Het licht zien — Philippe Jaccottet

De Zwitserse dichter Philippe Jaccottet is één van de slechts twee die het verdienden om nog tijdens hun leven hun eigen ‘Verzameld werk’ te zien verschijnen in de prestigieuze collectie Bibliothèque de la Pléiade van de Franse uitgeverij Gallimard. Naast een prominent dichter was Jaccottet ook een onvermoeibaar vertaler en literatuurcriticus. Hij vertaalde o.a. veel van Friedrich Hölderlin en is een gerenommeerd kenner van de Duitse Romantiek.

In de Hölderlinstudie is ook een bepaald artikel van Jaccottet over Hölderlin bekend, waarin hij zich voorzichtig maar tegelijk diepgaand kritisch uitlaat over diens wereldvisie:

Vroeger (zo schrijft Jaccottet over de visie en ingesteldheid van Hölderlin) was het licht waar we allen zo naar verlangen veel dichterbij en aan iedereen gegeven; vandaag bevinden we ons in de nacht. Maar de sporen van het licht zijn nog wel te vinden. Dichters zijn de wakers die trouw blijven aan het antieke licht dat zij blijven bewaren in hun herinnering en verlangen, en zo — door de tekenen ervan in hun gedichten te leggen — ons helpen om misschien klaar te zijn voor een nieuwe dageraad. … Het zou dus volstaan (nu spreekt Jaccottet zelf dan) om trouw te blijven aan het geziene grote licht. En dan? Men leeft dan afgezonderd, gekeerd naar het verloren en toch verwachtte Zijn, als een nieuw soort kluizenaars. 1

Zien de traditioneel-religieuze mensen zichzelf ook niet zo als een soort wakers van de terugkeer van het Hogere? ‘Alles wordt wel weer zoals vroeger…’

Jaccottet verwoordt hier als dichter een ander aanvoelen dat rijst in het collectieve bewustzijn van de mens: het Licht moet niet elders gezocht worden, het hoeft niet van buiten of van bovenaf miraculeus binnenvallen in onze wereld die op zichzelf duister zou zijn; dat is het klassieke religieuze dualisme dat religie vandaag ongeloofwaardig maakt.

Wat ons betreft, onze kans zal het zijn geweest om vandaag, indien niet in onuitsprekelijke harmonie, dan toch in nabijheid van zijn verspreide haarden te leven, niet langer door een egaal, constant en universeel licht gevoed, maar dan toch wel door zijn onderbroken weerspiegelingen, of de weerspiegeling van zijn weerspiegelingen. Door fragmenten, door scherven van harmonie. 2

Het Licht is al aanwezig in het hart van dingen en mensen en maakt van deze wereld een plaats van trouwe, gelovige, hoopvolle, liefdevolle verkenning. Zoals de twee bovenstaande teksten heel mooi uitdrukken: onze samenleving is hoegenaamd geen godverlaten samenleving, maar één waarin wat we traditioneel God noemen ons teder tegemoet straalt, voor ogen die haar liefhebben temidden van alle duisternis.

Laatste kans voor elk naamloos slachtoffer:/ dat er zij, niet aan gene zijde van de heuvels/ of van de wolken, noch boven de hemel,/ noch achter mooie heldere ogen,/ noch verborgen in naakte borsten,/ maar men weet niet op welke wijze/ vermengd onder de wereld waardoorheen we reizen, dat er zij, zijn minste deeltjes doordrenkend: dát wat geen stem kan noemen, dát wat niets kan meten, opdat het nog steeds mogelijk zij het licht te beminnen, of tenminste het te begrijpen, of eenvoudiger nog het te zien, zoals de aarde het ontvangt — en niet alleen maar diens spoor van as. 3

Zo is dan de poëzie geworden van de rijpe Jaccottet: overal het Licht in opdelven. Zo moge het ook de nieuwe religiositeit zijn: het Licht zien, begrijpen, beminnen in de natuur om ons heen, in de techniek, in onze samenleving en de mensen om ons heen.


1 Ph. Jaccottet, Une transaction secrète : lectures de poésie, Gallimard, Paris, p. 302.

2,3 Philippe Jaccottet, Paysages avec figures absentes, Gallimard, Paris, 1976, p. 130; À la lumière d’hiver précédé de Leçons et de Chants d’en bas et suivi de Pensées sous les nuages, Gallimard, Paris, 1994, p. 72.

