Overgave — Koran

Godsdienstigheid in de ogen van God is volkomen overgave (3,19). Reken je volkomen overgave (islam) niet als een gunst aan Mij bewezen. Nee, het is eerder zo dat God jou een gunst schenkt (49,17).

De zin van religie, spiritualiteit, mystiek is de mens tot ontspanning en overgave te brengen. Loslaten, dat is de zin van alles, en de vrucht van alle religieus streven. Als kind was de mens wellicht open — tenminste als het kind in gunstige omstandigheden geboren werd en kon opgroeien. Heel snel leren we ons in te spannen en geraken we verkrampt. Die kramp loslaten en weer helemaal ontspannen in het leven te staan, dat lijkt wel wat mystici ons willen leren.

Dat is dan ook de voornaamste betekenis van meditatie. De doel van meditatie is ongetwijfeld dat wij een universeel mens worden, een mens die liefheeft, die beschikbaar is. Maar de weg daarnaar is het loslaten, want het is de kramp rondom onszelf die ons verhindert lief te hebben, open te zijn, er voor anderen te zijn. Meditatie en gebed bestaan erin zich leren te ontspannen, los te laten en zich over te geven. Door niet zelf te willen sturen, denken, voelen, maar over te nemen wat het Ultieme waar de religies over spreken wil, denkt, voelt — en in een later moment gewoon de leegte toe te laten, waarbij we niet meer willen, voelen, denken, tenzij armoede, onmacht, verveling, niets, — en uiteindelijk zelfs rustig mee te gaan met wat er dan maar in ons wordt gedacht, gevoeld, gewild, zowel aan de oppervlakte (ik moet nog aardappelen schillen, er zit vuil onder mijn nagel, ik hoop dat ik dàt morgen niet vergeet…) als in de diepte (Jij, ik ben er voor Jou, — overgave…). Als het diepste in ons contact maakt met het Wezenlijke, geeft het helemaal niet of er gedacht wordt en wat er gedacht wordt. Het zijn enkel vliegjes die om ons heen zwermen, niet eens lastig meer. Misschien spant een spiertje in je dij zich altijd weer spontaan als je in meditatiehouding zit, vervelend, je moet het telkens weer loslaten; dat is dan een prima oefening. Mediteren is leren niets doen, wachten, beschikbaar zijn. Hoogst actieve passiviteit.

Als religie ons niet leert los te laten en ons over te geven, te vertrouwen op Dat wat ons overstijgt, dan dient zij tot… weinig. Het is onwaarschijnlijk dat Jezus zijn God zag als een brave sinterklaas, een lieve pappie die geen vlieg kwaad doet, want zo is het leven niet. Maar blijkbaar leefde hij wel in dat complete vertrouwen dat een klein kind in zijn vader heeft, gebeure wat gebeure. De hindoe mystici, de islamitische mystici: ook zij wisten zich over te geven aan de Moeder — soms zo zoet als Parvati of zo wreed als Kali –, of aan de Wil — die soms eens teder, soms eens hard is. Alle prologen op de vier grote geschriften van Jan van het Kruis hebben het over ‘zich beschikbaar maken’, disponerse. Teresa van Avila bidt: ‘Wat wilt Gij met mij doen?’ In het taoïsme heet dit rusten, leren rusten in en op het Tao als in/op een voedende Moeder. Niets hoeft nog een hindernis te zijn. ‘Wek de liefde niet, maar laat haar sluimeren zolang ze wil’ (Hooglied  2,7). Insj’Allah! 

Natuurlijk geldt dit vertrouwen alleen maar voor eigen persoon; bezorgdheid om geliefden is een heel ander verhaal. Wat met rampen, menselijk leed en boosheid? Daar hebben we geen antwoord op. In elk geval kunnen we nu rond anderen kringen, nu we niet meer rond onszelf kringen, zorgend dat ook zij zich kunnen overgeven.


Koranverzen uit Le Coran, vert. Denise Masson, Gallimard, 1967.

‘De schat is overal’ — de Caussade

Er zijn aanzienlijk minder vrouwelijke mystici te bespreken dan mannelijke. Dat heeft natuurlijk enkel te maken met de onderdrukking van de vrouw — helaas een universeel gegeven. L’Abandon à la Providence divine is een meesterwerk uit de christelijke mystiek dat waarschijnlijk alleen maar bekendheid heeft verworven omdat het op naam stond van een man, en dan nog van een Franse jezuïet: Jean-Pierre De Caussade. Terwijl het ondertussen vaststaat dat het niét van zijn hand is, maar naar alle waarschijnlijkheid van de hand van iemand uit Nancy die hij begeleidde en die — stel je voor — een vrouw zou zijn geweest.

