Vlammend met Vuur — Simeon de Nieuwe Theoloog

Ook in mystiek van de Orthodoxe Kerken vinden we vele schrijvers die insisteren op het opheffen van de ‘onoverkomelijke’ kloof tussen Schepper en schepsel, tussen God en de mens, tussen het Ene en het vele. Eén onder hen is Simeon de Nieuwe Theoloog. Hij werd geboren in Galatië en leefde van 949 tot 1022 en had, net als een Meister Eckhart of Marguerite Porete bij ons, problemen met de institutionele Kerk omwille van zijn visie op de godservaring. Hij was abt van een klooster in Konstantinopel en schreef traktaten en brieven en dichtte ook een aantal heel poëtische liederen, waarvan deze er één is:

Hoe onmetelijk is jouw mededogen, Verlosser?

Hoe kon je je verwaardigen mij lid te maken van jouw lichaam,

mij de onreine, de losbandige, de overspelige?

Hoe kon je mij zo een schitterende mantel geven,

die schittert met de uitstraling van onsterfelijkheid,

en al mijn leden in licht verandert?

Want jouw lichaam is onberispelijk en goddelijk,

geheel vlammend met het vuur van uw goddelijkheid, 

onuitsprekelijk gemengd en vermengd.

En dus heb Jij mij dit, mijn God, gegeven. 

Want deze vuile en bederfelijke tent

werd verenigd met uw geheel onbevlekte lichaam, 

en mijn bloed vermengd met uw bloed.

Ik werd verenigd, ik weet het, ook met uw goddelijkheid, 

en ik ben je meest zuivere lichaam geworden,

een schitterend lid, een werkelijk heilig lid, 

vér stralend, transparant en glanzend. 

Ik zie de schoonheid, ik kijk naar de glans,

ik reflecteer het licht van jouw genade,

en ik sta versteld van het mysterie van de uitstraling,

en ik ben buiten mezelf als ik mezelf beschouw.

Uit wat een nederige toestand ben ik gekomen, wat een wonder! 

En ik wacht rustig en sta versteld van mezelf,

en ik vrees en heb eerbied als stond ik vóór Jou.

Ik heb grote moeilijkheden, geheel overgegeven als ik ben aan eerbiedige angst, 

waar zal ik zitten en tot wie zal ik naderen,

en waar leg ik deze leden van Jou neer? 1

Los van het Ultieme is de mens, de vluchteling, de misbruikte, de arme een niets. (Vandaag zouden wij eerder de radicale betekenisloosheid beklemtonen, verloren als we zijn in de oneindige ruimte en tijd van de uitdeinend heelal; vroeger was het eerder de fysieke ‘vuilheid’ die ze beklemtoonden — meteen een mooi voorbeeld van het westerse dualisme tussen (verheven) geest en (vuil) lichaam.) Louter op onszelf hebben we geen betekenis, onze vergankelijkheid lijkt ons grenzeloos te ontdoen tot een miertje, een ééndagsvliegje… Maar het Woord — Christus voor christenen; voor andersgelovigen is het een andere profeet — is verschenen, dat de oneindige eenheid van elke individuele mens met het Mysterie heeft onderstreept.. en zo worden wij van een ‘rillend riet’ tot een lid van een goddelijk Lichaam.

Simeon speelt in zijn Hymnen heel graag met de metafoor van het licht. Wij zijn niet langer een fletse verschijning, troebel en koud, maar glanzen en vlammen het het licht van het Ultieme in ons. Wij zijn een genster in het Vuur, een opflakkering van het Licht. De mens is het lichaam van ‘God’, de kosmos is het lichaam van het Ultieme. Alleen in en door de mens en de kosmos krijgt het Licht of het Vuur zijn manifestatie. Er is een dubbele liefde aan de gang in de werkelijkheid: Het Licht maakt mij één met Zich, waardoor ik stralen mag — en ik geef er vorm aan, waardoor het oplichten kan. Het vele bestaat dankzij en in het Ene en het Ene in en dankzij het vele.

Durven we geloven in onze goddelijke schoonheid? Zien we de goddelijke schoonheid in de verdrukte of doodgewone mens vóór ons? Hebben wij het tedere respect ervoor waarover Simeon zingt?


1 Hymne 2 uit Daniel K. Griggs, Divine Eros. Hymns of St Symeon the New Theologian, St. Vladimir’s Seminary Press, New York, 2010.

God — Rilke

Rainer Maria Rilke blijft weinig aangehaald, en dat is jammer. Hij wordt soms eens de laatste onder de romantische dichters genoemd (hetgeen men ook zegt van Louis Aragon voor het Frans taalgebied), hoewel hij niet echt tot die categorie behoort. Rilke kan het hart diep bewegen en inspireren met zijn taal en beelden, ook het hart van de religieuze mens. Het lot van Rilke als religieuze dichter is misschien wel tekenend voor onze tijd. Hij was zélf als persoon een symptoom van een onmacht: de onmacht om de oude christelijke symbolen — in het bijzonder het symbool ‘God’ — te verzoenen met de moderniteit in volle ontwikkeling. Deze moderniteit zou leiden tot het bezwijken van het religieuze onder de langverwachte bevrijding van het seculiere.