‘Onvoorstelbare liefde’ — Simone Weil

Simone Weil (1909-1943) riep tijdens haar leven en meer nog na haar dood felle emoties op, van zowel waardering als afkeer. Misschien is niet zozeer wat ze zegt daarvoor verantwoordelijk als wel de scherpte waarmee het zegt. Het minste dat je van haar kan zeggen is dat ze bijzonder intens is, zo niet extreem. Haar visie is niet eenvoudig om te vatten, maar bijzonder rijk. In wezen is haar denken een dialoog tussen het christendom en andere religies en het seculiere denken (filosofie, wetenschappen, literatuur) — een zeer geslaagde dialoog, helaas te weinig gekend en begrepen…

Drie mystieke ervaringen deden haar besluiten voor het christendom te kiezen, maar omwille van haar intellectuele vrijheid besloot zij nooit toe te treden tot de (katholieke) kerk. Haar visie op het judaïsme — wellicht te verklaren vanuit psycho-sociale motieven — bewijst dat ze ernstig de bocht uit kon gaan, maar haar kerngedachte is bijzonder mooi. In deze tekst komt deze erg gebald naar voor:

Het is door een onvoorstelbare liefde dat God wezens geschapen heeft die zo ver van Hem staan. Het is door een onvoorstelbare liefde dat God tot bij hen afdaalt. Het is door een onvoorstelbare liefde dat zij dan vervolgens tot Hem opstijgen. Dezelfde liefde. Zij kunnen enkel opstijgen door de liefde die God in hen gelegd heeft toen Hij hen kwam zoeken. En deze liefde is dezelfde waarmee Hij hen zo ver van Hem geschapen heeft. De Passie kan niet van de Schepping losgemaakt worden. De Schepping zelf is een soort Passie. Mijn bestaan zelf is als een vreselijk lijden van God, een lijden dat liefde is. Hoe middelmatiger ik ben, des te feller schittert de immense liefde die me in leven houdt. 1

Voor Weil is deze wereld de plaats waar God ons overlaat aan de wetten van de kosmos, er zich uit terugtrekt en slechts zijn liefde laat, zodat we zowel onszelf kunnen zijn als naar hem verlangen en vertrouwvol op hem wachten en uiteindelijk in de liefde ervaren. De manifeste afwezigheid van God is daarom juist de plaats waar hij verborgen aanwezig is voor ons. Waar het Oosten de schepping lijkt te zijn als een creativiteit die we finaal ‘liefde’ kunnen noemen, lijkt voor Weil de schepping struggle for life te zijn, een onverbiddelijk raderwerk van oorzaak en gevolg, dat de mens niet ontziet en vaak doet lijden. Dit lijden doet ons ‘aan de rand van de wereld’ komen en volharden, wachtend op verlossing die van elders moet komen.

‘Wachten’ op genade is de kern van de houding van de christen volgens Weil. God is alleen aanwezig in deze kosmos als de liefde die Hij ons toespreekt in alle heilige Schriften en in de literatuur, én als de liefde waarmee wij instemmen met zijn wil en naar Hem uitzien. Omdat God liefde is, is dit wachten zélf ook zijn aanwezigheid. Door dit wachten treden we uit onszelf, geven we ons egoïsme op en zijn wij het niet meer in onszelf, maar is Hij daar.

Dit ont-ikken in het wachten (op God, op de genade op de liefde) herhaalt zich in de compassie en inzet — tot op het punt van identificatie — voor de lijdende en de arme. Vandaar dat contemplatie en sociale inzet voor Weil de twee zijden van eenzelfde medaille zijn.


1 Lieven De Maeyer, Simone Weil. Leven op de rand van de wereld, Carmelitana, Gent, 2018, p. 27.

Het aangezicht van het hoogste Goed — Willem van Saint-Thierry

De ‘Contemplatieve gebeden’ van Willem van Saint-Thierry vormen een heuse inleiding tot het meditatieve en contemplatieve bidden — en daarenboven een zeer aantrekkelijke. Tenminste, als je door de Middeleeuwse taal en stijl heen kan breken, om er de betekenis uit te puren en in hedendaagse taal te herformuleren. Het is misschien evidenter oude teksten uit andere religies op die manier te benaderen, dan de teksten van de eigen/christelijke traditie, waarvan vele termen beladen zijn.

