‘Ik werd met Hem verenigd’ — Oden van Salomo

Een prachtig hymnenboek dat helaas veel te weinig bekend is, ten dele omdat het een tijdlang niet als zuiver christelijk werd aanzien is de Oden van Salomo. Het dateert uit een tijd dat het christendom zich nog aan het vormen was, en hanteert zowel een judaïserend als een sterk non-dualistisch beeld van Jezus en van geloof. De stijl ervan is heel poëtisch en doet sterk aan de Psalmen en aan het Hooglied denken.

Ik bekleed me met de liefde van de Heer,/ en zijn leden zijn altijd bij Hem./ Ik leun op Hem,/ en Hij houdt van me./ Ik had niet geweten hoe de Heer lief te hebben,/ wie is in staat de liefde te onderkennen?/ Dat kan enkel degene die bemind wordt./ Ik heb de beminde lief, ikzelf bemin Hem/ en ik zal geen vreemdeling zijn die verworpen wordt,/ want er is geen jaloersheid bij de allerhoogste en barmhartige Heer. Ik werd met Hem verenigd, omdat de minnaar de beminde heeft gevonden;/ want ik bemin Hem die de Zoon is en ik zal een zoon worden./ Waarlijk, wie met Hem verenigd wordt die onsterfelijk is,/ zal naar waarheid zelf onsterfelijk worden. 1

Je moet heel zuiver zijn, om zò je geloof te kunnen beleven, sprankelend fris. Christen zijn is de liefde van Christus aantrekken, als een kleed, om voortaan altijd bij Hem te zijn. Net als de eerste brief zingt deze Jezuspsalm over het vermogen om lief te hebben dat in ons gewekt werd door Hém. De liefde schept tussen beiden een vertrouwelijkheid die door niets geschokt kan worden. Omdat beminde in Beminde overgaat — taal die we bij Johannes van het Kruis terugvinden — treedt een vergoddelijking op: de mens wordt zoon/dochter in de Zoon, eeuwig in de Eeuwige.

Het opmerkelijke is dat hier geen dogmatische taal gebruikt wordt, maar de gewone taal van de liefde. Hoogstens een allusie op het doopsel zouden we in de eerste zin kunnen voelen, maar dat is niet eens duidelijk, en niet het belangrijkste. Het is de menselijke liefde van Christus die maakt dat hij helemaal één wordt met de gelovige, het is de dankbare wederliefde van de mens die maakt dat deze zich helemaal één kan maken met Jezus. Om de eenheid te bewerken tussen het Ultieme, het Godsmysterie, is enkel de liefde nodig, die twéé één laat worden.

De intense liefde van Christus voor zijn leerling en van zijn leerling voor hem, maakt de twee dermate één dat zij niet langer twee zijn. Zo eenvoudig kan religie zijn. Het dankbare ingaan op de goddelijke liefde die straalt in de mens Jezus van Nazareth, verheft de mens uit ‘het gebied van de ongelijkheid’ (dualiteit) en laat hem/haar goddelijk worden. Christelijke non-dualiteit van de liefde. Een ‘zoon worden’ vereist zeker ook ethische gelijkvormigheid met Jezus!


1 J.H. Charlesworth, The Earliest Christian Hymnbook. The Odes of Solomon, James Clarke, Cambridge, 2009, p. 3.