Rilke wordt te weinig gelezen, en met name zijn Getijdenboek wordt door liefhebbers en kenners stiefmoederlijk behandeld onder zijn werken. Dat is omdat Rilke later zelf zijn Getijdenboek (ietwat) afschreef! Het Getijdenboek ontstond in de schaduw van een reis naar Rusland, waar de Russische christelijke ziel op Rilke een diepe indruk maakte. Maar later zou hij zowel esthetisch als levenbeschouwelijk in een andere richting evolueren. Onder invloed van Nietzsche en het opkomende wetenschappelijk-seculiere denken nam hij afscheid van zijn vurige christelijke gevoelens en gedachten. In de Elegieën van Duino wil hij uitdrukkelijk afscheid nemen van het fenomeen religie; in de Sonnetten aan Orpheus ageert hij niet meer tégen maar stelt hij een alternatief voor. En toch ademen beide dichtbundels een authentieke religiositeit uit…

Rilke zelf en veel van zijn lezers blijven misschien steken in protest en ontkenning. Het zijn mensen die met eerlijke intelligentie en vanuit een ja diepreligieuze bewogenheid afscheid willen nemen van… religie. Die in naam van religie (enkelvoud, incognito of met een hoofdletter) komaf willen maken met religie(s) in het meervoud, met een kleine letter of institutioneel-traditioneel. Het doet denken aan de bekende begrippen van de Franse filosoof Paul Ricoeur: de fase van de (eerste) ‘naïviteit’ wordt afgelost door de fase van de ‘kritische zin’, die zelf weer afgelost wordt door een fase van post-kritische, ‘tweede naïviteit’. Maar het komt natuurlijk vaak voor dat mensen blijven steken in de kritische fase.

Het is alsof er in het Getijdenboek van Rilke een nieuwe godservaring (laten we niet zeggen: een nieuw godsbeeld) doorbreekt… die hij dan later zelf niet meer kan verzoenen met zijn oprechte kritische ontwikkeling, en die hij dan maar afzweert in haar geheel. Zoals zovele mensen wel ergens sympathie hebben voor de symbolische wereld van het christendom, maar om wetenschappelijke en filosofische redenen menen er heus niet meer te kunnen op ingaan. Zij zijn niet in staat opnieuw als een kind om te gaan met (de christelijke) religie, op een naïeve, post-kritische wijze, de kritiek integrerend en overstijgend. Dat is nochtans de uitdaging waar elk gelovige en de samenleving als geheel vóór staat. In de donkere nacht verkruimelt de oude godsbeleving, maar daagt een nieuwe op, als men er aandacht wil aan geven, als men het oude kan loslaten en het nieuwe (h)erkennen.

Het is volstrekt mogelijk van Rilkes Getijdenboek te genieten, niet alleen van de schoonheid, maar ook van haar religieuze dimensie, op een manier waarop Rilke dat zelf blijkbaar niet kon, noch vele onder zijn lezers. (We gaan er de Elegieën of de Sonnetten niet minder om waarderen.)

Hoe mooi heeft Rilke het over de religieuze houding:

Und meine Seele ist ein Weib vor dir (…)

und kommt zu dir, wenn alles um dich ruht (…)

Und meine Seele schläft dann, bis es tagt,

bei deinen Füssen, warm von deinen Blut.

Und ist ein Weib vor dir. Und ist wie Ruth. (Zweites Buch. Das Buch von der Pilgerschaft)

En hoe mooi heeft hij het over het godsmysterie:

Du Dunkelheit, aus der ich stamme,

ich liebe dich mehr als die Flamme,

welche die Welt begrenzt. (…)

Du bist der Dinge tiefer Inbegriff,

der seines Wesens letzte Wort verschweigt

und sich den andern immer anders zeigt:

dem Schiff als Küste und dem Land als Schiff (…)

Bei Tag bist du das Hörensagen,

das flüsternd um die Vielen fliesst (…)

Je mehr der Tag mit immer schwächern

Gebärden sich nach Abend neigt,

je mehr bist du mein Gott. Es steigt

dein Reich wie Rauch aus allen Dächern (…)

Du bist die Zukunft, grosses Morgenrot,

über den Ebenen der Ewigkeit.

Du bist der Hahnschrei nach der Nacht der Zeit,

der Tau, die Morgenmette und die Maid,

der fremde Mann, die Mutter und der Tod. (Zweites Buch. Das Buch von der Pilgerschaft)


Uit: Rainer Maria Rilke, Die Gedichte, Insel Verlag, Frankfurt Anne-Marie Main, 201318.

Eigen armzalige proza-vertaling:
Mijn ziel staat vrouwelijk vóór Jou, en komt tot Jou als alles om Jou heen rust. En mijn ziel slaapt dan tot het dag wordt: bij je voeten, warm van jouw bloed. En is een vrouw vóór Jou, en is als Ruth.

Jij donkerte waaruit ik kom, Jou heb ik méér lief dan de vlam die de wereld omvat. Jij bent de diepste volkomenheid van alle dingen, die van zijn wezen ook het laatste woord verzwijgt en zich de ander altijd anders toont: het schip als kust en het land als schip. Bij dag ben jij het gerucht dat fluisterend rondom velen vloeit. Hoe meer de dag met steeds zwakker gebaren naar de avond neigt, des te meer ben Jij mijn God. Je rijk stijgt als rook uit alle daken. Jij bent de toekomst, het grote ochtendrood, over de vlakten van de eeuwigheid. Jij bent het geschrei van de haan na de nacht van de tijd, de dauw, de metten, de jonge vrouw, de vreemdeling, de moeder en de dood.

Mystiek als heiliging van het dagelijkse leven — Levi van Berditsjew

Mystiek, een ambivalent woord. Zo definieert de Van Dale het: ‘geheimzinnig, verborgen, duister, raadselachtig’. Voor de niet uitdrukkelijk religieuze mens is mystiek alles wat zweverig, narcistisch, illusoir is. Voor de religieuze mens is het iets om op eerbiedige afstand van te blijven. Ja, de katholieke Kerk zelf heeft eeuwenlang mystiek met argwaan bekeken; om maar te zwijgen van de protestantse Kerken. Mystiek lijkt iets voor heel speciale, rare mensen te zijn, goed weggeborgen in kloosters. Je vindt tegenwoordig wel boekjes met ‘De mystiek van…’, maar dat heeft meer weg van marketing dan van wat anders.

