Plaats in de Plaatsloosheid — Anonieme soefi

De grote orientalist Nicholson publiceerde in zijn bloemlezing van Rumi’s gedichten, de ‘Divan van Shams van Tabriz’, ook een gedicht dat niet van Rumi blijkt te zijn. Het laat een soefi zijn diepste overtuiging uitdrukken en maakte van ‘Rumi’ een traditie-overstijgende mysticus, die heel populair werd en nog steeds is in Amerika:

What is to be done, O Moslems ? for I do not recognise myself.
I am neither Christian, nor Jew, nor Gabr, nor Moslem.
I am not of the East, nor of the West, nor of the land, nor of the sea ;
I am not of Nature’s mint, nor of the circling heavens.
I am not of earth, nor of water, nor of air, nor of fire;
I am not of the empyrean, nor of the dust, nor of existence, nor of entity.
I am not of India, nor of China, nor of Bulgaria, nor of Saqsīn ;
I am not of the kingdom of ‘Irãqain, nor of the country of Khorāsān.
I am not of this world, nor of the next, nor of Paradise, nor of Hell;
I am not of Adam, nor of Eve, nor of Eden and Rizwän.
My place is the Placeless, my trace is the Traceless ;
‘Tis neither body nor soul, for I belong to the soul of the Beloved
. 1

Wat moet ik doen, o moslims? Want ik ken mezelf niet meer./ Ik ben noch christen, noch Jood, noch heiden, noch moslim./ Ik ben niet van het Oosten, niet van het Westen, niet van het land, niet van de zee./ Ik ben niet van de natuur afkomstig, noch van de wentelende hemelen./ Ik ben aarde noch water, lucht noch vuur./ Ik stam niet uit het Empyreum, noch uit het stof, ben niet het zijn noch een zijnde./ Ik kom niet uit India, niet uit China, niet uit Bulgarije noch uit Saqsin./ Ik ben niet afkomstig uit het koninkrijk van Irak noch uit het land van Khorasan./ Ik ben niet van deze wereld noch van de komende, niet van het paradijs noch van de hel./ Ik stam niet af van Adam, noch van Eva, kom niet uit Eden en ook niet uit Rizwan./ Mijn plaats is de Plaatsloosheid, mijn spoor is het Spoorloos-zijn./ Ik ben lichaam noch ziel, want ik behoor toe aan de ziel van de Beminde.

Het is niet zeker of Rumi zich zo zou uitgedrukt hebben en plaatst ons voor een delicaat probleem.

Zijn mystici personen die door de diepte van hun ervaring hun oorspronkelijke religieuze traditie overstijgen en zo universeel worden dat ze in alle religies even goed thuis zijn (‘christen noch Jood, heiden noch moslim’)? Het grootste deel van de twintigste eeuw lag de klemtoon sterk op dit alle gevestigde religies overstijgende aspect van spiritualiteit en mystiek. In recentere decennia ging men inzien dat dit universalisme de particulariteit van religies en hun mystieke stromingen negeert en uitwist, en begon men meer te beklemtonen dat ook spirituele figuren en mystici verankerd blijven in hun eigen traditie. Zo verschenen studies die de getrouwheid van Rumi aan het islamitische credo en de Shari’a onderstreepten.

De waarheid ligt allicht in het midden. Mystici gaan naar de kern van hun eigen religie en leren de kern te herkennen in andere religies, waardoor ze onvermijdelijk een universele kijk ontwikkelen. Deze universele, tedere blik relativeert onvermijdelijk het meer uitwendige aan hun eigen en andermans religie, maar bevestigt tegelijk de waarde van de overstijgende, fundamentele oriëntatie van de diverse religies. Het maakt hen vrij van de schil en het vruchtvlees van de bestaande religies, maar respectvol voor de kern ervan. Omdat zij weten dat de schil en het vruchtvlees een beschermende functie hebben ten opzichte van de zaadkern, blijven de meesten zich engageren voor de religieuze traditie waar zij deel van uitmaken. Anderen maken zich ofwel uiterlijk of innerlijk los van hun traditie — een gewetensbeslissing tussen het Ultieme en henzelf –, maar zullen toch steeds met respect spreken over de gevestigde religies, zij het dus ook in alle vrijheid.


1 R.A. Reynolds, Rumi. Divani Shamsi Tabriz, Rainbow Bridge, San Francisco, 1973, p. 79.