God — Rilke

Rainer Maria Rilke blijft weinig aangehaald, en dat is jammer. Hij wordt soms eens de laatste onder de romantische dichters genoemd (hetgeen men ook zegt van Louis Aragon voor het Frans taalgebied), hoewel hij niet echt tot die categorie behoort. Rilke kan het hart diep bewegen en inspireren met zijn taal en beelden, ook het hart van de religieuze mens. Het lot van Rilke als religieuze dichter is misschien wel tekenend voor onze tijd. Hij was zélf als persoon een symptoom van een onmacht: de onmacht om de oude christelijke symbolen — in het bijzonder het symbool ‘God’ — te verzoenen met de moderniteit in volle ontwikkeling. Deze moderniteit zou leiden tot het bezwijken van het religieuze onder de langverwachte bevrijding van het seculiere.

Rilke wordt te weinig gelezen, en met name zijn Getijdenboek wordt door liefhebbers en kenners stiefmoederlijk behandeld onder zijn werken. Dat is omdat Rilke later zelf zijn Getijdenboek (ietwat) afschreef! Het Getijdenboek ontstond in de schaduw van een reis naar Rusland, waar de Russische christelijke ziel op Rilke een diepe indruk maakte. Maar later zou hij zowel esthetisch als levenbeschouwelijk in een andere richting evolueren. Onder invloed van Nietzsche en het opkomende wetenschappelijk-seculiere denken nam hij afscheid van zijn vurige christelijke gevoelens en gedachten. In de Elegieën van Duino wil hij uitdrukkelijk afscheid nemen van het fenomeen religie; in de Sonnetten aan Orpheus ageert hij niet meer tégen maar stelt hij een alternatief voor. En toch ademen beide dichtbundels een authentieke religiositeit uit…

Rilke zelf en veel van zijn lezers blijven misschien steken in protest en ontkenning. Het zijn mensen die met eerlijke intelligentie en vanuit een ja diepreligieuze bewogenheid afscheid willen nemen van… religie. Die in naam van religie (enkelvoud, incognito of met een hoofdletter) komaf willen maken met religie(s) in het meervoud, met een kleine letter of institutioneel-traditioneel. Het doet denken aan de bekende begrippen van de Franse filosoof Paul Ricoeur: de fase van de (eerste) ‘naïviteit’ wordt afgelost door de fase van de ‘kritische zin’, die zelf weer afgelost wordt door een fase van post-kritische, ‘tweede naïviteit’. Maar het komt natuurlijk vaak voor dat mensen blijven steken in de kritische fase.

Het is alsof er in het Getijdenboek van Rilke een nieuwe godservaring (laten we niet zeggen: een nieuw godsbeeld) doorbreekt… die hij dan later zelf niet meer kan verzoenen met zijn oprechte kritische ontwikkeling, en die hij dan maar afzweert in haar geheel. Zoals zovele mensen wel ergens sympathie hebben voor de symbolische wereld van het christendom, maar om wetenschappelijke en filosofische redenen menen er heus niet meer te kunnen op ingaan. Zij zijn niet in staat opnieuw als een kind om te gaan met (de christelijke) religie, op een naïeve, post-kritische wijze, de kritiek integrerend en overstijgend. Dat is nochtans de uitdaging waar elk gelovige en de samenleving als geheel vóór staat. In de donkere nacht verkruimelt de oude godsbeleving, maar daagt een nieuwe op, als men er aandacht wil aan geven, als men het oude kan loslaten en het nieuwe (h)erkennen.

Het is volstrekt mogelijk van Rilkes Getijdenboek te genieten, niet alleen van de schoonheid, maar ook van haar religieuze dimensie, op een manier waarop Rilke dat zelf blijkbaar niet kon, noch vele onder zijn lezers. (We gaan er de Elegieën of de Sonnetten niet minder om waarderen.)

Hoe mooi heeft Rilke het over de religieuze houding:

Und meine Seele ist ein Weib vor dir (…)

und kommt zu dir, wenn alles um dich ruht (…)

Und meine Seele schläft dann, bis es tagt,

bei deinen Füssen, warm von deinen Blut.

Und ist ein Weib vor dir. Und ist wie Ruth. (Zweites Buch. Das Buch von der Pilgerschaft)

En hoe mooi heeft hij het over het godsmysterie:

Du Dunkelheit, aus der ich stamme,

ich liebe dich mehr als die Flamme,

welche die Welt begrenzt. (…)

Du bist der Dinge tiefer Inbegriff,

der seines Wesens letzte Wort verschweigt

und sich den andern immer anders zeigt:

dem Schiff als Küste und dem Land als Schiff (…)

Bei Tag bist du das Hörensagen,

das flüsternd um die Vielen fliesst (…)

Je mehr der Tag mit immer schwächern

Gebärden sich nach Abend neigt,

je mehr bist du mein Gott. Es steigt

dein Reich wie Rauch aus allen Dächern (…)

Du bist die Zukunft, grosses Morgenrot,

über den Ebenen der Ewigkeit.

Du bist der Hahnschrei nach der Nacht der Zeit,

der Tau, die Morgenmette und die Maid,

der fremde Mann, die Mutter und der Tod. (Zweites Buch. Das Buch von der Pilgerschaft)


Uit: Rainer Maria Rilke, Die Gedichte, Insel Verlag, Frankfurt Anne-Marie Main, 201318.

Eigen armzalige proza-vertaling:
Mijn ziel staat vrouwelijk vóór Jou, en komt tot Jou als alles om Jou heen rust. En mijn ziel slaapt dan tot het dag wordt: bij je voeten, warm van jouw bloed. En is een vrouw vóór Jou, en is als Ruth.

Jij donkerte waaruit ik kom, Jou heb ik méér lief dan de vlam die de wereld omvat. Jij bent de diepste volkomenheid van alle dingen, die van zijn wezen ook het laatste woord verzwijgt en zich de ander altijd anders toont: het schip als kust en het land als schip. Bij dag ben jij het gerucht dat fluisterend rondom velen vloeit. Hoe meer de dag met steeds zwakker gebaren naar de avond neigt, des te meer ben Jij mijn God. Je rijk stijgt als rook uit alle daken. Jij bent de toekomst, het grote ochtendrood, over de vlakten van de eeuwigheid. Jij bent het geschrei van de haan na de nacht van de tijd, de dauw, de metten, de jonge vrouw, de vreemdeling, de moeder en de dood.