Maar net zoals het religieuze en het seculiere niet vreemd zijn aan elkaar, net zoals religie (in het enkelvoud) een verdieping van menselijkheid is, net zo is mystiek wel degelijk maatschappijbetrokken en heeft mystiek wel degelijk met allerdiepste menselijkheid te maken. Je zou mystici kunnen duiden als uiterst geslaagde mensen, en hun geschriften als atlassen van het mens-zijn. 

Het is een vraag hoeveel de chassidim die wij kennen vanuit ons stadsbeeld nog gemeen hebben met de grote chassidim die de joodse mystiek rijk is. Figuren als de Baal Shem Tov, Schneur Zalman van Lyadi en Nachman van Breslau waren uitnemende persoonlijkheden, die hun eigen menszijn verkenden en hun volgelingen heel erg konden inspireren, ook in hun gewone, dagelijkse leven. Hetzelfde kan gezegd worden van mystici als Meister Eckhart — een christen — en de soefi Rumi — een moslim. 

Vanuit hun mystieke ervaring gingen zij het gewone leven op een dieper niveau zien en beleven en wisten zij het dagelijkse leven van de mensen om hen heen te transfigureren. Want er is geen andere wereld die deze wereld in de schaduw stelt, laat staan vervangt: er is alleen deze wereld die met ‘het derde oog’ waarover de mystici spreken ontdekt kan worden en als oneindig veel mooier en kostbare en concreter bevonden! Het Geheim is hier en nu, wanneer wij met een contemplatieve instelling leven en met liefdevolle aandacht kijken, proeven, voelen, ruiken en horen!

Als je naar voedsel en drank verlangt, of als je andere wereldse verlangens wilt vervullen, en je je bewustzijn richt op de liefde van God, dan verhef je dat fysieke verlangen tot een spiritueel verlangen. Hierdoor put je uit de heilige vonk die in je verblijft. Je brengt heilige vonken voort uit de materiële wereld. Geen pad is hoger dan dit. Want waar je ook gaat en wat je ook doet — ook al is het wereldlijk —, je dient God. 1


Levi Jitschaq van Berditsch, geciteerd in Daniel C. Matt, De kabbala. Het hart van de joodse mystiek, Kosmos-Z&K Uitgevers, Utrecht, 2005, p. 198.

Over dit thema gaat  op 4 september 2021 in het Rustpunt te Gent een lezing door, verzorgd door Greta Schacht en Geert Schiettecatte. Zie de website van het Rustpunt te Gent: https://www.hetrustpunt.com/nl/activiteit/1251/mystiek-en-menselijkheid.Ben je geïnteresseerd of ken je iemand die geïnteresseerd is, dan mag je gerust contact opnemen of je inschrijven voor deze avond!

Hartstocht — Charles Péguy

De Franse schrijver Charles Péguy (1873-1914) mag niet ontbreken in de lange rij van figuren die de religie van de liefde propageren. In armoede opgegroeid, ontwikkelt hij als jongeling een vurig antiklerikalisme en droomt hij van een samenleving van liefde en gelijkheid onder mensen. Hij zet zich daarom als schrijver in voor het socialisme, maar geraakt desillusioneerd in het politieke socialisme. In het werk Le Mystère de la Charité de Jeanne d’Arc maakt hij zijn bekering tot het katholicisme wereldkundig, al zal hij nooit een praktiserende gelovige worden. De Franse katholieke gemeenschap reageert helaas gemengd op dit werk. In 1911 publiceert hij Le Porche du Mystère de la deuxième vertu, een jaar later Le Mystère des Saints Innocents; de drie vormen een soort drieluik. De figuur van Jeanne d’Arc blijft hem immens boeien, maar ook de figuren van Eva en Maria. In augustus 1914 wordt hij gemobiliseerd en na amper een maand sneuvelt hij al aan de Marne.

Het is vooral in zijn portrettering van Jeanne d’Arc dat Péguy zich als een fervente christelijke socialist ontpopt waarin de liefde centraal komt te staan. Le Mystère de la Charité de Jeanne d’Arc is opgevat als een dialoog, ja als een passioneel strijdgesprek tussen Jeanne d’Arc en haar zus. Hoe meer deze zus God verdedigt die de zondaar verdoemt, hoe vuriger Jeanne d’Arc tegen de rechtvaardigheid van God fulmineert en godslasterlijk wordt. Waar haalt ze dit lef vandaan? Overtreft het hart van een klein meisje dan de wijsheid van God?

De tirade van Jeanne tegen God vindt zijn ontknoping in het doorbrekende besef dat deze opstand tegen God in naam van de kleine mens — de zondaar ziet zij vooral als een lijdende mens –… niet tegen God ingaat, maar met God meegaat, ja van God uitgaat. ‘Dieu a commencé‘, stamelt Jeanne. Het is God zelf die door Jezus van Nazareth in het hart van de mens de oneindige zorg voor elke unieke mens heeft gelegd, een zorg die ertoe leidt dat men niet kan instemmen met de definitieve teloorgang van de kleine mens. Het is God die van angst beeft om de mens, het is God zelf die God aanklaagt doorheen de mond van Jeanne, of beter gezegd: het is het éne godsbeeld dat het andere aanklaagt. De Schepper hangt af van zijn schepsel, ‘effrayant amour‘.

