Spiritualiteit — De Leer van het Midden

Wat is nog het belang van inkeer, spiritualiteit, mystiek in onze tijd en samenleving? In de mate dat onze samenleving groter en complexer wordt, is het belang van interioriteit des te groter.

Dit is de impliciete boodschap die alle mystici en alle religies brengen, maar het daoïsme en confucianisme slagen er wel op een bijzondere manier in om deze boodschap over te brengen doordat ze meer dan eens gebruik maken van een bijzondere metafoor, nl. van het progressieve naar buiten uitgolven van een beweging. Zoals een steentje in het water eerst een binnenste kring (golf) veroorzaakt, zo veroorzaakt deze kleine kring (golf) een iets grotere kring buiten zich, die op zijn beurt weer een grotere veroorzaakt en zo verder.

De Daodejing drukt het zo uit: door jezelf te kennen en transformeren kan je een ander (zelf) kennen en transformeren; door je eigen familie een andere familie; door je eigen groep een andere groep; door je eigen land een ander land, en zo uiteindelijk de hele wereld:

Ik beschouw daarom (andere) personen vanuit mijzelf, families als mijn eigen familie, streken als mijn eigen streek, landen als mijn eigen land, de wereld als mijn eigen wereld. 1

Maar de verwoording van het confucianistische hoofdwerk De Leer van het Midden slaagt er wel in dit het meest gevat en rijk onder woorden te brengen:

Alleen degenen met de grootste oprechtheid in de wereld zijn in staat het beste uit hun menselijke natuur te halen. Alleen als men in staat is het beste uit de eigen menselijke natuur te halen, kan men het beste halen uit de aard van anderen. Alleen als iemand in staat is het beste uit de aard van anderen te halen, kan men het beste uit de natuurlijke neigingen van dingen halen. Alleen als iemand in staat is om optimaal gebruik te maken van de natuurlijke neigingen van de dingen, kan hij helpen bij de transformerende en voedende activiteiten van de hemel en de aarde; en alleen als iemand kan helpen bij de transformerende en voedende activiteiten van de hemelen en aarde, kunnen mensen hun plaats als leden van deze triade innemen. 2

Alleen wie werkt aan zichzelf en streeft naar zo groot mogelijke authenticiteit (zuiverheid van hart zou Jezus zeggen) is in staat het meeste te geven van zichzelf. Alleen wie het meest zichzelf ontplooit, is in staat anderen te helpen zichzelf te ontplooien, individuen zowel als collectieven. Alleen wie zo helpt anderen zich te ontplooien is in staat te zorgen voor goede ontwikkelingen in de samenleving. Alleen wie zorgt voor goeie ontwikkelingen kan ertoe bijdragen dat de wijde wereld erop vooruitgaat. Alleen wie ervoor zorgt dat de wijde wereld erop vooruitgaat is in staat bij te dragen dat alles zo optimaal mogelijk samenhangt en samenwerkt met alles.

Jezus zegt dat de zuiveren van hart God zullen zien; hij had er kunnen aan toevoegen dat de zuiveren van hart ook de meest wezenlijke bijdragen leveren aan de samenleving. Dat is nu net wat spiritualiteit wil bewerken in het hart van de mens: de zuivering van het hart, het meer authentiek worden. Echte mystici zijn kampioenen in authenticiteit; mystiek heeft niets te maken met zweverigheid of met afzondering.

Daarom blijft religie en spiritualiteit en mystiek zo belangrijk voor onze wereld, en mogen we er gerust in zijn dat ze nooit zullen ontbreken. Vormen geraken in crisis, maar de essentie is te wezenlijk en zal ons wel nooit ontbreken.


1 K. Schipper, Lao Zi. Het boek van de taoïstische en de innerlijke kracht, Augustus, Amsterdam, 2010, h. 54.

2 The Doctrine of the Mean, geciteerd in Y. Wang-Q. Dao-G.Guan, History of Chinese Philosophy Through Its Key Terms, Springer, Nanjing, 2020, 1.4.