Hartstocht — Charles Péguy

De Franse schrijver Charles Péguy (1873-1914) mag niet ontbreken in de lange rij van figuren die de religie van de liefde propageren. In armoede opgegroeid, ontwikkelt hij als jongeling een vurig antiklerikalisme en droomt hij van een samenleving van liefde en gelijkheid onder mensen. Hij zet zich daarom als schrijver in voor het socialisme, maar geraakt desillusioneerd in het politieke socialisme. In het werk Le Mystère de la Charité de Jeanne d’Arc maakt hij zijn bekering tot het katholicisme wereldkundig, al zal hij nooit een praktiserende gelovige worden. De Franse katholieke gemeenschap reageert helaas gemengd op dit werk. In 1911 publiceert hij Le Porche du Mystère de la deuxième vertu, een jaar later Le Mystère des Saints Innocents; de drie vormen een soort drieluik. De figuur van Jeanne d’Arc blijft hem immens boeien, maar ook de figuren van Eva en Maria. In augustus 1914 wordt hij gemobiliseerd en na amper een maand sneuvelt hij al aan de Marne.

Het is vooral in zijn portrettering van Jeanne d’Arc dat Péguy zich als een fervente christelijke socialist ontpopt waarin de liefde centraal komt te staan. Le Mystère de la Charité de Jeanne d’Arc is opgevat als een dialoog, ja als een passioneel strijdgesprek tussen Jeanne d’Arc en haar zus. Hoe meer deze zus God verdedigt die de zondaar verdoemt, hoe vuriger Jeanne d’Arc tegen de rechtvaardigheid van God fulmineert en godslasterlijk wordt. Waar haalt ze dit lef vandaan? Overtreft het hart van een klein meisje dan de wijsheid van God?

De tirade van Jeanne tegen God vindt zijn ontknoping in het doorbrekende besef dat deze opstand tegen God in naam van de kleine mens — de zondaar ziet zij vooral als een lijdende mens –… niet tegen God ingaat, maar met God meegaat, ja van God uitgaat. ‘Dieu a commencé‘, stamelt Jeanne. Het is God zelf die door Jezus van Nazareth in het hart van de mens de oneindige zorg voor elke unieke mens heeft gelegd, een zorg die ertoe leidt dat men niet kan instemmen met de definitieve teloorgang van de kleine mens. Het is God die van angst beeft om de mens, het is God zelf die God aanklaagt doorheen de mond van Jeanne, of beter gezegd: het is het éne godsbeeld dat het andere aanklaagt. De Schepper hangt af van zijn schepsel, ‘effrayant amour‘.

Misschien heeft geen (christen) gelovige zozeer de liefde van het Ultieme voor elke individuele mens, hoe arm en zondig ook, zo welluidend verwoord. En toch vinden we de gedachte ook in andere religies, bv. in de hartstocht van het Ene voor het vele bij de soefi-mysticus Ibn Arabi, of in de vurige liefde van de chassidische tsaddik voor de mensen aan hem toevertrouwd. Zo staat rabbi Yitchak van Berditsjev bekend om het feit dat hij God voor het tribunaal durfde dagen. 1

Enkele passages uit Le Mystère de la Charité de Jeanne d’Arc:

O, als ik, om de lichamen van de gestorvenen die verdoemd zijn van het eeuwige vuur te redden, mijn lichaam aan het eeuwige vuur zou moeten prijsgeven, geef dan, mijn God, mijn lichaam aan het eeuwige vuur prijs! 2

Het is in die zin dat we Le Porche du Mystère de la deuxième vertu moeten lezen lezen:

De verterende onrust in het hart van Jezus. De onrust het [schaapje, nvdr] niet terug te vinden. Niet te weten. Het nooit terug te vinden. De menselijke onrust. De dodelijke onrust het te moeten veroordelen. Maar uiteindelijk wordt hij gered. De redder is gered. 3

Wonder der wonderen, de onvergankelijke wordt slechts gered van de ondergang dankzij het vergankelijke, en het eeuwige wordt slechts in stand gehouden en gevoed door het tijdelijke. 4

God heeft ons nodig, God heeft behoefte aan zijn schepsel. Hij heeft zichzelf om zo te zeggen ook veroordeeld, daartoe veroordeeld. Hij mist ons, hij mist zijn schepsel. Hij die alles heeft, heeft nood aan wat niets is. Hij die alles kan, heeft nood aan wat niets kan. 5

Ook in Le Mystère des Saints Innocents gaat het nog om deze goddelijke hartstocht van het Ultieme voor de individuele mens:

Ik heb vaak met de mens gespeeld, zegt God. Maar wat een spel, Ik beef er nog van. Ik heb vaak met de mens gespeeld, maar God het was om hem te redden en Ik heb vaak gebeefd van angst hem niet te kunnen redden! 6


1 Eli Wiesel, Vuur in de duisternis. Chassidische portretten en legenden, Servire, Katwijk aan Zee, 1983, p. 102: ‘Door dat te doen wilde hij bewijzen dat men Jood kan zijn met God, in God en zelfs tegen God; maar niet zonder God’. Met dank aan Greta Schacht voor deze verwijzing.

2 Charles Péguy, Oeuvres Poétiques Complètes, Gallimard, Paris, 1957, p. 424.

3 Id., p. 575v.

4 Id., p. 592.

5 Id., p. 613.

6 Charles Péguy, Le Mystère des Saints Innocents, Gallimard, Paris, 1919, p. 56.

Het Vertellen — Ursula K. Le Guin

Het Vertellen is de laatste roman uit de Hainish Cyclus van Ursula K. Le Guin en verscheen in 2000. Het is een eenvoudig verhaal dat gaandeweg een subtiele complexere gelaagdheid onthult. 

Sutty is een Canadees-Indische jonge historica van de planeet Aarde . Zij moet de geschiedenis achterhalen van een planeet gedomineerd door een eng scientistische 1 ingestelde en autoritaire overheid. De roman lijkt de verwoesting te willen aantonen die een dergelijke samenleving aanricht wanneer elke vorm van ‘vertellen’, d.w.z. van geschiedenis en van vroegere (religieuze) cultuurvormen, wordt uitgeroeid. Sutty maakt in de bergen kennis met overblijfselen van vroegere samenlevingensvormen die op die planeet bestonden. Op haar tocht wordt ze gevolgd door een spion van de overheid. Via haar hoopt hij de laatste resten van geschiedenis en dergelijke vroegere culturen op het spoor te komen, om deze eindelijk compleet te kunnen vernietigen. Wanneer de spion zwaargewond wordt ontstaat er een moeizame toenadering tussen hem en Sutty. Uiteindelijk blijken beiden hetzelfde te hebben meegemaakt: het diepe leed en onheil dat fanatiek geloof — in religie of in wetenschap — kan aanrichten. 