Misschien heeft geen (christen) gelovige zozeer de liefde van het Ultieme voor elke individuele mens, hoe arm en zondig ook, zo welluidend verwoord. En toch vinden we de gedachte ook in andere religies, bv. in de hartstocht van het Ene voor het vele bij de soefi-mysticus Ibn Arabi, of in de vurige liefde van de chassidische tsaddik voor de mensen aan hem toevertrouwd. Zo staat rabbi Yitchak van Berditsjev bekend om het feit dat hij God voor het tribunaal durfde dagen. 1

Enkele passages uit Le Mystère de la Charité de Jeanne d’Arc:

O, als ik, om de lichamen van de gestorvenen die verdoemd zijn van het eeuwige vuur te redden, mijn lichaam aan het eeuwige vuur zou moeten prijsgeven, geef dan, mijn God, mijn lichaam aan het eeuwige vuur prijs! 2

Het is in die zin dat we Le Porche du Mystère de la deuxième vertu moeten lezen lezen:

De verterende onrust in het hart van Jezus. De onrust het [schaapje, nvdr] niet terug te vinden. Niet te weten. Het nooit terug te vinden. De menselijke onrust. De dodelijke onrust het te moeten veroordelen. Maar uiteindelijk wordt hij gered. De redder is gered. 3

Wonder der wonderen, de onvergankelijke wordt slechts gered van de ondergang dankzij het vergankelijke, en het eeuwige wordt slechts in stand gehouden en gevoed door het tijdelijke. 4

God heeft ons nodig, God heeft behoefte aan zijn schepsel. Hij heeft zichzelf om zo te zeggen ook veroordeeld, daartoe veroordeeld. Hij mist ons, hij mist zijn schepsel. Hij die alles heeft, heeft nood aan wat niets is. Hij die alles kan, heeft nood aan wat niets kan. 5

Ook in Le Mystère des Saints Innocents gaat het nog om deze goddelijke hartstocht van het Ultieme voor de individuele mens:

Ik heb vaak met de mens gespeeld, zegt God. Maar wat een spel, Ik beef er nog van. Ik heb vaak met de mens gespeeld, maar God het was om hem te redden en Ik heb vaak gebeefd van angst hem niet te kunnen redden! 6


1 Eli Wiesel, Vuur in de duisternis. Chassidische portretten en legenden, Servire, Katwijk aan Zee, 1983, p. 102: ‘Door dat te doen wilde hij bewijzen dat men Jood kan zijn met God, in God en zelfs tegen God; maar niet zonder God’. Met dank aan Greta Schacht voor deze verwijzing.

2 Charles Péguy, Oeuvres Poétiques Complètes, Gallimard, Paris, 1957, p. 424.

3 Id., p. 575v.

4 Id., p. 592.

5 Id., p. 613.

6 Charles Péguy, Le Mystère des Saints Innocents, Gallimard, Paris, 1919, p. 56.

Hebben staat zijn in de weg — Jan van het Kruis

Jan van het Kruis staat bekend als de heilige van de onthechting, van de ascese. Niets is meer onterecht. Hij is de heilige van het genieten, het genieten van God en het genieten van de dingen. Het is omdat we ten volle en ten diepste zouden kunnen genieten, dat hij zoveel over onthechting spreekt. Dat is een sterke paradox.

Het is duidelijk dat de Spaanse mysticus de mysticus van het verlangen is, meerbepaald van de ontwikkeling en verdieping van het verlangen. Hij wil niet dat we ophouden te verlangen, maar dat we integendeel dieper of hoger mikken met ons verlangen. De negatieve begeerte (concupiscencia) moet omgezet worden in positief verlangen (deseo). Jan erkent dat begeren (apetito) de basisdrijfveer van de mens is, een drijfveer die niet vernietigd maar gebruikt moet worden. We moeten juist leren verlangen, leren op de juiste manier verlangen.

Begeerte is een vorm van iets willen dat ons naar buiten trekt, naar de dingen, en dat ons uitput. Net als de Boeddha beklemtoont hij dat de begeerten ons uitzuigen, leegzuigen, ons altijd opnieuw onrust bezorgen en krachteloos maken. Begeerten beloven ons veel genoegen, maar beletten ons diepe rust en vrede. Men moet altijd opnieuw voor hen werken en ze maken ons koud en harteloos ten opzichte van onze medemens. Ze willen altijd méér en dus ook onze aandacht en onze middelen, zodat we geen aandacht en middelen over hebben voor de medemens. De immigratiecrisis, de sociaal-economische crisis, de ecologische crisis waar de mens inzit heeft grotendeels te maken met deze heb-zucht die uit het onbeheerste begeren van de mens voortkomt. Het vele begeren (apetitos) naar goederen — een verwarmd zwembad met pool house, een vliegtuigreis naar Bali, een nieuwe handtas of extra paar sportschoenen, een nog scherper tv-scherm enz. enz. — verteert ons vlees, onze inkomens en onze solidariteit met elkaar, lokaal en internationaal. Er is maar één antwoord op de welvaartscrisis die we doormaken, en dat is: eenvoud. Verminderen in begeren, zodat we kunnen vermeerderen in delen en solidariteit.

Daartoe moeten we volgens Jan van het Kruis ons begeren louteren (purgar), er nee tegen zeggen (negar), genezen (curar) en bevrijden (liberar) van onze vraatzucht. Het vele begeren naar spullen en ervaringen moeten we leren ombuigen tot verlangens (deseos) die echt goed zijn voor onszelf en voor elkaar, tot het ene verlangen van de liefde. De talrijke bloedzuigerbegeerten moeten we ombuigen tot de basisverlangens van eenvoud, rust, innerlijke en uiterlijke vrede, harmonie, schoonheid, vreugde. Voor Jan van het Kruis gaat het erom dat we langzaamaan leren verlangen naar de liefde, de universele liefde, de liefde van God — het Ultieme, Dat wat er toe doet. Dat we leren verlangen wat ‘God’ verlangt: dan zullen we zowel innerlijk vrijer en gelukkiger zijn, als uiterlijk empathischer en liefdevoller en méér met elkaar verbonden en solidair zijn.

