‘Onvoorstelbare liefde’ — Simone Weil

Simone Weil (1909-1943) riep tijdens haar leven en meer nog na haar dood felle emoties op, van zowel waardering als afkeer. Misschien is niet zozeer wat ze zegt daarvoor verantwoordelijk als wel de scherpte waarmee het zegt. Het minste dat je van haar kan zeggen is dat ze bijzonder intens is, zo niet extreem. Haar visie is niet eenvoudig om te vatten, maar bijzonder rijk. In wezen is haar denken een dialoog tussen het christendom en andere religies en het seculiere denken (filosofie, wetenschappen, literatuur) — een zeer geslaagde dialoog, helaas te weinig gekend en begrepen…

Drie mystieke ervaringen deden haar besluiten voor het christendom te kiezen, maar omwille van haar intellectuele vrijheid besloot zij nooit toe te treden tot de (katholieke) kerk. Haar visie op het judaïsme — wellicht te verklaren vanuit psycho-sociale motieven — bewijst dat ze ernstig de bocht uit kon gaan, maar haar kerngedachte is bijzonder mooi. In deze tekst komt deze erg gebald naar voor:

Het is door een onvoorstelbare liefde dat God wezens geschapen heeft die zo ver van Hem staan. Het is door een onvoorstelbare liefde dat God tot bij hen afdaalt. Het is door een onvoorstelbare liefde dat zij dan vervolgens tot Hem opstijgen. Dezelfde liefde. Zij kunnen enkel opstijgen door de liefde die God in hen gelegd heeft toen Hij hen kwam zoeken. En deze liefde is dezelfde waarmee Hij hen zo ver van Hem geschapen heeft. De Passie kan niet van de Schepping losgemaakt worden. De Schepping zelf is een soort Passie. Mijn bestaan zelf is als een vreselijk lijden van God, een lijden dat liefde is. Hoe middelmatiger ik ben, des te feller schittert de immense liefde die me in leven houdt. 1

Voor Weil is deze wereld de plaats waar God ons overlaat aan de wetten van de kosmos, er zich uit terugtrekt en slechts zijn liefde laat, zodat we zowel onszelf kunnen zijn als naar hem verlangen en vertrouwvol op hem wachten en uiteindelijk in de liefde ervaren. De manifeste afwezigheid van God is daarom juist de plaats waar hij verborgen aanwezig is voor ons. Waar het Oosten de schepping lijkt te zijn als een creativiteit die we finaal ‘liefde’ kunnen noemen, lijkt voor Weil de schepping struggle for life te zijn, een onverbiddelijk raderwerk van oorzaak en gevolg, dat de mens niet ontziet en vaak doet lijden. Dit lijden doet ons ‘aan de rand van de wereld’ komen en volharden, wachtend op verlossing die van elders moet komen.

‘Wachten’ op genade is de kern van de houding van de christen volgens Weil. God is alleen aanwezig in deze kosmos als de liefde die Hij ons toespreekt in alle heilige Schriften en in de literatuur, én als de liefde waarmee wij instemmen met zijn wil en naar Hem uitzien. Omdat God liefde is, is dit wachten zélf ook zijn aanwezigheid. Door dit wachten treden we uit onszelf, geven we ons egoïsme op en zijn wij het niet meer in onszelf, maar is Hij daar.

Dit ont-ikken in het wachten (op God, op de genade op de liefde) herhaalt zich in de compassie en inzet — tot op het punt van identificatie — voor de lijdende en de arme. Vandaar dat contemplatie en sociale inzet voor Weil de twee zijden van eenzelfde medaille zijn.


1 Lieven De Maeyer, Simone Weil. Leven op de rand van de wereld, Carmelitana, Gent, 2018, p. 27.