Alle dingen ondersteunen — De Leer van het Midden

De Zhong-Yong is één van de ‘Vier Geschriften’ die Confucius opnam in zijn fameuze canon van grondleggende confucianistische geschriften; de schrijver ervan is onbekend. Een meer letterlijke vertaling zou zijn: (Het geschrift van) het Centrum en de Harmonie, want dat betekenen de twee Chinese karakters Zhong en yong.

Alleen de volkomen oprechte persoon kan zijn eigen essentie verwezenlijken. Door zijn eigen essentie te actualiseren, kan hij de essentie van anderen volledig actualiseren. Door de essentie van anderen volledig te actualiseren, kan hij de essentie van alle dingen volledig actualiseren. In staat om de essentie van alle dingen volledig te actualiseren, kan hij Hemel en Aarde helpen bij hun transformatie en instandhouding. In staat om te helpen bij de transformatie en het instandhouding van de Hemel en de Aarde, vormt hij een drie-eenheid met Hemel en Aarde. 1

Daarover gaat deze bijzondere tekst ook: door onszelf te centreren kunnen we de harmonie in onszelf en in onze omgeving bevestigen of herstellen. De idee van het juiste midden bewaren treffen we ook bij de Boeddha aan: wijsheid vinden we op zowel intellectueel als praktisch vlak door niet toe te geven aan de aantrekkingskracht van uitersten, maar door tussen de twee extremen het juiste midden, het centrum te zoeken. Het is eigen aan tijden van culturele teloorgang wanneer ‘het centrum zoek raakt’ (W.B. Yeats).

Maar typisch voor het confucianisme is het vertrouwen dat individueel evenwicht ook voor evenwicht in de onmiddellijke en wijde omgeving zal zorgen (‘Aarde’) en zélfs in het ruimere kosmische bestel van natuur en klimaat (‘Hemel’). Waar de oude Chinezen dit wel wat te magisch opvatten, moet de actuele samenleving daarentegen duidelijk en beschaamd toegeven dat we effectief steeds meer de concrete gevolgen van persoonlijk onevenwicht op onze planeet meemaken. Ons innerlijk onevenwicht verstoort inderdaad het evenwicht in de natuur.

Alleen die persoon die volledig zijn oprechtheid heeft verwezenlijkt, is in staat om de touwtjes van het Grote Net van de Wereld aan te passen; is in staat zich te vestigen in de Grote Wortel van de Wereld; is in staat de transformaties en de koestering van hemel en aarde te begrijpen. Zo oprecht is zijn ren; zo ondoorgrondelijk is zijn diepte; zo groot is zijn weidsheid. Wie is in staat dit te begrijpen, behalve iemand die de vaste, scherpzinnige, lichtende, wijze intelligentie heeft — die doordrongen is van Hemelse Deugd? 2

Er zijn nog twee termen in de ‘Leer van het Midden’ die de sleutel tot dit onwrikbare evenwicht bieden: (zelf)vervolmaking en het erg moeilijk te vertalen ren. Ren betekent tegelijk deugd, deugdelijkheid, rechtgeaardheid, menselijkheid, altruïsme en zelfs liefde. Het is het rotsvaste geloof en de essentie van de confucianistische ethiek dat mensen van nature die ren in zich hebben en haar in elk geval kunnen cultiveren en vervolmaken.

Het hele leerproces van het leven is erop gericht de ren te ‘perfectioneren’, zodat we in staat zijn in alle omstandigheden het midden te bewaren en zo de harmonie in de samenleving te ondersteunen en bevorderen. Studie en meditatie (ook centraal in het confucianisme) moeten levenslang in dienst staan van dit harmonie scheppende gecentreerd-zijn. Studeren om menselijk te worden — zou dat geen zinvol leitmotiv kunnen zijn voor onderwijs en cultuur in het algemeen?


1,2 Charles Muller, The Doctrine of the Mean, 1991, http://www.acmuller.net/con-dao/docofmean.html, nrs. 22-32.

Begiftigd met medeleven — Mengzi

Mencius of Mengzi heeft een grote invloed uitgeoefend in het confucianisme. Mengzi leefde van ongeveer 372 tot 289 v.C. en staat dus dicht bij Confucius zelf, van wie hij wel eens als de voornaamste leerling gezien wordt. Hij huldigt een positief mensbeeld dat richtinggevend zou blijven voor het latere confucianisme en neo-confucianisme.