Maar alleen de ervaring van of het geloof in een groter genot kan ons ertoe bewegen geringer genot prijs te geven, en daarom moet we de mystici lezen, die ons duidelijk maken wat een verrukking, genot, smaak en heerlijkheid (deleite, gozo, gusto, gloria) er ons te wachten staat als we loslaten en ons prijsgeven aan het Ultieme. Groter genieten bestaat niet.

Rest ons nog hier te zeggen, dat deze gelukkige nacht [van de onthechting] de geest weliswaar verduistert, maar alleen om hem licht te geven in alle dingen. Hij maakt de geest deemoedig en ellendig, maar alleen om hem te verheffen en op te richten. Hij maakt hem arm en leeg van alle bezit en natuurlijke gehechtheid, maar enkel opdat hij zich op goddelijke wijze kan uitstrekken om alle dingen van boven en van beneden te genieten en te smaken, met in alles een algehele vrijheid van geest. (Donkere nacht, II, 9,1)

Aanwezigheid en tederheid — Angela de Foligno

Angela de Foligno (1248-1309) is een iets minder bekende vrouwelijke mystica van het christendom. Zij was een franciscaanse derdeordelinge en stichtte een religieuze orde die tot op de dag van vandaag bestaat. In 1701 werd zij zalig verklaard en pas in 2013 (door paus Franciscus) heilig. In haar Boek met visioenen en aansporingen verhaalt ze haar bekering en haar spirituele ontwikkeling. In vele passages komt ze heel theologisch uit de hoek, d.w.z. blijken haar ervaringen een dankbare bron voor theologische reflectie.

Ze brengt een heel grote zin op voor de ‘transcendentie’, het overstijgende karakter van het Ultieme, waar niets tegenover kan staan en dat door zijn kracht en aanwezigheid letterlijk alles draagt en omvat; het Goddelijke is het oneindige. Het brengt haar tot uitspraken die gelijkluidend zijn aan de grote non-dualistische verwoordingen van het nabije en verre Oosten. De mens is op de keper beschouwd een ‘niets’, terwijl God finaal Alles in alles is, de kracht die alles aandrijft.

Maar dankzij de idee van de eveneens oneindige liefde van God, zijn ‘immanentie’, wordt deze complete doordringing van de werkelijkheid door de goddelijke Altegenwoordigheid tot een vriendelijke aanwezigheid. Hier krijgen we een eigen toets of kleur van de eenheid-van-alles: het goddelijke Al heeft zich in de geschiedenis bewezen als oneindig betrokken op de kleine mens. Daarom is de ontzagwekkende alomtegenwoordigheid of het alles-zijn van God ook gekleurd door nederigheid en tederheid. Het maakt haar tot een mooi voorbeeld van eenheid-in-liefde.

De ogen van mijn ziel werden geopend en ik aanschouwde de overvloed van God, waarin ik de hele wereld, hier zowel als over de zee, en de afgrond en de oceaan en alle verdere dingen, bevatte. In al deze dingen aanschouwde ik niets dan de goddelijke kracht, op een manier die, naar ik u verzeker, onbeschrijflijk was; dat door die grote verbazing mijn ziel met luide stem uitriep: ‘Deze hele wereld is vervuld van God!’ Daarom zag ik nu in wat een klein ding de hele wereld is, dat is te zeggen zowel hier als over de zeeën, de afgrond, de oceaan, en alle dingen; dat de kracht van God alles overstijgt en vervult. 1

Toen zei Hij tot mij: ‘Ik heb u iets van Mijn macht laten zien’, en ik begreep dat ik na dit gezien te hebben het overblijvende beter zou begrijpen. Toen zei hij: ‘Aanschouw nu Mijn nederigheid.’ Toen werd mij een inzicht gegeven in de diepe nederigheid van God ten opzichten van de mens. En toen ik die onuitsprekelijke kracht begreep en die diepe nederigheid aanschouwde, verwonderde mijn ziel zich zeer en zag zij dat zij helemaal niets was. 2


1,2 Angela von Foligno, geciteerd in Andrew Harvey, Christelijke mystici, East-West Publications, Den Haag, 2000, p. 95.

Het Vertellen — Ursula K. Le Guin

Het Vertellen is de laatste roman uit de Hainish Cyclus van Ursula K. Le Guin en verscheen in 2000. Het is een eenvoudig verhaal dat gaandeweg een subtiele complexere gelaagdheid onthult. 

Sutty is een Canadees-Indische jonge historica van de planeet Aarde . Zij moet de geschiedenis achterhalen van een planeet gedomineerd door een eng scientistische 1 ingestelde en autoritaire overheid. De roman lijkt de verwoesting te willen aantonen die een dergelijke samenleving aanricht wanneer elke vorm van ‘vertellen’, d.w.z. van geschiedenis en van vroegere (religieuze) cultuurvormen, wordt uitgeroeid. Sutty maakt in de bergen kennis met overblijfselen van vroegere samenlevingensvormen die op die planeet bestonden. Op haar tocht wordt ze gevolgd door een spion van de overheid. Via haar hoopt hij de laatste resten van geschiedenis en dergelijke vroegere culturen op het spoor te komen, om deze eindelijk compleet te kunnen vernietigen. Wanneer de spion zwaargewond wordt ontstaat er een moeizame toenadering tussen hem en Sutty. Uiteindelijk blijken beiden hetzelfde te hebben meegemaakt: het diepe leed en onheil dat fanatiek geloof — in religie of in wetenschap — kan aanrichten. 