Onder deze ‘Vertelling’ over geloof en fanatisme — van zowel religieuze als scientistische zijde — schuilt een dieper verhaal over empathie, over het luisteren naar Verhalen. We kunnen niet goed en juist leven zonder onze geschiedenis te kennen en onze (religieuze en seculiere) culturen te koesteren, maar we kunnen vooral niet zonder empathisch te luisteren naar de verhalen van de andere, naar de vijand. Want die heeft een andere ervaring, die paradoxaal zo vaak zo verwant is aan onze eigen ervaring:

Wel, hij [d.i. de spion] is — zoals jullie dat noemen — een gelovige. En zoals jullie zeggen is dat gevaarlijk. Vertel hem wat je [Sutty] mij vertelde over jouw Aarde. Vertel hem nog meer dan wat je mij vertelde. Vertel hem dat geloof de wonde is die door kennis geheeld wordt. 2

De ‘kennis’ die hier bedoeld wordt is het empathische leren kennen van de geschiedenis en de cultuur van de andere die jou vervolgt en die jij op jouw beurt haat. Op zwaar vervormde persoonlijkheden na doet niemand kwaad voor zijn of haar plezier, maar omdat iets in zijn of haar geschiedenis leed berokkende en men zich daarvoor wil wreken. Dit geldt voor individuen en het geldt ook voor groepen en samenlevingen. De enige manier om deze spiraal van onbegrip en cultureel geweld te doorbreken is door het Vertellen en door het luisteren.

Hoe zinvol is dit ‘verhaal’ van Le Guin in de eenentwintigste eeuw, op planeet Aarde. ‘Religieuze’ overtuiging is een schone zaak, en een bijzonder gevaarlijk ding zonder empathie en voldoende kennis van eigen en andermans (individuele en collectieve) geschiedenis en cultuur. Religie draait om liefde en dus om intermenselijkheid en interculturaliteit. Onze eigen verhalen beletten juist vaak dat empathische openstaan voor de verhalen van de ander.


1 Scientisme is de hard-wetenschappelijke opvatting dat alleen de exacte wetenschappen de waarheid en de wereld kunnen ontsluiten.

2 Ursula K. Le Guin, The Telling, Harcourt, New York, 2000.

‘De enige brug over wat ons verdeelt’ — Ursula K. Le Guin

Science fiction heeft niet altijd een goede naam, en fantasy al zeker niet. De Amerikaanse schrijfster Ursula K. Le Guin (1929-2018) heeft de verdienste in haar eentje deze genre’s tot grote literatuur te hebben verheven. Deze grand dame, Nobelprijswaardig, kreeg een plaats in de lijst van grote literaire figuren die Harold Bloom, de paus van de Amerikaanse literatuurstudie zeg maar, liet bespreken in zijn reeks Modern Critical Interpretations. Maar Le Guin schrijft niet alleen meesterlijk, ook inhoudelijk heeft ze wat te bieden. Er verschenen reeds meerdere studies over de sociale, filosofische en religieuze thematieken in haar grote oeuvre. Deze dochter van een befaamde Amerikaanse antropoloog ziet haar SF-romans en verhalen immers als kansen om te experimenteren met maatschappelijke modellen. Men heeft het genre dat zij bedreef daarom ook wel social science fiction genoemd (soms ook speculative fiction). Wat méér is: Le Guin is ook één van de meest religieuze schrijvers van de twintigste eeuw, nl. levend en denken vanuit het taoïsme. Dat is zij echter zo volmaakt dat alleen een geoefend oog de talloze taoïstische wijsheid en thema’s waarneemt in haar boeken, zo natuurlijk zijn zij erin verwerkt.

Haar meest bekende werk, ook in het Nederlands vertaald, is The Left Hand of Darkness. Genly Ai is een jonge gezant van een verbond van planeten — de Ekumen — die een nieuw ontdekte planeet, Gethen, het voorstel komt doen om toe te treden. Het is een zware cultuurschok voor beide kanten, want de mensen van deze planeet blijken biseksueel te zijn, waarschijnlijk te gevolge van slecht afgelopen genetische manipulatie in een ver verleden. In dit werk staat culturele vervreemding en argwaan voor het anders-zijn van de ander centraal, maar ook argwaan voor een seksualiteit die anders is dan ‘normaal’. Vijftig jaar oud is dit boek… Verborgen en open in prachtige zinnen biedt Le Guin een taoïstisch antwoord op het lot van een samenleving waarin sekse en andere verschillen ons vol argwaan of misprijzen tegenover elkaar opstellen. De weg van het samenleven in liefde gaat over het ontdekken van het wonder en de waarde van het verschil, en het integreren van het andere in het eigene tot er een diepe harmonie ontstaat.

En ik zag toen weer, en voorgoed, wat ik altijd bang was geweest om te zien, en ik had gedaan alsof ik het niet in hem zag: dat hij zowel een vrouw als een man was. Elke behoefte om de bronnen van die angst uit te leggen, verdween met de angst; wat overbleef, was eindelijk acceptatie van hem zoals hij was. Tot dan toe had ik hem afgewezen, hem in zijn eigen realiteit afgewezen. Hij had terecht gezegd dat hij, de enige persoon op Gethen die mij vertrouwde, de enige Getheense was die ik wantrouwde. Want hij was de enige die mij volledig als mens had aanvaard: die mij persoonlijk graag had en mij volledige persoonlijke loyaliteit had geschonken, en die daarom van mij een gelijke mate van erkenning, van aanvaarding, had gevraagd. Ik was niet bereid geweest het te geven. Ik was bang geweest om het te geven. Ik had mijn vertrouwen, mijn vriendschap niet willen schenken aan een man die een vrouw was, een vrouw die een man was.

Man en vrouw, eigen volk of vreemdeling: het zijn verschillen die in feite de twee polen zijn van een wondere complementariteit die we in onszelf moeten ontdekken en ontvouwen. Dat is natuurlijk het taoïstische yin in het hart van yang en het yang in het hart van yin als de dynamiek van het Ultieme. We kunnen maar echt co-ëxisteren met elkaar wanneer we ook com-plementair zijn met en cor-responderen met elkaar, zodat we beseffen dat we maar samen ontstaan aan en dankzij elkaar. We groeien en bloeien slechts in co-emergentie, co-productie, co-ördinatie en co-dependentie. De ander willen herleiden tot het eigene is niet alleen boosaardig, het is ook zelfdestructief. Alleen het integreren van het vreemde in het eigene kan hoop bieden op een heilzame samenleving. Dat is de verrassende en ja religieuze boodschap van deze hoogstaande roman.