Zolang ik niet ontgroeid ben aan de rudimentaire neigingen van mijn zinnelijke verbeelding,  zult Gij mijn nog zwakke ziel laten begaan en haar aanmoedigen om haar vermogen te oefenen en om de verbeelding van haar geest te richten op de nederige geheimen van uw menselijk bestaan. Zo mag ik de kribbe omhelzen van de Pasgeborene en zijn heilige jeugdjaren vereren. Zo mag ik de voeten zoenen van hem die aan het kruis hangt en daarna de voeten van de Verrezene omklemmen en vurig kussen. Zo mag ik mijn vinger in de plaats van de nagelen steken en uitroepen: ‘Mijn Heer en mijn God’. … Bij dit alles geldt wat Job zegt: ‘Ik zondig niet wanneer ik [in Hem] mijn eigen menselijkheid opwek, wanneer ik aanbid en vereer wat mijn verbeelding oproept, als ik beluister en met mijn handen de geheimen van het Woord des Levens aanraak. Ik wil zelfs vrijmoedig stellen dat Gij in uw milde en wijze voorzienigheid deze genade van alle eeuwigheid voor ons hebt voorbeschikt. Ja, het is een van de meest doorslaggevende beweegredenen geweest om mens te worden, dat er in uw Kerk veel kleine kinderen zijn, die nog melk nodig hebben en die het vaste voedsel nog niet kunnen verteren. Zij zijn nog niet in staat spiritueel en op uw [goddelijke] wijze over U te denken, en zij verlangen in U een gestalte te vinden die hun eigen menselijke natuur niet onbekend is. Bij het offer van hun gebed kunnen zij zich dan deze menselijke gestalte voor ogen roepen, zonder aanstoot te geven aan het [rechtzinnige] geloof, omdat zij nog niet in staat blijken hun ogen te richten op de volle klaarte van uw goddelijke majesteit. – En wat is hij zalig, deze tempel van de Heilige Geest! … Als wij dan met grote aandacht die afbeelding van uw lijden aanschouwen, dan schijnt haar stilte zelf ons vanop het kruis toe te spreken: ‘zoals Ik u heb liefgehad, zo Zal ik u tot het uiterste toe blijven liefhebben. Dood en hel mogen Mij doden tot hun eigen ondergang, maar gij, geliefde vrienden, komt gij u voeden en uw dorst lessen ten eeuwigen leven’. 1

De grootste struikelblok bij deze tekst lijkt de ‘devotie tot het heilig kruis’ te zijn, maar de zinnen die Willem hier zorgvuldig gebruikt geven in feite aan dat het niet om een sentimentele, uiterlijke vroomheidspraktijk gaat.

Wat Willem bedoelt is dat het Ultieme Liefde is, en in de geschiedenis gestalten aanneemt die zowel die liefde van het Godsmysterie voor de mens aanschouwelijk maken als de liefde van de mens voor dat Mysterie voor-tonen. Vooral in de grote religiestichters treedt de Liefde die alles bezielt naar voren als een concrete figuur, die menselijk begrepen en benaderd kan worden. Voor de christenen, die Willem en zijn beoogd publiek waren, is deze nederdaling of incarnatie van de Liefde natuurlijk Jezus.

Voor Willem is enkel het hart de plaats waar wij God kunnen ervaren, is enkel de liefde de ‘hand’ waarmee wij het Mysterie kunnen aan-voelen. Het Ultieme naderen en ervaren kan dan ook niets anders zijn dan groeien in de liefde; hoe meer wij feitelijk liefhebben, hoe meer wij kennen wat traditioneel als ‘God’ wordt genoemd. Omgekeerd heeft notionele ‘godskennis’ die niet met liefde gepaard gaat geen waarde voor Willem en drijft zij de mens enkel verder van het Ultieme — een straffe gedachte.