Onder deze ‘Vertelling’ over geloof en fanatisme — van zowel religieuze als scientistische zijde — schuilt een dieper verhaal over empathie, over het luisteren naar Verhalen. We kunnen niet goed en juist leven zonder onze geschiedenis te kennen en onze (religieuze en seculiere) culturen te koesteren, maar we kunnen vooral niet zonder empathisch te luisteren naar de verhalen van de andere, naar de vijand. Want die heeft een andere ervaring, die paradoxaal zo vaak zo verwant is aan onze eigen ervaring:

Wel, hij [d.i. de spion] is — zoals jullie dat noemen — een gelovige. En zoals jullie zeggen is dat gevaarlijk. Vertel hem wat je [Sutty] mij vertelde over jouw Aarde. Vertel hem nog meer dan wat je mij vertelde. Vertel hem dat geloof de wonde is die door kennis geheeld wordt. 2

De ‘kennis’ die hier bedoeld wordt is het empathische leren kennen van de geschiedenis en de cultuur van de andere die jou vervolgt en die jij op jouw beurt haat. Op zwaar vervormde persoonlijkheden na doet niemand kwaad voor zijn of haar plezier, maar omdat iets in zijn of haar geschiedenis leed berokkende en men zich daarvoor wil wreken. Dit geldt voor individuen en het geldt ook voor groepen en samenlevingen. De enige manier om deze spiraal van onbegrip en cultureel geweld te doorbreken is door het Vertellen en door het luisteren.

Hoe zinvol is dit ‘verhaal’ van Le Guin in de eenentwintigste eeuw, op planeet Aarde. ‘Religieuze’ overtuiging is een schone zaak, en een bijzonder gevaarlijk ding zonder empathie en voldoende kennis van eigen en andermans (individuele en collectieve) geschiedenis en cultuur. Religie draait om liefde en dus om intermenselijkheid en interculturaliteit. Onze eigen verhalen beletten juist vaak dat empathische openstaan voor de verhalen van de ander.


1 Scientisme is de hard-wetenschappelijke opvatting dat alleen de exacte wetenschappen de waarheid en de wereld kunnen ontsluiten.

2 Ursula K. Le Guin, The Telling, Harcourt, New York, 2000.

Overgave — Koran

Godsdienstigheid in de ogen van God is volkomen overgave (3,19). Reken je volkomen overgave (islam) niet als een gunst aan Mij bewezen. Nee, het is eerder zo dat God jou een gunst schenkt (49,17).

De zin van religie, spiritualiteit, mystiek is de mens tot ontspanning en overgave te brengen. Loslaten, dat is de zin van alles, en de vrucht van alle religieus streven. Als kind was de mens wellicht open — tenminste als het kind in gunstige omstandigheden geboren werd en kon opgroeien. Heel snel leren we ons in te spannen en geraken we verkrampt. Die kramp loslaten en weer helemaal ontspannen in het leven te staan, dat lijkt wel wat mystici ons willen leren.

Dat is dan ook de voornaamste betekenis van meditatie. De doel van meditatie is ongetwijfeld dat wij een universeel mens worden, een mens die liefheeft, die beschikbaar is. Maar de weg daarnaar is het loslaten, want het is de kramp rondom onszelf die ons verhindert lief te hebben, open te zijn, er voor anderen te zijn. Meditatie en gebed bestaan erin zich leren te ontspannen, los te laten en zich over te geven. Door niet zelf te willen sturen, denken, voelen, maar over te nemen wat het Ultieme waar de religies over spreken wil, denkt, voelt — en in een later moment gewoon de leegte toe te laten, waarbij we niet meer willen, voelen, denken, tenzij armoede, onmacht, verveling, niets, — en uiteindelijk zelfs rustig mee te gaan met wat er dan maar in ons wordt gedacht, gevoeld, gewild, zowel aan de oppervlakte (ik moet nog aardappelen schillen, er zit vuil onder mijn nagel, ik hoop dat ik dàt morgen niet vergeet…) als in de diepte (Jij, ik ben er voor Jou, — overgave…). Als het diepste in ons contact maakt met het Wezenlijke, geeft het helemaal niet of er gedacht wordt en wat er gedacht wordt. Het zijn enkel vliegjes die om ons heen zwermen, niet eens lastig meer. Misschien spant een spiertje in je dij zich altijd weer spontaan als je in meditatiehouding zit, vervelend, je moet het telkens weer loslaten; dat is dan een prima oefening. Mediteren is leren niets doen, wachten, beschikbaar zijn. Hoogst actieve passiviteit.

Als religie ons niet leert los te laten en ons over te geven, te vertrouwen op Dat wat ons overstijgt, dan dient zij tot… weinig. Het is onwaarschijnlijk dat Jezus zijn God zag als een brave sinterklaas, een lieve pappie die geen vlieg kwaad doet, want zo is het leven niet. Maar blijkbaar leefde hij wel in dat complete vertrouwen dat een klein kind in zijn vader heeft, gebeure wat gebeure. De hindoe mystici, de islamitische mystici: ook zij wisten zich over te geven aan de Moeder — soms zo zoet als Parvati of zo wreed als Kali –, of aan de Wil — die soms eens teder, soms eens hard is. Alle prologen op de vier grote geschriften van Jan van het Kruis hebben het over ‘zich beschikbaar maken’, disponerse. Teresa van Avila bidt: ‘Wat wilt Gij met mij doen?’ In het taoïsme heet dit rusten, leren rusten in en op het Tao als in/op een voedende Moeder. Niets hoeft nog een hindernis te zijn. ‘Wek de liefde niet, maar laat haar sluimeren zolang ze wil’ (Hooglied  2,7). Insj’Allah! 

