Voorgrond en achtergrond — Vijnana Bhairava Tantra

De bestaande religies zijn — deels door eigen verstarring — erg in de vergeethoek gedrongen. En onze jonge en minder jonge tijdgenoten worden zovaak overgelaten aan hun individueel ploeteren. Daarom blijft het dringend om de authentieke betekenis en functie van religie, spiritualiteit en mystiek onder de aandacht te brengen en te blijven brengen. Psychologische, sociologische, cultuurhistorische motieven kunnen daarbij allemaal hun rol spelen, maar uiteindelijk kan alleen de essentie ons overtuigen.

Religie, spiritualiteit of mystiek zijn ten diepste het vermogen om twee zaken tegelijk aanwezig te hebben en te houden: de alledaagse werkelijkheid waarin we leven en ons bewegen, enerzijds, en de grond, horizon en omvatting waarbinnen het alledaagse zich afspeelt en zin en samenhang krijgt, anderzijds. Religie is het verlangen en gaandeweg het vermogen om diepte te ervaren in de oppervlakte, om eenheid te beleven in de fragmenten, om transcendentie te voelen en te volgen in het al te gemakkelijk samenvallen met onszelf. Religie is het willen waarnemen en kunnen waarnemen van het Geheel rondom ons kleine ikje.1

Een oosters beeld (gemeenschappelijk aan hindoeïsme en boeddhisme en niet terug te brengen op één bron) is dat van de hemel en de wolkjes die zich erin of ertegen bevinden. Een ander beeld zou dat kunnen zijn van de voorgrond en achtergrond van een theater, of van onze alledaagse manier van waarnemen en zelfervaring. Als we naar de lucht kijken kunnen we op drie verschillende manieren waarnemen wat we zien: we kunnen enkel de wolken zien en het blauwe uitspansel missen; of we kunnen de wolkjes niet willen zien of wegwerken om alleen de hemel te zien; of we kunnen tegelijk én de wolkjes waarnemen én het blauwe uitspansel waartegen ze zich bevinden. Het beeld van het theater is misschien nog beter: we kunnen ons bewust zijn van wat de acteur op de voorgrond zegt en doet, maar tegelijk bewust zijn van het gehele theater en wat daar, achter de acteur, zich aan het afspelen is. De activiteit van de speler op de voorgrond kan ons zozeer absorberen dat we niet meer de gehele scène waarnemen. We kunnen praten met iemand, en tegelijk ons eigen lichaam gewaarworden of de hele omgeving.

Religie is bewustwording van de diepgaande noodzaak om de wolkjes toch altijd in samenhang met de hemel, en de acteur in samenhang met het hele theater te beschouwen, omdat anders zoveel verloren gaat. Het leven zou anders teveel beperkt blijven tot het onmiddellijk voorhanden, tot de korte relaties, tot de eigen noden en het eigen perspectief. Spiritualiteit is streven naar methoden om dit aanvoelen in werkelijkheid om te zetten, om zich te laten transformeren door bestaande of nieuwe methoden, van een eendimensionale mens tot een meerdimensionale mens, van een afgesneden eenzaat tot een universele, gemeenschappelijke mens. Mystiek is wanneer deze methode en inspanning langzaamaan — eerste bij momenten, later blijvend — tot een verworven ervaring is geworden. Altijd is dan het Méér (voor het bewustzijn) aanwezig in het gewone. Altijd is het Geheel de ziel van het individuele. Altijd woont God in het eigen hart en in de kosmos om zich heen. Altijd genieten we de eenheid in de veelheid. Of toch meestal.

Religie, spiritualiteit en mystiek gaan om het samen beleven van de voorgrond en de achtergrond, van de wereld en het Mysterie dat haar voedt, draagt en uitdaagt — hoe men dat Mysterie ook wil noemen. Praten, werken, spelen… en tegelijk de Liefde weten. Zo is het duidelijk dat religie enkel een verrijking kan zijn. Maar helaas maakt de mens haar altijd weer tot een verarming…

Men moet mediteren over het feit dat zowel het hele lichaam als het universum gevuld is met bewustzijn – deze meditatie moet gelijktijdig en vrij van verbeeldingskracht met de geest worden uitgevoerd, daarna ervaart men het hoogste ontwaken. (v. 63)

Men mediteert op de hele wereld en op het eigen lichaam terwijl men tegelijkertijd vervuld wordt met zijn eigen gelukzaligheid – dan wordt men door zijn eigen essentie van het zelf (ogenblikkelijk) één met de hoogste gelukzaligheid. (v. 65)

De aard van bewustzijn (cit) is aanwezig in alle lichamen, er is geen onderscheid in. Daarom, als iemand op zo’n manier mediteert dat alles doordrongen is van bewustzijn, dan overwint hij de wereld van wording. (v. 100)

Men zou het bewustzijn zowel in andere lichamen als in het eigen lichaam moeten ervaren door de afhankelijkheid van het eigen lichaam op te geven. Dan wordt men binnen een paar dagen alomtegenwoordig. (v. 107)

Net zoals de golven uit de oceaan tevoorschijn komen, de vlammen van het vuur, de stralen van de zon, net zoals de golven van de verschillende vormen van het universum uit mij, Bhairava, tevoorschijn kwamen. (v. 110) 2


1 Daarmee bedoelen we niet dat alléén religie, spiritualiteit en mystiek die werking kunnen hebben, wel dat zij alvast die werking kunnen en zouden moeten hebben.

2 Uit de Vijnanabhairavatantra, vertaling door Bettina Bäumer, Vijnana Bhairava – Das göttliche Bewußtsein, Suhrkamp Verlag der Weltreligionen, 2008 (zesde editie).

