De aanraking van het mededogen — Ramdas

Swami ‘Papa’ Ramdas werd geboren in 1884 en stierf in 1963. Na een onsuccesvol beroeps- en huwelijksleven kreeg hij van zijn vader het gebedswoord (mantra) ‘Ram’ – één van de meest gebruikte namen in het hindoeïsme voor het Godsmysterie –, waarmee zijn geestelijk leven begon.

Onder invloed van sri Ramana Maharshi kwam hij tot de realisatie dat alles Ram is en begon hij aan een rondzwervend leven in Kerala, levend van aalmoezen. Hij verzamelde leerlingen die een ashram stichtten en de uitspraken en het levensverhaal van Ramdas in boek uitgaven. Zowel zijn levensverhaal, In Quest of God (Carnet de pèlerinage) als zijn voornaamste tekstenbundel The Divine Life (Présence de Ram) kende een groot succes. Beide werden vertaald in vele Europese talen.

Omwille van wat wij zijn fransciscaanse levenswijze en persoonlijkheid zouden kunnen noemen wordt hij in het hindoeïsme gemoedelijke en vertrouwelijk ‘papa Ramdas’ genoemd. Hij straalde immers de goedheid en liefde van God uit, op zeer indrukwekkende wijze.

In dit opperste bewustzijn van de eenheid van het leven en van alle manifestatie bereiken wij de volmaakte voltooiing van de Liefde – in onszelf en jegens al wat is. De heilige die deze bovenpersoonlijke liefde van God heeft gerealiseerd omarmt de gehele schepping in deze oneindige liefde die hij overal waarneemt. Hij blijft steeds bewust van het feit alles te zijn en alles in alles te zijn. Liefde is waarlijk de voltooiing van onze eenheid met heel de schepping. Liefde is niet alleen in de vormen en uiterlijke manifestaties die verschijnen en verdwijnen; liefde is de natuur zelf van het Atman, die de enige Werkelijkheid is, de oneindige Geest, tegelijk immanent en transcendent. Liefde, ook al lijkt zij te handelen op het niveau van de dualiteit, heeft haar ware wortels in de onpersoonlijke Geest, aan de basis van de manifestatie. 1

Deze Liefde maakt wat twee is dieper gezien tot niet-twee: de fameuze ‘non-dualiteit’ waarover sprake is in het hindoeïsme. ‘Liefde is aan gene zijde van de dualiteit, ook al drukt zij zich op veelvoudige wijze uit. Zij is de onweerstaanbare kracht die alle dingen gidst en leidt.

Hier werkt de liefde met een visie die zo weids is dat zij alle grenzen van kaste, geloofsovertuiging en kleur vernietigt. Zij aanschouwt de Beminde, eeuwig in haar hart, die zich is komen manifesteren in alle wezens en alle schepselen. Deze liefde laat zich niet opsluiten achter grenzen; zij stroomt met een zo onweerstaanbare kracht dat zij alle grenzen doorbreekt. 2

Alle pijnlijke verschillen worden dus ondervangen en verzoend door een dieperliggende goddelijke eenheid. Het komt er op aan deze Liefde aanwezig te leren zien. Voor Ramdas is het persoonlijk opvatten van deze diepere Eenheid een grote hulp: God is de Beminde die in het hart van alle dingen is. Van iemand die zo de (persoonlijke) Liefde in alles en allen ziet, verwijdt zich het hart tot de dimensies van het universum. ‘Het hart dat trilt van goddelijke liefde zou zich moeten verwijden en de gehele schepping omhelzen.‘ Zijn aansporing is dus om te kiézen voor het mededogen: 

Als je de eindeloze gelukzaligheid van de onsterfelijkheid wil realiseren, enig doel van je zoektocht – zelfs al ben je je daar niet van bewust –, maak dan je hart vrij van zijn hardheid door de magische aanraking van het mededogen. … Laat je hart het licht ontvangen en gezuiverd worden door de inspiratie van de liefde en van het mededogen, opdat je jezelf kunt beschouwen als het hele universum omhelzend. … Verenig je dus met elkaar, volken van de wereld, in de vrijheid van uw onsterfelijke bestaan,  om de zuivere gelukzaligheid te genieten, door de universele liefde, door daden van zelfverloochening, van sympathie, van mededogen en van vergiffenis. Wees niet langer slaven van de vormen. 3


1,2,3 Swami Ramdas, Présence de Ram, Albin Michel, Paris, 1997, passim.