Maar het was door het verschil tussen ons, niet door de affiniteiten en gelijkenissen, maar door het verschil, dat die liefde kwam: en zij was zelf de brug, de enige brug over wat verdeeld was.


3 Penguin, New York, 2019. In het Nawoord op deze uitgave schrijft iemand: ‘The Left Hand of Darkness verrast me opnieuw, elke keer als ik het herlees. Er zijn zoveel prachtige ideeën en barre emotionele momenten, en de taal van Le Guin treft je altijd door zijn pure kracht en wonder. En in elk detail in het boek zitten kleine verhalen ingebed, en deze verhalen blijven elkaar kruisen en bouwen op elkaar voort elke keer dat ik ze opnieuw bezoek — totdat je begint te beseffen dat alles uit verhalen bestaat. Zoals Genly Ai op de allereerste pagina zegt: “Waarheid is een kwestie van verbeelding.” Geslacht, seks, romantiek, verlangen, macht, nationalisme, onderdrukking… het zijn allemaal verhalen die we onszelf vertellen. En we kunnen ándere verhalen vertellen als we willen.’

5 In een vroeg essay schrijft Le Guin: ‘Als we sociaal ambiseksueel waren, als mannen en vrouwen volledig en echt gelijk waren in hun sociale rollen, juridisch en economisch gelijk, gelijk in vrijheid, in verantwoordelijkheid en in zelfrespect, dan zou de samenleving iets heel anders zijn. Wat onze problemen dan zouden zijn, God weet het; ik weet alleen dat we ze zouden hebben. Maar het lijkt waarschijnlijk dat ons centrale probleem niet het probleem zou zijn dat het nu is: het probleem van uitbuiting — uitbuiting van de vrouwen, de zwakken, de aarde. Onze vloek is vervreemding, de scheiding van yang en yin. In plaats van een zoektocht naar evenwicht en integratie, is er een strijd om dominantie. Er wordt aangedrongen op verdeeldheid, onderlinge afhankelijkheid wordt ontkend. U.K. Le Guin, Is Gender Necessary, in The Language of the Night: Essays on Fantasy and Science Fiction, Putnam, New York, 1979, p. 169.

Hemelse vragen — Gezangen van Chu

De Gezangen van Chu behoren tot de oudste gedichten uit China, ja zelfs van de mensheid. Een ervan heet ‘Hemelse vragen’, of vragen van/over de hemel. Het is een heel lang gedicht waarvan dit de beginverzen zijn:

Van de verre oorsprong van de hele oudheid, wie geeft het verhaal aan ons door? Voordat hemel en aarde vorm krijgen, hoe verdiep je je in wat er is? Als licht en donker nog steeds wazig zijn, wie kan verder kijken naar hun bron? Als het helemaal oerchaos is, hoe zie je de vorm van dingen? Een stralende uitstraling en totale duisternis en niets meer: ​​hoe is dat gebeurd? En toen yin en yang voor het eerst baarden — wat was verankerd en wat veranderde? Negen hemelse kompaspunten opgesteld, perfect gekalibreerd en afgemeten, precies zo — hoe is de hemel ooit gemaakt, hoe in het begin in gang gezet? Hoe kon zijn enorme werveling worden vastgebonden? En hoe werd zijn as daar opgericht? Hoe werden de acht pilaren geplaatst, en waarom kantelt het zuidoosten naar beneden? De grenzen van zijn negen regio’s — hoe konden ze meedoen, hoe weg leiden? En al hun meanders heen en weer, wie weet hoeveel het er zijn? Wat maakt de hemel heel en heel? En hoe wordt zij opgesplitst in twaalf paleizen? Hoe zijn zon en maan met elkaar verbonden? En hoe worden verspreide sterren gevormd? Stijgend uit de diepten van een kokende afgrond, terugkeren om te rusten in de Golf van duisternis, van ochtendlicht tot avonddonker: de reis van de zon telt hoeveel mijl? En dan ’s nachts stralende — door welke kracht kan zij uitsterven en snel weer tot leven komen, de heldere maan? En wat geeft het als het vanuit een konijn in zijn buik naar buiten staart? De Moeder-ster is nooit gedekt — dus hoe kan het dat ze negen sterrenkinderen heeft gebaard? Waar woont de grote ouderling Wind-ster? En waar woont de warme qi-bries? Wat sluit af om het avonddonker te kunnen brengen? Wat opent zich om ochtendlicht te brengen? Voordat de sterren de lente aankondigen, hoe is de zon, die Schitterende Geest, verborgen? 1

Zo gaat het gedicht nog heel lang door met allerlei vragen te stellen over de aard van de kosmos en het verloop van de geschiedenis. Nooit volgt een antwoord, zelfs geen spoor van een antwoord. De dichter geniet ervan zich vragen te stellen waar geen antwoord op mogelijk is. Weinige teksten uit de wereldliteratuur drukken zozeer de kracht en intensiteit van pure verwondering uit, van aandacht voor en verrukking om het mysterie. In het oude Chinees kan voor elke vraag zowel hoe, wat, wie, waar geplaatst worden. Hoe, waarom, wie of wat… het Mysterie?

Verwondering is de wortel van het menselijke bewustzijn en ook zijn hoogste vorm van bloei. De exacte wetenschappen hebben al vele geheimen van de kosmos en de geschiedenis onthuld — maar het Mysterie blijft. In feite worden de grenzen van het mysterie steeds verlegd. Daarom zijn vele grote wetenschappers ook diepreligieus; het geval Albert Einstein is bekend. Omgekeerd erkennen we authentieke religiositeit ook aan zijn vragende geest. En de kracht van een religie kennen we aan zijn vermogen om het mysterie toe te laten en niet alles te duiden en overal dogmatische antwoorden op te geven. Dit soort vragen zijn hemels, ze verenigen ons met de Hemel.