Daarom wordt uw kruis voor ons als dat laken uit de hemel, dat aan de heilige Petrus in een visioen werd getoond. Met zijn vier uithoeken opgehangen aan de hemel, werd het neergelaten. Alle dieren, zowel reine als onreine, treden daarbinnen. Aldus worden ook wij tot onze grote vreugde naar de hemel opgetrokken, waar wij die nog onrein zijn, eveneens gereinigd zullen worden. Zo wordt door bemiddeling van een afbeelding van uw lijden, o Christus, ons nadenken omtrent uw goedheid jegens ons, plots omgevormd tot een grote genegenheid voor het opperste goed. Waarin dit goed bestaat, daarvan laat Gij ons het aanschijn zien in het werk van uw heil. Het gaat hierbij niet om een verstaan dat door een poging van grote menselijke inspanning wordt ontwrongen. De ogen van onze geest knipperen daarbij niet, verblind door uw licht. Maar dit inzicht groeit langzaam door een rustig gevoel van liefde, door een goed gebruik van onze ogen en door een zoet genieten. Het is uw eigen Wijsheid die daarbij al onze vermogens harmonieus weet te ordenen. … Al wie langs een andere weg poogt omhoog te klimmen, haalt zich veel ellende op de hals. Wie echter langs U, die de deur zijt, binnengaat, wandelt op een effen weg en hij komt tot de Vader, tot wie niemand kan komen tenzij door U. Zo iemand doet niet langer moeite om inzicht te verwerven in een kennis waarvoor zijn verstand te klein is, maar hij laat zich volkomen overweldigen door de zoetheid waarmee Gij zijn hart beroert. Een machtige stroom van vreugde overstroomt deze begenadigde ziel, waarbij zij de indruk krijgt U te kunnen zien zoals Gij werkelijk zijt. Terwijl zij met veel smaak nadenkt over het wonderbaar sacrament van uw passie, herkauwt zij uw goedheid jegens haar: een gave die even groot is als Gij zelf zijt, of beter nog, de gave die Gij zelf zijt. Dan lijkt zij U te mogen zien van aangezicht tot aangezicht. Het aangezicht van uw hoogste goed verschijnt haar dan op het kruis en in het werk van uw heil. Dat kruis wordt voor haar het gelaat van een geest die zich in grote genegenheid helemaal naar God heeft gekeerd. … Deze mens hoeft geen trappen te beklimmen om bij het altaar te geraken. Hij kan langs de effen weg van de gelijkenis met lichte en ongehinderde tred zijn doel bereiken en als mens op bezoek gaan bij een medemens die op hem gelijkt. Reeds op de drempel van de deur hoort hij Hem zeggen: ‘Ik en de Vader, Wij zijn één’. Dadelijk wordt hij door de gloed van de Heilige Geest in God opgenomen, en hijzelf mag God ontvangen die  naar hem toekomt om bij hem zijn woning te maken. En dit geschiedt niet alleen spiritueel maar ook lichamelijk door het mysterie van het heilig en levendmakend Lichaam en Bloed van onze Heer Jezus Christus. … Ziedaar, Heer, uw gelaat dat zich naar ons toewendt, en ons gelaat dat vol goede hoop naar U gericht staat. Wil mij toch bekleden met uw heil en vorm in mijn hart de gelaatstrekken van uw Christus. Dan is het immers volkomen uitgesloten dat Gij aan dit gelaat ooit uw aanblik ontzegt, telkens als het in uw heiligdom voor U wil verschijnen. 2

Zo wordt de gekruisigde Christus het nec plus ultra van de christelijke meditatie. Het is misschien beter om van de ‘eucharistische Jezus’ te spreken die zich breekt en deelt, waarvan de kruisdood enkel maar de uiterste graad is. Christelijke meditatie die naam waardig is kijken naar de liefde van Christus, daar meditatief mee omgaan, tot zij onze wijze van denken, voelen en handelen steeds meer gaat transformeren. Meditatie en later contemplatie zijn geen mentale oefening, geen (anders) denken, maar de progressieve omvorming in de wijze van liefhebben van Jezus van Nazareth.


1,2 Willem van Saint-Thierry, Meditatie X,4-11 in Godsliefde. Meditaties, Gulden Brief, Leven van Bernardus, Damon, Budel, 2016.