Wat ons laat zeggen dat elke man begiftigd is met medeleven, is dat iedereen die vandaag een klein kind ziet dat op het punt staat in een put te vallen, paniek en pijn in zijn hart zou ervaren, niet omdat hij zijn ouders kent, niet om een ​​goede reputatie te krijgen bij buren en vrienden, noch omdat hij het vreselijk zou vinden om haar te horen huilen. Uit deze waarneming blijkt dat het onmenselijk zou zijn om geen medelijden te voelen, of geen gevoel van vriendelijkheid en afschuw, en dat het onmenselijk zou zijn om geen geest van verzaking en verzoening te hebben. Zonder ons bewust te zijn van goed en kwaad, zouden we niet langer een menselijk wezen zijn. 1

De menselijke natuur, betoogt hij, is wezenlijk goed; het zijn alleen de omgeving en de hartstochten die de mens verwijderen van deze basisgoedheid. Bekend is bovenstaande tekst waarin hij beroep doet op het algemene besef dat een mens spontaan zou reageren op het levensgevaar van een kind door in te grijpen en dat kind te willen redden. Niet omdat uiterlijke redenen of motieven hem daartoe bewegen, maar vanuit het diepste van zijn eigen hart. Iemand die niet zo zou reageren zouden wij collectief niet als een (normaal) mens beschouwen.

Medeleven, rechtvaardigheid, zelfverloochening en morele integriteit zijn ‘kiemen’ die in elk mensenhart aanwezig zijn, die natuurlijk zijn; vandaar de gedachte dat goedheid de diepste natuur van de mens is:

Medeleven is de wortel van vriendelijkheid; het gevoel van rechtvaardigheid is gebaseerd op schaamte over eigen fouten en de gruwel over die van anderen; de geest van verzaking en verzoening is de basis van de riten; het besef van goed en kwaad is het begin van wijsheid. De mens is begiftigd met deze vier aangeboren kiemen, net zoals hij vier leden heeft. 2

Maar het woord ‘kiemen’ is tegelijk veelzeggend. Kiemen zitten in kleine zaadjes die voortdurend water en zonlicht en een rijke voedingsbodem nodig hebben om uiteindelijk uit te groeien tot de volle boom met alles erop en eraan.

Wat Mengzi beklemtoont is dat die basisgoedheid het diepste van het menszijn kenmerkt maar dat deze ‘natuur’ steeds ook bedreigd is en moet gecultiveerd worden. Hierin zullen de confucianisme over het algemeen een andere weg gaan dan de taoïsten. Voor de laatsten moet er zo weinig mogelijk ingegrepen worden in de menselijke natuur-lijkheid, ook inzake ethisch handelen. Voor de eersten bestaat de Weg er net in om de met de natuur meegegeven goedheid zoveel mogelijk te cultiveren. Vermoedelijk ligt de waarheid in ‘het midden’.

Het inzicht dat wij begiftigd zijn met medeleven, in de kern goed zijn, is mee te nemen in onze reflectie op menszijn en ethiek vandaag.


1,2 Mencius, vertaald door André Lévy, You Feng, Paris, 2003, ch. II, A, 6.

Een volmaakt afgestemd oor — Confucius

Confucius of Kong Zi (‘meester Kong’, 551-479 v.C.) was een politicus-filosoof die als rondtrekkend privé-leraar veel leerlingen had, maar helaas op politiek vlak pas gehoor vond na zijn dood.

In een kleine tekst vinden we zowat alle kernpunten van zijn visie en leer samengevat:

Toen ik vijftien jaar was, besloot ik om te leren. Toen ik dertig jaar was, stond ik rechtop in de Weg. Toen ik veertig was onderging ik geen enkele twijfel meer. Toen ik vijftig was kende ik het Bevel van de Hemel. Toen ik zestig werd had ik een volmaakt afgestemd oor. Toen ik zeventig werd kon ik leven volgens de verlangens van mijn hart zonder nog maar één regel te overtreden. 1

Deze tekst van Confucius is heel bekend, en terecht, want wié kan zo spreken?