De actuele samenleving lijkt op zeker niveau geklemd te zitten tussen de fixatie op wetenschappelijke kennis en postmoderne verwerping van waarheid, allebei reacties waarbij de linker hersenhelft overheerst. Hier schuilt ook het blijvend belang van religie als het vermogen om met een poëtische blik naar het mysterie van het leven te kijken. De grote vragen van het leven mogen we niet alleen rationeel aanpakken, maar moeten we ook met liefde stellen. Weten én niet weten moeten we allebei met liefde bezielen, zodat ze van ‘wapens’ (om anderen mee aan te vallen) tot ‘ploegscharen’ (instrumenten van eensgezindheid) omgesmeed kunnen worden.


1 David Hinton, Classical Chinese Poetry. An Anthology, Macmillan, (e-book), een eerder vrije vertaling:

THE QUESTION OF HEAVEN

From the far origin of all antiquity,

who hands the story down to us?

Before heaven and earth take shape,

how do you delve into what’s there?

When light and dark are still a blur,

who can see through to their source?

When it’s altogether primal chaos,

how do you see the shape of things?

Blazing radiance and utter darkness

and nothing more: how did it happen?

And when yin and yang first gave birth—

what was rooted, and what transformed?

Nine celestial compass-points arrayed,

calibrated perfectly and measured out

just so—how was heaven ever made,

how, in the beginning, set into motion?

How could its vast turning be tethered?

And how was its axle-pole lofted there?

How were its eight pillars put in place,

and why is the southeast tilting down?

The boundaries of its nine regions—

how could they join, how lead away?

And all their meanders back and forth,

who knows how many there might be?

What makes heaven entire and whole?

And how is it split into twelve palaces?

How are sun and moon joined together?

And how are scattered stars patterned?

Rising from the depths of Boiling Abyss,

returning to rest in the Gulf of Obscurity,

from morning light on to evening dark:

the sun’s journey lasts how many miles?

Then night’s radiant one—by what power

can it die out and soon come back to life,

a bright moon? And what does it gain

from a rabbit inside its belly gazing out?

Star Mother never mated—so how is it

she gave birth to nine star-children?

Where does great Elder Wind-Star live?

And where do warm ch’i-breezes dwell?

What closes in to bring evening dark?

What opens out to bring morning light?

Before the stars announcing spring rise,

how is Splendor-Spirit sun hidden away?

De wereld romantiseren — Novalis

Novalis (1772-1801) is weinig bekend buiten Duitsland. Toch is hij een belangrijk figuur in de Duitse ‘Vroege Romantiek’. Enkelen zullen zijn bekendste werk kennen, de Hymnen aan de Nacht, maar hij schreef nog veel méér en was een heel ambitieuze persoonlijkheid, ook filosofisch.

Als aristocraat geboren en tot mineraloog opgeleid, beheerde hij de zoutmijnen van Saksen. Hij was enorm belezen en begon zijn kennis te verzamelen in voorbereidende studies voor een encyclopedie. Behalve gedichten en twee onafgewerkte romans schreef hij ook een politiek traktaat, en ontwikkelde hij het fragment als literair genre.

Hij verloofde zich in 1795 met Sophie von Kühn, die voor hem zoveel betekende als Beatrice voor Dante. Ze werd helaas nog hetzelfde jaar ziek en overleed twee jaar later. (Een paar maanden later overleed ook de broer van Novalis.) Deze dood maakte een heel diepe indruk op de filosoof-schrijver en leidden tot de geboorte van de Hymnen aan de Nacht.

De thematiek daarvan is interessant: de meeste mensen houden van de dag waarin je het leven gestalte kan geven en manipuleren, maar de dichter houdt van de nacht waarin alles ondergaat in een mysterieuze eenheid. Het is de typische romantische kritiek op de Ver-licht-ing die hier opsteekt: de dag met haar licht staat voor de wereld van de rede en de techniek, de nacht staat voor een intuïtiever, religieuzer beleving van de werkelijkheid.

Wat komt er plotseling op zo’n mysterieuze manier in het hart op, en slokt de zachte lucht der melancholie op? Heb jij ook welgevallen aan ons, donkere nacht? Wat heb je onder je jas dat onzichtbaar mijn ziel krachtig beïnvloedt? Heerlijke balsem druipt uit je hand, uit de bundel maanzaad. Je heft de zware vleugels van de geest op. Donker en onuitsprekelijk voelen we ons ontroerd — ik zie een ernstig gezicht, met een vreugdevolle schok, dat zacht en attent naar me toe leunt en de lieve jeugd van zijn Moeder laat zien onder oneindig met elkaar verweven lokken.(41v) 1

Hoewel Novalis diep christelijk is, staat hij een universele religie voor die stoelt op liefde en schoonheid, en waarin een bemiddelaar een essentiële rol kan en moet spelen. Dat kan Christus zijn, maar ook iemand anders; in Novalis’ geval is dat Sophie, zijn aardse geliefde.

Niets is meer onmisbaar voor ware religie dan een verbindende schakel (Mittelglied) – die ons verbindt met de godheid. De mens kan er absoluut niet in directe relatie mee staan. Bij de keuze van deze middelste schakel moet de mens absoluut vrij zijn. De minste dwang hierin schaadt zijn religie. (338)

Net als Dante ziet Novalis in de menselijke liefde een poort naar of een sacrament voor de religieuze liefde. Van hymne tot hymne leidt de relatie met de middelaar tot een hogere of diepere religieuze ervaring.

Ik voel religie voor Sofietje — geen liefde. Absolute liefde, onafhankelijk van het hart, gebaseerd op geloof, is religie. Liefde kan door absolute wil in religie veranderen. (321)

Onder invloed van Spinoza en Schleiermacher ijverde Novalis voor een poëtische religie met pantheïstische inslag (moeder Natuur in het eerste citaat hierboven). Daar neemt de liefde een centrale plaats in: liefde romantiseert de wereld:

De wereld moet worden geromantiseerd. Zodat men de oorspronkelijke betekenis weer kan vinden. Romantiek is niets anders dan een kwalitatieve potentialisering. (384)

Waar de werkelijkheid anders ten prooi valt aan koude rationaliteit, technologie en manipulatie, zorgt de liefde ervoor dat de wereld een plaats van schoonheid en diepgang blijft.

