De Werkelijkheid is een zee — Jami

De soefi Jami (1414-1492) verwoordt gaaf het pantheïsme van de mystici, d.w.z. dat zij geen duidelijke scheiding aanbrengen tussen het Ultieme — ‘God’ — en de dagelijkse realiteit.

Wat de (filosofische) wààrheid is, dat weten zij niet, daar zijn zij niet in geïnteresseerd, zij beschrijven wat zij voélen. Wat zij gewaar worden is dus dat de werkelijkheid van God en mens en natuur één grote Zee is, waarin alle dingen voortdurend als golven opwellen en weer verdwijnen; alleen de Zee blijft bestaan:

De werkelijkheid is een zee van immer rollende golven,/ wij mensen zien slechts deze golven./ Van diep vanbinnen opgewekt, rusten zij op het zee-oppervlak./ Als een sluier bedekken en omhullen zij hun eigenlijke verschijning./ Zijn — dat is de essentie van hun aller Heer, alle dingen bestaan in Hem en Hij in alle./ Dit is de betekenis van het mystieke woord: ‘Alle dingen zijn vervat in het Al’. 1

Het beeld van de oceaan en de golf zou kunnen uit het boeddhisme komen maar is veeleer typisch voor een belangrijk fenomeen in de vergelijkende religiestudie: overal duiken dezelfde grondintuïties op, in een soort culturele ‘synchroniciteit’.

God is het Geheel van de werkelijkheid, aanwezig in alles en als alles. Maar wij zien de Zee niet, wij zien enkel de golven. Wij zien niet de eeuwigheid en de rust, wij ervaren enkel de vergankelijkheid en de beweging. Dit maakt ons onrustig en bang. Van deze angst geraakt de mysticus bevrijd; deep down toch, want ze blijven mensen. Al wat is, het is God — het Geheel — dat zich nu in deze dan in gene vorm vertoont en verhult. Individuele dingen komen en gaan, maar het Geheel — God — blijft. Hij is het Zijn, het Leven, de Wereld; wij zijn de zijnden, de levenden, de deeltjes van de wereld. Wanneer wij in onszelf en in de geliefde mensen en dingen om ons heen alléén de vergankelijke verschijning vasthouden, dan zijn wij een speelbal van de golven. Maar wanneer we vertrouwen of zién dat het de Ene is die enkel maar zich steeds vernieuwt, dan vinden wij de vrede van die onvergankelijke Eenheid. ‘Ik’ verander wel van vorm, maar blijf eeuwig aanwezig; ‘jij’ verandert wel van vorm, maar blijft eeuwig aanwezig.

Er zijn drie wijzen van omgaan met onze sterfelijkheid: 1. haar helemaal ontkennen in het hedonistische ‘plukken van de dag’, carpe diem, 2. haar neutraliseren door onsterfelijkheidsgeloof van welke vorm ook, en 3. beseffen dat wij Hem/Haar/Het zijn, de ene goddelijke Wereld die eeuwig aan het transformeren is. De eerste wijze verwerpen de mystici; de tweede wijze vinden zij uiteindelijk een beetje naast de kwestie; de derde wijze omarmen zij. Zee geworden, verheugen zij zich in alle zoete golven en aanvaarden zij alle bittere golven.


1 F. Hadland Davis, The Persian Mystics. Jami, John Murray, London, 1918, p. 65.