Het confucianisme ziet het leven als een levenslang leren om een authentieke, ontplooide mens te worden, die zijn unieke bijdrage kan leveren aan de samenleving. Ook Confucius ziet het leven als een luisteren naar en ingaan op ‘de Weg’, maar anders dan de taoïsten ziet hij deze ‘Weg’ minder als het kosmische proces en meer als de juiste manier van intermenselijk samenleven.

Door dit leerproces van luisteren naar/ingaan op de juiste zijnswijze komen we vrij en zelfstandig te stààn in het leven en kennen we uiteindelijk geen twijfel meer over onszelf en het leven. Geleidelijk aan krijgen we helemaal oor voor het ‘Bevel van de Hemel’ — dit is een ander kernpunt van de visie van Confucius. Zijn opvatting van het Ultieme lijkt iets meer te neigen naar het persoonlijke dan naar het onpersoonlijke, al is het niet altijd duidelijk wat hij met ‘de Hemel’ bedoelt; maar de essentie is dat die numineuze Werkelijkheid voor elke mens een unieke taak heeft bedoeld, die overeenkomt met zijn eigen diepste wezen. Mens zijn is voor Confucius gehoorzamen aan dat innerlijke Bevel en er dus ook aandachtig op zoek naar gaan, ernaar luisteren, tot men een ‘volmaakt afgestemd oor’ krijgt. Ook in de Bijbel is geloven een zaak van luisteren…

Uiteindelijk geraakt de mens dan jenseits von Gut und Böse (Nietzsche), d.w.z. zo doordrongen van een ethische levensinstelling dat de uiterlijke moraal van verboden en geboden overbodig is geworden, niet langer oriënterend. Bemin en doe dan wat je wil, Augustinus.

De ethische mensvisie en religiositeit van het confucianisme wordt hier heel duidelijk. Dit geloof in de morele natuur van de mens zullen Mengzi, de voornaamste leerling van Confucius, en het latere neo-confucianisme verder uitwerken. Het is een belangrijke boodschap van het Chinese denken aan het Westen: de diepste natuur van de mens is liefde en medemenselijkheid. Helaas vervormen onze genetische erfenis en/of de feitelijke opvoeding die we gekregen hebben onze morele natuur; zolang blijven de wetten nodig.


1 Anne Cheng, Histoire de la pensée chinoise, Seuil, Paris, 1997, p. 64.

Een grote mens worden — Tu Wei-Ming

Tu Wei-ming (°1940) is de meest gerespecteerde spreekbuis van het actuele neo-confucianisme. Alle grote stromingen van confucianisme (Confucius, Mencius enz.) en neo-confucianisme (Zhu Xi) komen hier samen met hedendaagse gevoeligheden zoals humanisme en ecologie.

Het belangrijkst in het confucianisme is wat zij de ‘morele natuur’ van de mens noemen: het genereuze scheppen van de blinde natuur wordt in de mens een zelfbewuste goedheid. De mens is ten diepste goedheid, liefde, dat is zijn wezenlijke natuur — als hij onbelast verwekt en opgevoed kan worden. Want natuurlijk, de genetische erfenis en de opvoedkundige ervaringen tasten die morele natuur aan. Zij is een ‘principe’ (li) dat door de mens en zijn omgeving kan gecultiveerd worden ofwel gefnuikt. Dat is wat dit ietwat moeilijkere citaat duidelijk wil maken:

Het ingeboren zijn van gevoelens die universeel gemaakt kunnen worden en gedeeld door de menselijke gemeenschap verstaan we als een manifestatie van hetzelfde ‘Principe’ (li) dat aan de basis ligt van Hemel, Aarde en de tienduizend dingen. Inderdaad, er is slechts één ‘principe’ in alle dingen en dat ‘principe’ is aangeboren in en wezenlijk kenbaar door ‘de menselijkheid van het hart’. … Er is hierin geen onderscheid tussen mens en dier, plant en steen. Het unieke van de mens ligt echter in zijn vermogen om het ‘Principe’ in hem te kennen en door eigen inspanning te manifesteren. De mens heeft deze mogelijkheid omdat hij wezenlijk voorzien is door de ‘menselijkheid van het hart’ om zichzelf te realiseren, én voorzien is van een daarmee samenhangend vermogen om de ander gewaar te worden. Zonder een samenhangende en intense inspanning tot zelfcultivering kan de mens in feite zo ongevoelig worden als een steen. … Hij kan de kosmos [echter ook] in zijn hart ‘belichamen’ als een concrete, levende ervaring. … Een grote mens worden ‘bestaat erin om vrij te worden van de verduisterende werking van zelfzuchtige verlangens zodat hij door eigen inspanning zijn heldere karakter kan manifesteren en zo de voorwaarden herstellen om één lichaam te vormen met Hemel, Aarde en de tienduizend dingen, een toestand die oorspronkelijk reeds zo is, het Al is…’