Dit kleine werkje is nochtans een parel van de christelijke traditie waarin vele westerse mystieke stromingen die eraan voorafgingen harmonieus verzameld zijn. Grote figuren zoals Charles de Foucauld en theologen zoals Hans Urs von Balthasar droegen het werkje hoog in het vaandel. Nochtans wijkt het in sommige aspecten af van de ‘gevestigde orde’: het kent een heel geringe plaats toe aan de bemiddeling door Christus en door de Kerk en nodigt uit tot een onmiddellijk contact met het Goddelijke. Dit Goddelijke noemt de schrijfster soms ‘Vader’, maar vaker nog de ‘Providence’, de Voorzienigheid, een delicaat begrip maar tegelijk zo universeel.

Zij spreekt over het nu-moment als het sacrament dat ons in onmiddellijk contact brengt met het Ultieme. Dat doet heel sterk denken aan Nagarjuna’s Middenweg (het samsara en het nirvana zijn gelijk), aan het zenboeddhisme, maar ook aan het daoïsme en diens ‘ingaan op’ de Weg. Net als het daoïsme werd L’Abandon à la Providence ook wel verdacht te schatplichtig te zijn aan het ‘quiëtisme’, de spirituele stroming die veel te grote ‘spirituele passiviteit’ huldigt.

We raken hier een christelijke versie van non-dualiteit aan: er is geen verschil tussen het kosmische gebeuren en het handelen van God. Al wat gebeurt is ook wat God doet, en daarom is het aandachtig volbrengen van wat er op dit eigenste moment te doen staat ook de wijze waarop de mens zich kan verenigen met God.

Wat is het geheim van het vinden van de schat? Er is er geen. De schat is overal. Op ieder moment en waar wij ons ook bevinden wordt die aan ons gegeven. Alle schepsels, vrienden of vijanden, gieten hem overvloedig uit, en hij stroomt door iedere vezel van ons lichaam en onze ziel tot hij de essentie van ons wezen bereikt. Als wij onze monden opendoen, zullen zij gevuld worden. De werkzaamheid van God doordringt het gehele universum. Hij is rondom actief en doordringt ieder schepsel. Waar zij ook zijn, hij is daar ook. Hij snelt voor hen uit, hij blijft met hen en volgt hen. Alles wat zij te doen hebben, is door golven vooruit gespoeld te worden, de eenvoudigste plichten van hun godsdienst en hun status in het leven te vervullen. En opgewekt iedere moeilijkheid die op hun weg komt te aanvaarden en zich over te geven aan de wil van God in alles wat zij te doen hebben… Dit is authentieke spiritualiteit, en deze geldt in alle tijden en voor iedereen. Er is geen betere wonderbaarlijke en toch makkelijke manier rechtschapen te worden dan door het eenvoudig gebruik van de middelen die God ons schenkt. Dit betekent het volledige aanvaarden van alles wat op ieder moment van ons leven naar ons toekomt. 1

Een bevrijdende en tegelijk veeleisende visie op spiritualiteit, die ook van groot belang is voor een interreligieuze spiritualiteit. Denken we bv. aan de overgave in de Islam. ‘Deze geldt in alle tijden en voor iedereen’ is écht letterlijk op te vatten. Het is zacht uitgedrukt niet eenvoudig om het lijden en het kwaad te plaatsen in zo’n visie, maar er is geen enkele visie die dat echt kan; en uiteindelijk doet dit werkje niet aan theologie maar aan spiritualiteit, d.w.z. het gaat over de menselijke houding van overgave.

Het is in elk geval een visie die sterk non-dualistisch uitpakt en één die getuigt van minnemystiek, een fenomeen dat we ook in het hindoeïsme en het soefisme terugvinden.

Al de bekende wegen en manieren om U te behagen hebben we uitgeprobeerd, maar U er niet meer in kunnen vinden. We weten niet wat we moeten doen, totdat uiteindelijk de onbeduidendheid van al ons pogen ons ertoe brengt alles te verlaten om U voortaan te vinden, U, Uzelf, overal en in alle dingen, zonder onderscheid of bedenken. Want, o goddelijke geliefde, hoe dwaas is het U niet op te merken in al wat goed is en in al wat geschapen is. Waarom zou ik dan proberen U te vinden in wat U niet bent. 2


1 De Caussade, L’Abandon à la Providence divine, geciteerd in Andrew Harvey, Christelijke mystici, Shambala, Boston, 1998, p. 139.

2 https://www.jezuieten.org/jean-pierre-de-caussade-sj-1675-1751/

Onderste boven gekeerd — Johannes Tauler

Net als figuren zoals Augustinus en Bernardus heeft de Duitse mysticus Johannes Tauler (1300-1360) veel zin voor de menselijke zwakheid en haar rol in spiritualiteit en mystiek. Men zou in hem een voorloper van de ‘spiritualiteit van beneden’ kunnen zien. Van hem zijn tal van preken bewaard die zich overduidelijk in de sfeer van Meister Eckhart bewegen.

