Begiftigd met medeleven — Mengzi

Mencius of Mengzi heeft een grote invloed uitgeoefend in het confucianisme. Mengzi leefde van ongeveer 372 tot 289 v.C. en staat dus dicht bij Confucius zelf, van wie hij wel eens als de voornaamste leerling gezien wordt. Hij huldigt een positief mensbeeld dat richtinggevend zou blijven voor het latere confucianisme en neo-confucianisme.

Wat ons laat zeggen dat elke man begiftigd is met medeleven, is dat iedereen die vandaag een klein kind ziet dat op het punt staat in een put te vallen, paniek en pijn in zijn hart zou ervaren, niet omdat hij zijn ouders kent, niet om een ​​goede reputatie te krijgen bij buren en vrienden, noch omdat hij het vreselijk zou vinden om haar te horen huilen. Uit deze waarneming blijkt dat het onmenselijk zou zijn om geen medelijden te voelen, of geen gevoel van vriendelijkheid en afschuw, en dat het onmenselijk zou zijn om geen geest van verzaking en verzoening te hebben. Zonder ons bewust te zijn van goed en kwaad, zouden we niet langer een menselijk wezen zijn. 1

De menselijke natuur, betoogt hij, is wezenlijk goed; het zijn alleen de omgeving en de hartstochten die de mens verwijderen van deze basisgoedheid. Bekend is bovenstaande tekst waarin hij beroep doet op het algemene besef dat een mens spontaan zou reageren op het levensgevaar van een kind door in te grijpen en dat kind te willen redden. Niet omdat uiterlijke redenen of motieven hem daartoe bewegen, maar vanuit het diepste van zijn eigen hart. Iemand die niet zo zou reageren zouden wij collectief niet als een (normaal) mens beschouwen.

Medeleven, rechtvaardigheid, zelfverloochening en morele integriteit zijn ‘kiemen’ die in elk mensenhart aanwezig zijn, die natuurlijk zijn; vandaar de gedachte dat goedheid de diepste natuur van de mens is:

Medeleven is de wortel van vriendelijkheid; het gevoel van rechtvaardigheid is gebaseerd op schaamte over eigen fouten en de gruwel over die van anderen; de geest van verzaking en verzoening is de basis van de riten; het besef van goed en kwaad is het begin van wijsheid. De mens is begiftigd met deze vier aangeboren kiemen, net zoals hij vier leden heeft. 2

Maar het woord ‘kiemen’ is tegelijk veelzeggend. Kiemen zitten in kleine zaadjes die voortdurend water en zonlicht en een rijke voedingsbodem nodig hebben om uiteindelijk uit te groeien tot de volle boom met alles erop en eraan.

Wat Mengzi beklemtoont is dat die basisgoedheid het diepste van het menszijn kenmerkt maar dat deze ‘natuur’ steeds ook bedreigd is en moet gecultiveerd worden. Hierin zullen de confucianisme over het algemeen een andere weg gaan dan de taoïsten. Voor de laatsten moet er zo weinig mogelijk ingegrepen worden in de menselijke natuur-lijkheid, ook inzake ethisch handelen. Voor de eersten bestaat de Weg er net in om de met de natuur meegegeven goedheid zoveel mogelijk te cultiveren. Vermoedelijk ligt de waarheid in ‘het midden’.

Het inzicht dat wij begiftigd zijn met medeleven, in de kern goed zijn, is mee te nemen in onze reflectie op menszijn en ethiek vandaag.


1,2 Mencius, vertaald door André Lévy, You Feng, Paris, 2003, ch. II, A, 6.