Werelden bouwen is niet genoeg voor de diepere reikende zin, maar een liefhebbend hart voldoet de strevende geest. (345)

Hoe groter de liefde, hoe groter en diverser deze wereld. Mijn geliefde is de het universum in het klein (Abbreviatur des Universums), het universum mijn geliefde in het groot (Elongatur Meiner Geliebten). (354)

Alles is een zaadje. (389)

God verlangt naar goden. (399)

Liefde is voor Novalis daarom de betekenis van het bestaan en de essentie van religie. Het maakt van Novalis ook weer een voorstander van de ‘religie van de liefde’ en een fedeli d’Amore. Men heeft vroeger Novalis als een ziekelijke Schwärmer gezien, maar komt daar steeds meer op terug en ziet in hem nu een originele denker bij wie de liefde centraal staat.

Het hart is de sleutel tot de wereld en de leefwereld. (404)

Liefde is het uiteindelijke doel van de wereldgeschiedenis — het Ene (das Unum) van het universum. (447)

Waarom kan in religie geen virtuositeit plaatsvinden? Omdat zij gebaseerd is op liefde. (526)


1 Gerhard Schulz, Novalis Werke, C.H. Beck, München, 2013.

Tederheid — François Cheng

De Chinees François Cheng (°1929) is geen nobele onbekende meer in onze contreien. Toen Cheng 19 was, vertrok hij voor studies naar Europa. Hij begon er Franse literatuur te vertalen in het Chinees, later begon hij eigen werk te publiceren in het Frans, essays over plastische kunsten — hij is ook kalligraaf –, allerlei religieuze en filosofische onderwerpen, maar ook gedichten en romans. Zijn bibliografie is ondertussen indrukwekkend. In 2002 werd hij als eerste Aziaat opgenomen in de prestigieuze Académie Française. Hij zou zelfs Lacan beïnvloed hebben. Zijn dochter Anne Cheng is nu één van de meest aangeziene sinologen van Frankrijk.

Zijn essays over schoonheid zijn terecht beroemd geworden. Ze werden zelfs vertaald in het Nederlands en uitgegeven bij Pelckmans. Ook het levensverhaal van een vriend van hem dat hij publiceerde en de Prix Fémina kreeg, werd vertaald in het Nederlands. 1 Wie zijn essays over schoonheid ter hand neemt wordt gegarandeerd geraakt door de menselijke diepte die zijn zinnen uitademen. Minder bekend is een kleine roman van zijn hand, een liefdesverhaal, dat naast Shakespeare’s Romeo and Juliet zou kunnen staan zonder te verbleken: L’éternité n’est pas de trop. 2 Misschien moet ik Romeo and Juliet nog eens herlezen, maar het lijkt me moeilijk dat de menselijke en religieuze fijnheid van deze roman van Cheng overtroffen kan worden. De Amerikaanse vertaler-uitgever gaf als ondertitel mee: A Novel of Love in the Ming Dynasty, dat is de tijd van 1368 tot 1644. 2

Dao-sheng is een rondtrekkende muzikant die op een dag de blik kruist van Lan-ying, de verloofde van een rijke gezagsdrager. Ze ontmoeten elkaar stiekem, hun genegenheid blijft niet verborgen. Dao-sheng wordt gevangen gezet, ontvlucht en wordt monnik in een ver afgelegen taoïstisch bergklooster. Dertig jaar later verlangt hij haar eens terug te zien. Lan-ying geniet al lang niet meer de gratie van haar echtgenoot en is ernstig ziek van de ontberingen die ze heeft geleden. Weken lang verzorgt hij haar, zodat zij weer opbloeit. Haar vroegere echtgenoot komt het te weten en laat haar vermoorden. Hun liefde wordt nooit ‘voltrokken’, zou een westerling zeggen. Tragisch einde?

Het is helemaal anders. De tederheid die beiden voor elkaar hebben is zo respectvol, zo fijn, dat ze zonder ook maar één ogenblik tekort te doen aan hun sociale verplichtingen tot een diepte van liefde komen die regelrecht transcendent en mystiek is. Tussen Lao-shen en Dan-yin komt het immers tot een Midden, een Leegte, een Tussenin, dat overvol is van mysterie en nabijheid. Alles speelt zich af in een voorzichtige aanraking, een oogopslag en in de stilte. Tussenmenlijke liefde stijgt hier boven zichzelf uit in een rijk dat alleen maar religieus kan genoemd worden, in een eenheidservaring die mystiek is. François Cheng is een regelrechte Fedele d’Amore, iemand voor wie de menselijke liefde een transcendente, goddelijke diepte heeft. 3

Deze inleiding moge volstaan om volgend citaat beter te begrijpen:

Met deze woorden opent Lan-Ying haar handpalm en laat Dao-Cheng er de zijne in leggen. Moment van stille gemeenschap en extase zonder woorden. De intimiteit die ontstaat uit twee handen in symbiose is inderdaad die van twee gezichten die samenkomen, of twee harten die zich in elkaar uitdrukken. De bloemkroon met vijf bloembladen is, wanneer zij uitbreekt, een handschoen die van binnen naar buiten is gedraaid, hij onthult zijn geheime grond, laat zich aanraken door de zachte bries die er constant langs strijkt, of eindeloos puren door gretige vlinders en aangestormde bijen. Tussen twee handen met vervlochten vingers weerklinkt het minste trillende geluid van klappende vleugels; de minste druk veroorzaakt een golf die van cirkel tot cirkel breder wordt. De hand, dat waardige orgaan van de streling, wat zij hier streelt, is niet zomaar een andere hand, maar de streling zelf van de andere. Door elkaars strelingen te strelen, raken de twee partners in een staat van bedwelming, waar in hun kindertijd of misschien in een vóór-leven van gedroomd is. De verstrengelde aders die het verlangen bevloeien, verbinden zich met de diepe wortels van het leven; de verstrengelde lijnen die het lot voorspellen, strekken zich uit tot in de verte en bereiken de oneindigheid van de sterren. 4


1 F. Cheng, Over schoonheid. Vijf meditaties, Pelckmans, Amsterdam, 2008; De balling, Prometheus, 1999.

2 F. Cheng, L’éternité n’est pas de trop, Albin Michel, Paris, 2002; Green Mountain, White Cloud. A Novel of Love in the Mind Dynasty, St. Martin’s Press, 2004. ‘Blindlingly beautiful’ schrijft een recensent.