In één van die preken biedt hij een sterke uitleg van enkele parabels van Jezus; ze zijn een schoolvoorbeeld van een mystieke duiding van een evangelieverhaal. Het is weinig waarschijnlijk dat Jezus van Nazareth met de parabel in kwestie zou bedoeld hebben wat Tauler bedoelde, maar mystici zijn geen exegeten.

In de parabel van de vrouw die op zoek is naar de verloren gegane drachme ziet Tauler God zelf die op zoek is naar het hart van de mens. Het is om te beginnen al opmerkelijk dat Tauler zich vrij voelt om God in de rol van een vrouw te plaatsen: God is als de vrouw die een drachme verloor en er nu op zoek naar is. Verder dicht Tauler met deze toepassing ook hartstocht en wanhoop toe aan God, want net als de vrouw haar huis ondersteboven keert op zoek naar een drachme die zoveel betekent, gaat ook God hartstochtelijk en wanhopig op zoek naar de mens die hij verloren is geraakt. Die ene drachme betekent zoveel voor haar, die ene mens betekent zoveel voor ‘Haar’!

Maar de essentie van het commentaar van Tauler op deze parabel draait om wat er gebeurt met de drachme: de ‘vrouw’ keert haar huis onderste boven met haar bezem om het muntstuk toch maar te vinden. Tauler ziet hier een actief gedeelte en een passief gedeelte aan dit procedé: het actieve is wanneer de mens zelf op zoek gaat naar God in zich, en het passieve is wanneer het God is die op zoek gaat naar de mens. (We vinden hier een voorafschaduwing van de ‘twee nachten’ van Johannes van het Kruis, de actieve en de passieve nacht. Het is vooral de passieve waar Tauler de klemtoon op legt.)

Dat is immers de ervaring van de mens waarbij zijn of haar hele leven ondersteboven wordt gekeerd door tegenslagen en beproevingen allerhande:

Wanneer de mens het huis binnenkomt en daar God zoekt, keert hij het van boven naar beneden ondersteboven. Daarna is het God die hem zoekt; ook Hij zet alles in diens huis dan op zijn kop, net als de zoeker. Hij gooit dit aan de ene kant, dat aan de andere kant, totdat Hij heeft gevonden wat Hij zoekt; zo zal het gaan met deze mens. (…) Sommige mensen zijn zo ruig en zo weinig overgegeven dat God met hen de harde en stijve bezem van tal van bekoringen en lijden moet gebruiken om hem te leren zichzelf prijs te geven. (…) (Dan) lijkt het hen dat alles verloren is en dan vervallen ze in grote en sterke bekoringen, in twijfel en verschrikkelijke angst. 1

De suggestie van Tauler is duidelijk: hij ziet de beproevingen die de mens overkomen als ‘laatste middelen’ waar God naar grijpt om ons te vinden. Dit komt heel dicht bij de Bijbelse gedachte dat het lijden dat we meemaken een leerschool is. Op zich een zeer problematische gedachte, maar daar gaat het hier niet om, dat kunnen we naast ons neerleggen. Uiteraard stelt het Goddelijke ons niet vrijwillig en bewust op de proef; en deze poging tot zingeving aan het lijden schiet overduidelijk te kort in het aangezicht van zoveel mysterieus kwaad. Maar de klemtoon ligt hier niet op wat God doet maar op wat wij kunnen doen, hoe wij kunnen omgaan met het leed dat ons overvalt.

Ah, mijn kinderen! als we onszelf ook ondersteboven lieten halen, zou dat ons veel verder leiden dan alle projecten, alle werken en alle bijzondere methodes die de hele wereld uiterlijk kan realiseren via zinnelijke werken en vormen (…) Ah, mijn kinderen! wie dit pad zou volgen en zichzelf van binnen en van buiten zou prijsgeven, hoe denk je dat God met hem zou omgaan? Ah! Hij zou hem zo heerlijk omhoog voeren boven alle ding! 2

Waartoe Tauler zijn luisteraars uitnodigt is dat ze hun schaduwen, hun duistere kanten, hun zware tegenvallers zouden gebruiken als middelen om zich met God te verbinden door overgave. Deze overgave staat centraal in zijn spiritualiteit. Het is vooral door overgave dat de mens zich opent voor God. Als we zelf niet meer verder kunnen omdat het leven onze talenten, mogelijkheden en krachten uit handen heeft geslagen, dan kunnen we net deze volkomen overgave aanbieden.

Het is dus niet onze rijkdom, maar onze armoede die de belangrijkste weg is om een te worden met het Ultieme.


1,2 Jean Tauler, Sermons, Sagesses Chrétiennes, Cerf, Paris, 2007, pp. 292-295.