Natuurlijk geldt dit vertrouwen alleen maar voor eigen persoon; bezorgdheid om geliefden is een heel ander verhaal. Wat met rampen, menselijk leed en boosheid? Daar hebben we geen antwoord op. In elk geval kunnen we nu rond anderen kringen, nu we niet meer rond onszelf kringen, zorgend dat ook zij zich kunnen overgeven.


Koranverzen uit Le Coran, vert. Denise Masson, Gallimard, 1967.

‘De enige brug over wat ons verdeelt’ — Ursula K. Le Guin

Science fiction heeft niet altijd een goede naam, en fantasy al zeker niet. De Amerikaanse schrijfster Ursula K. Le Guin (1929-2018) heeft de verdienste in haar eentje deze genre’s tot grote literatuur te hebben verheven. Deze grand dame, Nobelprijswaardig, kreeg een plaats in de lijst van grote literaire figuren die Harold Bloom, de paus van de Amerikaanse literatuurstudie zeg maar, liet bespreken in zijn reeks Modern Critical Interpretations. Maar Le Guin schrijft niet alleen meesterlijk, ook inhoudelijk heeft ze wat te bieden. Er verschenen reeds meerdere studies over de sociale, filosofische en religieuze thematieken in haar grote oeuvre. Deze dochter van een befaamde Amerikaanse antropoloog ziet haar SF-romans en verhalen immers als kansen om te experimenteren met maatschappelijke modellen. Men heeft het genre dat zij bedreef daarom ook wel social science fiction genoemd (soms ook speculative fiction). Wat méér is: Le Guin is ook één van de meest religieuze schrijvers van de twintigste eeuw, nl. levend en denken vanuit het taoïsme. Dat is zij echter zo volmaakt dat alleen een geoefend oog de talloze taoïstische wijsheid en thema’s waarneemt in haar boeken, zo natuurlijk zijn zij erin verwerkt.

Haar meest bekende werk, ook in het Nederlands vertaald, is The Left Hand of Darkness. Genly Ai is een jonge gezant van een verbond van planeten — de Ekumen — die een nieuw ontdekte planeet, Gethen, het voorstel komt doen om toe te treden. Het is een zware cultuurschok voor beide kanten, want de mensen van deze planeet blijken biseksueel te zijn, waarschijnlijk te gevolge van slecht afgelopen genetische manipulatie in een ver verleden. In dit werk staat culturele vervreemding en argwaan voor het anders-zijn van de ander centraal, maar ook argwaan voor een seksualiteit die anders is dan ‘normaal’. Vijftig jaar oud is dit boek… Verborgen en open in prachtige zinnen biedt Le Guin een taoïstisch antwoord op het lot van een samenleving waarin sekse en andere verschillen ons vol argwaan of misprijzen tegenover elkaar opstellen. De weg van het samenleven in liefde gaat over het ontdekken van het wonder en de waarde van het verschil, en het integreren van het andere in het eigene tot er een diepe harmonie ontstaat.

En ik zag toen weer, en voorgoed, wat ik altijd bang was geweest om te zien, en ik had gedaan alsof ik het niet in hem zag: dat hij zowel een vrouw als een man was. Elke behoefte om de bronnen van die angst uit te leggen, verdween met de angst; wat overbleef, was eindelijk acceptatie van hem zoals hij was. Tot dan toe had ik hem afgewezen, hem in zijn eigen realiteit afgewezen. Hij had terecht gezegd dat hij, de enige persoon op Gethen die mij vertrouwde, de enige Getheense was die ik wantrouwde. Want hij was de enige die mij volledig als mens had aanvaard: die mij persoonlijk graag had en mij volledige persoonlijke loyaliteit had geschonken, en die daarom van mij een gelijke mate van erkenning, van aanvaarding, had gevraagd. Ik was niet bereid geweest het te geven. Ik was bang geweest om het te geven. Ik had mijn vertrouwen, mijn vriendschap niet willen schenken aan een man die een vrouw was, een vrouw die een man was.

Man en vrouw, eigen volk of vreemdeling: het zijn verschillen die in feite de twee polen zijn van een wondere complementariteit die we in onszelf moeten ontdekken en ontvouwen. Dat is natuurlijk het taoïstische yin in het hart van yang en het yang in het hart van yin als de dynamiek van het Ultieme. We kunnen maar echt co-ëxisteren met elkaar wanneer we ook com-plementair zijn met en cor-responderen met elkaar, zodat we beseffen dat we maar samen ontstaan aan en dankzij elkaar. We groeien en bloeien slechts in co-emergentie, co-productie, co-ördinatie en co-dependentie. De ander willen herleiden tot het eigene is niet alleen boosaardig, het is ook zelfdestructief. Alleen het integreren van het vreemde in het eigene kan hoop bieden op een heilzame samenleving. Dat is de verrassende en ja religieuze boodschap van deze hoogstaande roman.

Maar het was door het verschil tussen ons, niet door de affiniteiten en gelijkenissen, maar door het verschil, dat die liefde kwam: en zij was zelf de brug, de enige brug over wat verdeeld was.


3 Penguin, New York, 2019. In het Nawoord op deze uitgave schrijft iemand: ‘The Left Hand of Darkness verrast me opnieuw, elke keer als ik het herlees. Er zijn zoveel prachtige ideeën en barre emotionele momenten, en de taal van Le Guin treft je altijd door zijn pure kracht en wonder. En in elk detail in het boek zitten kleine verhalen ingebed, en deze verhalen blijven elkaar kruisen en bouwen op elkaar voort elke keer dat ik ze opnieuw bezoek — totdat je begint te beseffen dat alles uit verhalen bestaat. Zoals Genly Ai op de allereerste pagina zegt: “Waarheid is een kwestie van verbeelding.” Geslacht, seks, romantiek, verlangen, macht, nationalisme, onderdrukking… het zijn allemaal verhalen die we onszelf vertellen. En we kunnen ándere verhalen vertellen als we willen.’