3 Cf. de blogberichten over Dante Alighieri.

4 F. Cheng, L’éternité n’est pas de trop, p. : A ces mots, Lan-Ying ouvre sa paume et laisse Dao-Cheng y coller la sienne. Instant de muette communion et d’extase hors paroles. L’intimité née de deux mains en symbiose est bien celle même de deux visages qui se rapprochent, ou de deux cœurs qui s’impriment l’un dans l’autre. La corolle à cinq pétales, quand elle éclot, est un gant retourné de l’intérieur vers l’extérieur, elle livre son fond secret, se laisse effleurer par la brise tiède qui sans cesse passe, ou butiner sans fin par d’avides papillons et abeilles qui accourent. Entre deux mains aux doigts noués, le moindre frémissement bruit de battements d’ailes; la moindre pression provoque une onde qui s’élargit de cercle en cercle. La main, ce digne organe de la caresse, ce qu’elle caresse ici n’est pas seulement une autre main, mais la caresse même de l’autre. Caressant réciproquement la caresse, les deux partenaires basculent dans un état d’ivresse qui a peut-être été rêvé dans l’enfance, ou alors dans une avant-vie. Les veines entremêlées irriguant le désir se relient aux racines profondes de la vie; les lignes entrecroisées qui prédisent le destin tendent vers le lointain, jusqu’à rejoindre l’infini des étoiles.

Het licht zien — Philippe Jaccottet

De Zwitserse dichter Philippe Jaccottet is één van de slechts twee die het verdienden om nog tijdens hun leven hun eigen ‘Verzameld werk’ te zien verschijnen in de prestigieuze collectie Bibliothèque de la Pléiade van de Franse uitgeverij Gallimard. Naast een prominent dichter was Jaccottet ook een onvermoeibaar vertaler en literatuurcriticus. Hij vertaalde o.a. veel van Friedrich Hölderlin en is een gerenommeerd kenner van de Duitse Romantiek.

In de Hölderlinstudie is ook een bepaald artikel van Jaccottet over Hölderlin bekend, waarin hij zich voorzichtig maar tegelijk diepgaand kritisch uitlaat over diens wereldvisie:

Vroeger (zo schrijft Jaccottet over de visie en ingesteldheid van Hölderlin) was het licht waar we allen zo naar verlangen veel dichterbij en aan iedereen gegeven; vandaag bevinden we ons in de nacht. Maar de sporen van het licht zijn nog wel te vinden. Dichters zijn de wakers die trouw blijven aan het antieke licht dat zij blijven bewaren in hun herinnering en verlangen, en zo — door de tekenen ervan in hun gedichten te leggen — ons helpen om misschien klaar te zijn voor een nieuwe dageraad. … Het zou dus volstaan (nu spreekt Jaccottet zelf dan) om trouw te blijven aan het geziene grote licht. En dan? Men leeft dan afgezonderd, gekeerd naar het verloren en toch verwachtte Zijn, als een nieuw soort kluizenaars. 1

Zien de traditioneel-religieuze mensen zichzelf ook niet zo als een soort wakers van de terugkeer van het Hogere? ‘Alles wordt wel weer zoals vroeger…’

Jaccottet verwoordt hier als dichter een ander aanvoelen dat rijst in het collectieve bewustzijn van de mens: het Licht moet niet elders gezocht worden, het hoeft niet van buiten of van bovenaf miraculeus binnenvallen in onze wereld die op zichzelf duister zou zijn; dat is het klassieke religieuze dualisme dat religie vandaag ongeloofwaardig maakt.

Wat ons betreft, onze kans zal het zijn geweest om vandaag, indien niet in onuitsprekelijke harmonie, dan toch in nabijheid van zijn verspreide haarden te leven, niet langer door een egaal, constant en universeel licht gevoed, maar dan toch wel door zijn onderbroken weerspiegelingen, of de weerspiegeling van zijn weerspiegelingen. Door fragmenten, door scherven van harmonie. 2

Het Licht is al aanwezig in het hart van dingen en mensen en maakt van deze wereld een plaats van trouwe, gelovige, hoopvolle, liefdevolle verkenning. Zoals de twee bovenstaande teksten heel mooi uitdrukken: onze samenleving is hoegenaamd geen godverlaten samenleving, maar één waarin wat we traditioneel God noemen ons teder tegemoet straalt, voor ogen die haar liefhebben temidden van alle duisternis.

Laatste kans voor elk naamloos slachtoffer:/ dat er zij, niet aan gene zijde van de heuvels/ of van de wolken, noch boven de hemel,/ noch achter mooie heldere ogen,/ noch verborgen in naakte borsten,/ maar men weet niet op welke wijze/ vermengd onder de wereld waardoorheen we reizen, dat er zij, zijn minste deeltjes doordrenkend: dát wat geen stem kan noemen, dát wat niets kan meten, opdat het nog steeds mogelijk zij het licht te beminnen, of tenminste het te begrijpen, of eenvoudiger nog het te zien, zoals de aarde het ontvangt — en niet alleen maar diens spoor van as. 3

Zo is dan de poëzie geworden van de rijpe Jaccottet: overal het Licht in opdelven. Zo moge het ook de nieuwe religiositeit zijn: het Licht zien, begrijpen, beminnen in de natuur om ons heen, in de techniek, in onze samenleving en de mensen om ons heen.


1 Ph. Jaccottet, Une transaction secrète : lectures de poésie, Gallimard, Paris, p. 302.

2,3 Philippe Jaccottet, Paysages avec figures absentes, Gallimard, Paris, 1976, p. 130; À la lumière d’hiver précédé de Leçons et de Chants d’en bas et suivi de Pensées sous les nuages, Gallimard, Paris, 1994, p. 72.

‘Ik bemin, dus besta ik’ — Kathleen Raine

Kathleen Raine (1908-2003) is een van de meest religieuze Engelse dichteressen van de twintigste eeuw. Haar jeugd in Northumberland zou haar tekenen als iemand met een vanzelfsprekende natuurmystieke gevoeligheid. Zij maakte carrière als literatuurcritica, publiceerde vele gedichtenbundels en werd meermaals gelauwerd. Zij schreef ook bijdragen in een tijdschrift voor comparatieve religie en stichtte met anderen de Temenos Academy voor integrale (spirituele) studies. Enkele van haar gedichten werden getoonzet door Britse componisten.


Amo Ergo Sum
 
 
Because I love
The sun pours out its rays of living gold,
Pours out its gold and silver on the sea
.
 
Because I love
The earth upon her astral spindle winds
Her ecstasy-producing dance.

 
Because I love
Clouds travel on the winds through wide skies,
Skies wide and beautiful, blue and deep.

 
Because I love
Wind blows white sails,
The wind blows over flowers, the sweet wind blows.
 

Because I love
The ferns grow green, and green the grass, and green
The transparent sunlit trees.

 
Because I love
Larks rise up from the grass
And all the leaves are full of singing birds.