Mens zijn is deze morele natuur, deze aangeboren goedheid opsporen en voortdurend ontwikkelen, in relatie met anderen.

De ene (neo-)confucianist legt hierbij al wat meer nadruk op studie en meditatie, de andere wat meer op sociale inzet, maar in feite zijn ze het er over eens dat de morele zelfontwikkeling beide nodig heeft. Deze zelfcultivering is meteen ook een cultivering van de samenleving. Aan jezelf werken is werken ten bate van de ander, werken voor de ander is jezelf cultiveren. Het is een ecologie van medemenselijkheid: het brandpunt van de liefde wordt van het eigen lichaam, via de eigen familie en de eigen samenleving uitgebreid tot het uiteindelijk de hele mensheid en de ganse natuur omvat. Het eigen zelf gaat dienend op in het grote Zelf van de kosmos.

Dit is heel interessant aan het confucianisme: religiositeit en transcendentie is bij hen niet verticaal-individueel maar horizontaal-gemeenschappelijk. ‘God’ is het weefsel van de schepping.


1 Tu wei-ming, Confucian Thought. Selfhood als creative transformation, SUNY, New York, 1985, pp. 30-31.

‘Alle mensen zijn mijn broers en zussen’ — Zhang Zai

Omdat vooral het christendom God als vader ziet en daarom de mensen als broers en zussen ligt het voor de hand ‘zusterlijkheid’ vooral in christelijke bronnen te zoeken. Maar ook in andere religies en met name in het confucianisme leeft deze gedachte heel sterk:

Hemel is mijn vader en Aarde mijn moeder, en zelfs zo’n klein schepsel als ik vindt een intieme plek tussen hen in. Daarom, datgene wat het universum vult, beschouw ik als mijn lichaam en datgene dat het universum bestuurt, beschouw ik als mijn natuur. Alle mensen zijn mijn broers en zusters, en alle dingen zijn mijn metgezellen. De grote heerser [de keizer] is de oudste zoon van mijn ouders [Hemel en Aarde] en de grote ministers zijn zijn rentmeesters. Respecteer de ouderen – dit is de manier om hen te behandelen zoals ouderen behandeld moeten worden. Betoon naastenliefde aan de wezen en de zwakken – dit is de manier om hen te behandelen zoals de jongeren moeten behandeld worden. 1

Deze Chinese, ethische religie (sic!) ziet de individuele mens als een knooppunt in een web van relaties en het doel van het bestaan in de medemenselijkheid. De neo-confucianistische Zhang Zai (1020-1078) is een goed leerling van Confucius en anderen als Mencius: hij ziet de menselijke natuur als wezenlijk goed, maar toch bedreigd door erfelijkheid en opvoeding. Daarom moeten mensen elkaar steeds aanstuwen om de broederlijk-zusterlijke genegenheid te voeden: ‘zelfcultivering’ heten ze dit. Deze ecologie van de medemenselijkheid omvat echter ook alle wezens in de kosmos.

In deze tijd klinkt de oproep om de ouderen en zwakkeren in onze samenleving liefdevol te omzorgen zoals ‘Hemel en Aarde’ ons omzorgen wel héél actueel. En bedenk: dit komt van Chinese bodem…

Zelfs zij die moe en krachteloos, kreupel en ziek zijn, zij die geen broers of zusters, vrouwen of echtgenoten hebben, zijn allen mijn broers die in nood zijn en niemand hebben tot wie ze zich kunnen wenden. 2


1,2 Zhang Zai, Westelijke inscriptie, in Karen Armstrong, De verloren kunst van de heilige geschriften, De Bezige Bij, Amsterdam, 2019; aangepast.