5 In een vroeg essay schrijft Le Guin: ‘Als we sociaal ambiseksueel waren, als mannen en vrouwen volledig en echt gelijk waren in hun sociale rollen, juridisch en economisch gelijk, gelijk in vrijheid, in verantwoordelijkheid en in zelfrespect, dan zou de samenleving iets heel anders zijn. Wat onze problemen dan zouden zijn, God weet het; ik weet alleen dat we ze zouden hebben. Maar het lijkt waarschijnlijk dat ons centrale probleem niet het probleem zou zijn dat het nu is: het probleem van uitbuiting — uitbuiting van de vrouwen, de zwakken, de aarde. Onze vloek is vervreemding, de scheiding van yang en yin. In plaats van een zoektocht naar evenwicht en integratie, is er een strijd om dominantie. Er wordt aangedrongen op verdeeldheid, onderlinge afhankelijkheid wordt ontkend. U.K. Le Guin, Is Gender Necessary, in The Language of the Night: Essays on Fantasy and Science Fiction, Putnam, New York, 1979, p. 169.

‘Ik zal hem liefhebben’ — Hadith qudsi

Er zijn niet alleen in de Koran zelf woorden van de Profeet overgeleverd, maar ook buiten de Koran, in mondelinge overlevering. Deze ‘overleveringen’ (hadith) laten meestal de profeet zelf spreken, maar soms is het God die doorheen zijn mond spreekt. Deze hadith worden dan hadith qudsi genoemd. Er is begrijpelijkerwijze een wildgroei aan dergelijke overleveringen ontstaan, maar zo kwam ook een strenge methode tot stand om betrouwbare van onbetrouwbare te onderscheiden. Eén zo’n hadith qudsi met betrouwbare overleveringsgeschiedenis is deze:

Elke handeling die Mijn aanbidder dichter bij Mij brengt, zal Mij meer behagen dan de vervulling van de plichten die Ik hem heb voorgeschreven. Mijn aanbidder zal niet ophouden Mij te naderen met overvloedige (surérogatoire) gebeden, zodat ik hem zal liefhebben, en wanneer ik hem liefheb, zal ik het oor zijn waarmee hij zal horen, het oog waarmee hij zal zien, de hand waarmee hij zal slaan en de voet waarmee hij zal lopen. 1

Het is een ongemeen belangrijke hadith qudsi in het soefisme geworden.Eén die ontelbaar vele mystici binnen de Islam tot meditatie en analyse heeft bewogen.

Het eerste wat blijkt uit deze hadith is dat het Ultieme, dat in de Koran erg transcendent en bovenpersoonlijk wordt voorgesteld, ernaar verlangt dat de mens tot ‘hem’ zou naderen, dichterbij komen. De mens kan dus niet enkel het transcendent Mysterie eerbiedig aanbidden, maar mag het ook vertrouwelijk naderen, als tot een heel intieme Werkelijkheid. De werken van gehoorzaamheid die de Koran vraagt zijn absoluut verplicht, maar het Ultieme heeft behagen in méér. Ja, God verlangt en kijkt uit naar een onophoudelijke, verdergaande toenadering tussen ‘hem’ en de mens, zoals enkel tussen twee geliefden mogelijk is. ‘Mijn aanbidder’ heeft een intieme klank, alsof de Transcendent(i)e een liefdesrelatie voorstelt.

Wat kunnen die ‘handelingen’ zijn? Alles, maar dan ook alles wat de mens dichter bij het Ultieme brengt. Het gebed blijkt toch een cruciale rol te spelen. Het gaat dan wel om gebeden en surplus, boven de voorgeschreven gebeden dus, gebeden niet uit plicht maar uit gratuite liefde.

De tweede grote verrassing ligt in de uitdrukking ‘Ik zal hem liefhebben’ vervat. Zo’n belofte van liefde van de Verhevene voor de kleine, individuele mens ligt weliswaar ook in de Koran vervat, maar slechts discreet en bijna verborgen. In deze hadith komt ze heel uitdrukkelijk aan het licht. Wie God liefheeft, zal door God bemind worden!

De klap op de vuurpijl is dat deze liefde zowaar leidt tot de volledige identificatie van de twee. Wie met liefde tot het Goddelijke nadert, tot hem/haar zal God zo naderen dat het tot een volkomen bewustzijnsversmelting zal komen, waarbij het goddelijke Bewustzijn het hart van het menselijke bewustzijn zal worden! 2

Het gaat om een eenheid die zo radicaal is dat het niet meer de mens is die hoort als hij hoort, maar God in hem. Niet meer de mens is die ziet, maar God in hem. De eenheid tussen beide wordt zo totaal, dat niet de mens God waarneemt in alles, maar dat God alles waarneemt in de mens. En het gaat nog verder dan de waarneming. Ook het handelen wordt volledig overgenomen door God. Het wordt dan het handelen van God in de mens. In een religie die zo sterk op de transcendentie van het Ultieme insisteert is dit een ongemeen sterke mystieke tekst.

Zo is de hoogst mogelijke ‘immanentie’ bereikt, een intimiteit waarvan men zelfs in het christendom terugschrikt om ze zo open te affirmeren, maar die best evident is in de oosterse religies. Is het niet interessant de ‘Ik ben’-uitspraken van Jezus in het Johannesevangelie in dit licht te bekijken?


1 Eva de Vitray-Meyerovitch, Anthologie du Soufisme, Albin Michel, Paris, 1995, p. 149.

2 Het blijft eenheid-in-differentie of non-dualiteit, geen vaporisatie van het vele in het Ene.