 
Because I love
The summer air quivers with a thousand wings,
Myriads of jewelled eyes burn in the light.

 
Because I love
The iridescent shells upon the sand
Take forms as fine and intricate as thought.

 
Because I love
There is an invisible way across the sky,
Birds travel by that way, the sun and moon
And all the stars travel that path by night
.
 
Because I love
There is a river flowing all night long
.
 
Because I love
All night the river flows into my sleep,
Ten thousand living things are sleeping in my arms,
And sleeping wake, and flowing are at rest
. 1

Ik bemin dus ik ben
 
Omdat ik liefheb, giet de zon haar stralen van levend goud uit, giet haar goud en zilver op de zee./ Omdat ik liefheb, wentelt de aarde, rond haar astrale spil, in haar dans die extatisch maakt./ Omdat ik liefheb, reizen de winden door de wijde hemelen, hemelen weids en mooi, blauw en diep./ Omdat ik liefheb, blaast de wind in witte zeilen, blaast de wind over bloemen, blaast de wind zoet./ Omdat ik liefheb, groeien de varens groen, en groen het gras, en groen de doorzichtige, zondoorschenen bomen./ Omdat ik liefheb, stijgen leeuweriken op uit het gras en is het gebladerte vol zingende vogels./ Omdat ik liefheb, trilt de zomerse lucht met duizend vleugels, duizenden juwelen ogen vonken in het licht./ Omdat ik liefheb, nemen de fonkelende schelpen op het strand vormen aan zo fijn en kunstig als gedachten./ Omdat ik liefheb, is er een onzichtbare weg doorheen de lucht, vogels reizen langs die weg, de zon en de maan en al de sterren reizen op dat pad ’s nachts./ Omdat ik liefheb, is er een rivier die stroomt, de hele nacht lang./ Omdat ik liefheb, stroomt de rivier de hele nacht in mijn slaap, tien duizend levende dingen slapen in mijn armen, en waken slapend, en rusten stromend.

Veel commentaar zou dit stralende gedicht stuk maken. De titel is veelzeggend: Amo ergo sum is een allusie op Descartes’ erg mentale instelling: Cogito ergo sum.

Alleen de liefde doet ons echt leven. Het gedicht zelf laat ook de hele omringende werkelijkheid leven in en door en dankzij de liefde. Wat anders dode, inerte materie zou zijn, of bittere struggle for life, of enkel atomen, hormonen en hersenverbindingen, is in de liefde het pure wonder, pure schoonheid, door de liefde doordesemd en bewogen.

Uit deze contemplatie verdwijnt het ego. Het ik wordt één met alles en alles wordt één in niets minder goddelijke Aanwezigheid. Het eigenlijke ik dat bemint in ons is een Ander, je est un Autre. Alles bestaat in dié Liefde.


1 Kathleen Raine, Selected Poems, Inner Traditions, Great Barrington, 1988, pp. 34-35.

‘Hou van me want ik hou van je’ — Christina Rossetti

Christina Georgina Rossetti (1830-1894) is een bekende Engelse romantische dichteres, waarvan sommigen gedichten op muziek zijn gezet door componisten zoals Gustav Holst. Zij raakte zeer beïnvloed door Dante en Petrarca en schreef liefdesgedichten die aan hen geïnspireerd zijn.

‘Love me, for I love you’ – and answer me,/ ‘Love me, for I love you’ – so shall we stand/ As happy equals in the flowering land/ Of love, that knows not a dividing sea./ Love builds the house on rock and not on sand,/ Love laughs what while the winds rave desperately;/ And who hath found love’s citadel unmanned?/ And who hath held in bonds love’s liberty?/ My heart’s a coward though my words are brave -/ We meet so seldom, yet we surely part./ So often; there’s a problem for your art!/ Still I find comfort in his Book, who saith,/ Though jealousy be cruel as the grave,/ And death be strong, yet love is strong as death. 1

Ook het bovenstaande sonnet situeert zich in de sfeer van Dante en diens minnelyriek. Hoewel dit gedicht ongetwijfeld gaat over twee geliefden, kunnen we het toch veralgemenen tot elke relatie van medemenselijkheid. In dit gedicht komen belangrijke menselijke en religieuze aspecten van de intermenselijke liefde samen, en zo fraai verwoord.

De eerste strofe spreekt over de wederkerigheid van authentieke tussenmenselijk liefde, die tegelijk geven en nemen moet zijn, om volwaardig te zijn:

‘Hou van me, want ik hou van je’ – en antwoord me: ‘Hou van me want ik hou van je’. Dan zullen wij staan als blije gelijken in het bloeiende land van de liefde, dat geen zee kent die verdeelt.

Authentieke liefde is een wederkerige broosheid, uitgedrukt in de vraag om liefde en de belofte van liefde. Op die kwetsbaarheid volgt de liefde als bloei van het menszijn, een liefde die de twee één maakt en onafscheidelijk door uiterlijke omstandigheden, anders dan de mystische geliefden Hero en Leander, van elkaar gescheiden door de Hellespont.

De tweede strofe beschrijft de stevigheid van authentieke liefde en haar vrijheid:

Liefde bouwt een huis op rots en niet op zand; liefde lacht een beetje als de winden wanhopig gieren. En wie vond de citadel van de liefde ooit onbewaakt? Wie hield de vrijheid van de liefde ooit in boeien?

Tegenover dit loflied van de liefde wordt in de derde strofe haar onvermijdelijke eenzaamheid beschreven:

Mijn hart is een lafaard, al zijn mijn woorden dapper — wij ontmoeten elkaar zo zelden, scheiden echter met zekerheid zo vaak. Dit is een probleem voor jouw kundigheid!

Zelfs binnen de gelukte vriendschap blijft de echte ontmoeting iets zeldzaam, vaker nog gaapt innerlijke afstand tussen twee mensen, wat een ernstige uitdaging is voor de minnekunst van de mens.

De laatste strofe brengt de religieuze verdieping, het transcendente fundament van de intermenselijke relatie:

Toch vind ik troost in het Boek dat zei: Al is jaloersheid wreed als het graf en is de dood sterk, toch is liefde sterk als de dood.

Het geciteerde vers uit het Bijbelse Hooglied verzekert de minnende mensen dat hun liefde even sterk als de dood is — en zelfs stérker. God is de dragende grond onder elke menselijke liefdesverhouding.


1 Christina Rossetti, Poems and Prose, Oxford University Press, Oxford, 2008, p. 231.