Tederheid — François Cheng

De Chinees François Cheng (°1929) is geen nobele onbekende meer in onze contreien. Toen Cheng 19 was, vertrok hij voor studies naar Europa. Hij begon er Franse literatuur te vertalen in het Chinees, later begon hij eigen werk te publiceren in het Frans, essays over plastische kunsten — hij is ook kalligraaf –, allerlei religieuze en filosofische onderwerpen, maar ook gedichten en romans. Zijn bibliografie is ondertussen indrukwekkend. In 2002 werd hij als eerste Aziaat opgenomen in de prestigieuze Académie Française. Hij zou zelfs Lacan beïnvloed hebben. Zijn dochter Anne Cheng is nu één van de meest aangeziene sinologen van Frankrijk.

Zijn essays over schoonheid zijn terecht beroemd geworden. Ze werden zelfs vertaald in het Nederlands en uitgegeven bij Pelckmans. Ook het levensverhaal van een vriend van hem dat hij publiceerde en de Prix Fémina kreeg, werd vertaald in het Nederlands. 1 Wie zijn essays over schoonheid ter hand neemt wordt gegarandeerd geraakt door de menselijke diepte die zijn zinnen uitademen. Minder bekend is een kleine roman van zijn hand, een liefdesverhaal, dat naast Shakespeare’s Romeo and Juliet zou kunnen staan zonder te verbleken: L’éternité n’est pas de trop. 2 Misschien moet ik Romeo and Juliet nog eens herlezen, maar het lijkt me moeilijk dat de menselijke en religieuze fijnheid van deze roman van Cheng overtroffen kan worden. De Amerikaanse vertaler-uitgever gaf als ondertitel mee: A Novel of Love in the Ming Dynasty, dat is de tijd van 1368 tot 1644. 2

Dao-sheng is een rondtrekkende muzikant die op een dag de blik kruist van Lan-ying, de verloofde van een rijke gezagsdrager. Ze ontmoeten elkaar stiekem, hun genegenheid blijft niet verborgen. Dao-sheng wordt gevangen gezet, ontvlucht en wordt monnik in een ver afgelegen taoïstisch bergklooster. Dertig jaar later verlangt hij haar eens terug te zien. Lan-ying geniet al lang niet meer de gratie van haar echtgenoot en is ernstig ziek van de ontberingen die ze heeft geleden. Weken lang verzorgt hij haar, zodat zij weer opbloeit. Haar vroegere echtgenoot komt het te weten en laat haar vermoorden. Hun liefde wordt nooit ‘voltrokken’, zou een westerling zeggen. Tragisch einde?

Het is helemaal anders. De tederheid die beiden voor elkaar hebben is zo respectvol, zo fijn, dat ze zonder ook maar één ogenblik tekort te doen aan hun sociale verplichtingen tot een diepte van liefde komen die regelrecht transcendent en mystiek is. Tussen Lao-shen en Dan-yin komt het immers tot een Midden, een Leegte, een Tussenin, dat overvol is van mysterie en nabijheid. Alles speelt zich af in een voorzichtige aanraking, een oogopslag en in de stilte. Tussenmenlijke liefde stijgt hier boven zichzelf uit in een rijk dat alleen maar religieus kan genoemd worden, in een eenheidservaring die mystiek is. François Cheng is een regelrechte Fedele d’Amore, iemand voor wie de menselijke liefde een transcendente, goddelijke diepte heeft. 3

Deze inleiding moge volstaan om volgend citaat beter te begrijpen:

Met deze woorden opent Lan-Ying haar handpalm en laat Dao-Cheng er de zijne in leggen. Moment van stille gemeenschap en extase zonder woorden. De intimiteit die ontstaat uit twee handen in symbiose is inderdaad die van twee gezichten die samenkomen, of twee harten die zich in elkaar uitdrukken. De bloemkroon met vijf bloembladen is, wanneer zij uitbreekt, een handschoen die van binnen naar buiten is gedraaid, hij onthult zijn geheime grond, laat zich aanraken door de zachte bries die er constant langs strijkt, of eindeloos puren door gretige vlinders en aangestormde bijen. Tussen twee handen met vervlochten vingers weerklinkt het minste trillende geluid van klappende vleugels; de minste druk veroorzaakt een golf die van cirkel tot cirkel breder wordt. De hand, dat waardige orgaan van de streling, wat zij hier streelt, is niet zomaar een andere hand, maar de streling zelf van de andere. Door elkaars strelingen te strelen, raken de twee partners in een staat van bedwelming, waar in hun kindertijd of misschien in een vóór-leven van gedroomd is. De verstrengelde aders die het verlangen bevloeien, verbinden zich met de diepe wortels van het leven; de verstrengelde lijnen die het lot voorspellen, strekken zich uit tot in de verte en bereiken de oneindigheid van de sterren. 4


1 F. Cheng, Over schoonheid. Vijf meditaties, Pelckmans, Amsterdam, 2008; De balling, Prometheus, 1999.

2 F. Cheng, L’éternité n’est pas de trop, Albin Michel, Paris, 2002; Green Mountain, White Cloud. A Novel of Love in the Mind Dynasty, St. Martin’s Press, 2004. ‘Blindlingly beautiful’ schrijft een recensent.

3 Cf. de blogberichten over Dante Alighieri.

4 F. Cheng, L’éternité n’est pas de trop, p. : A ces mots, Lan-Ying ouvre sa paume et laisse Dao-Cheng y coller la sienne. Instant de muette communion et d’extase hors paroles. L’intimité née de deux mains en symbiose est bien celle même de deux visages qui se rapprochent, ou de deux cœurs qui s’impriment l’un dans l’autre. La corolle à cinq pétales, quand elle éclot, est un gant retourné de l’intérieur vers l’extérieur, elle livre son fond secret, se laisse effleurer par la brise tiède qui sans cesse passe, ou butiner sans fin par d’avides papillons et abeilles qui accourent. Entre deux mains aux doigts noués, le moindre frémissement bruit de battements d’ailes; la moindre pression provoque une onde qui s’élargit de cercle en cercle. La main, ce digne organe de la caresse, ce qu’elle caresse ici n’est pas seulement une autre main, mais la caresse même de l’autre. Caressant réciproquement la caresse, les deux partenaires basculent dans un état d’ivresse qui a peut-être été rêvé dans l’enfance, ou alors dans une avant-vie. Les veines entremêlées irriguant le désir se relient aux racines profondes de la vie; les lignes entrecroisées qui prédisent le destin tendent vers le lointain, jusqu’à rejoindre l’infini des étoiles.