Vreugde, ons diepste bezit — Anandamayi Ma

De mystiek van het hindoeïsme bracht in de twintigste eeuw veel grote figuren voort, ook vrouwen natuurlijk. In 1896 geboren en in 1982 gestorven is Anandamayi Ma één van de mooiste figuren van het neo-hindoëisme. Op twaalfjarige leeftijd werd ze uitgehuwelijkt, toen ze zeventien was ging ze met haar man leven.

Hun huwelijk zou nooit voltrokken worden, want de jonge vrouw verstarde als haar echtgenoot toenadering zocht. Al vanaf kind verkeerde zij vaak in trance-achtige toestanden die later geduid werden als extatische ervaringen. Tijdens latere samenkomsten met religieuze zang namen die extases toe. Zij verwierf geleidelijk leerlingen om zich heen, die haar ‘Anandamayi Ma’ gingen noemen: de ‘van Vreugde doordrongen moeder’. In 1929 werd een ashram gebouwd rond haar persoon. Hoewel zij zichzelf bleef omschrijven als ‘klein ongeletterd kind’ verkondigde zij een boodschap van liefde die vélen aansprak. Tot haar talrijke aanhangers kon zij personen als Indira Gandhi rekenen. Zij schreef noch onderrichtte, maar volgelingen tekenden soms conversaties op die bewaard zijn bleven.

Haar boodschap is er één van universele liefde, gebaseerd op de grote intuïtie van de Vedanta Advaita dat alles één is in het gelukzalige Bewustzijn dat de ultieme, transcendente en immanente grond is van alles. De ‘Mother of Bliss‘ zwom in deze ervaring dat het Ultieme zijn, bewustzijn en vreugde-vol bewustzijn was (sat-cit-ananda). Het Ultieme in alles (brahman) is ook het Ultieme in het hart van de mens (atman), en daarom bron van eenheid en onverwoestbare vreugde. Iedereen die bij haar kwam liet zij delen in die onuitroeibare, want allerintiemste en meest algemene gelukzaligheid.

Er zijn weinig mystici bij wie de vreugde zo centraal staat. In alles wat we meemaken, voorspoed zowel als tegenspoed, genot zowel als pijn, blijft onze diepste eigen werkelijkheid er één van vreugde. Als we willen kunnen we haar opzoeken en ervaren, de ene keer al wat vlotter dan de andere. Hoezeer we ook verschillen van elkaar door persoonlijkheid, achtergrond, cultuur of religie, uiteindelijk zijn we allemaal één, verbonden, wezenlijke liefde voor elkaar. Hoe kunnen we dan de vreugde van deze eenheid niet in liefde met elkaar delen?

De Allerhoogste is de belichaamde Vreugde, en daarom verlangen alle schepselen naar vreugde. Probeer altijd in vreugde te leven, vreugde uit te drukken in uw gedachten en in uw daden; voel zijn vreugdevolle aanwezigheid in alles wat je ziet of hoort; het zal je echt geluk brengen. Verdriet is fataal voor de mens; verban het uit al je gedachten. Schep moed en zeg altijd tegen jezelf: ‘Wij zijn de kinderen van vreugde; waarom zouden we bedroefd zijn?’ 1

Lach zo veel als je kunt. Dat zal alle verkrampingen in je lichaam losmaken. Je lach moet vanuit het diepste van je hart komen, hij moet je doen schudden van top tot teen, zozeer dat je niet meer weet welk deel van je lichaam nu het hardst reageert. Maar als je ziel zacht geworden is, zal je lach enkel op je lippen liggen. Ik zou je willen zien lachen met je mond, met je hart, met heel de adem van je wezen! Om daartoe te komen moet je geloven in je eigen vermogens en ernaar streven een harmonie te scheppen tussen je uiterlijke en je innerlijke ik. Vermenigvuldig je noden niet, maar leef een eenvoudig leven, zonder inspanning. Zorg dat er een volkomen gelijkheid bestaat tussen jouw voordeel en dat van de wereld om je heen. Wijd je met heel je energie aan het Goddelijke. Dan zal je lach zich overal verspreiden. 2

Vreugde is ons diepste bezit, het is de kern van de kern van ons (bewust)zijn, een kern die wij met iedereen delen. Bestaan als vreugde, dat is een blijvende, diepe boodschap van de Vedanta Advaita en van het hindoeïsme in het algemeen.


1,2 Ma Ananda Moyi, Aux Sources de la Joie, prés. Jean Herbert, Albin Michel, Paris, 1996, p. 53 en 58.

God in alles — Abhinavagupta

Abhinavagupta (950-1016) mag een bijna volslagen onbekende zijn in onze contreien, toch is hij één van de allergrootste filosofen en mystici van het hindoeïsme, te vergelijken met iemand als Shankara. Waar deze laatste gezien wordt als dé mystieke filosoof van het vedantijnse hindoeïsme, ziet men Abhinavagupta als de grootste meester van het tantrische hindoeïsme. Hij schreef behoorlijk veel, onder andere een traktaat over esthetiek dat tot op de dag van vandaag maatgevend is in de Indische wereld. Zijn hoofdwerk is echter het encyclopedische Tantraloka, waarin hij alle grote tantrische stromingen samenvoegt in een grootse synthese. Het tantrisme is niét de fysieke minnekunst die het Westen er soms van maakt, maar een alomvattende wereldbeschouwing waarin het spirituele en het materiële heel nauw met elkaar verbonden worden.

Abhinavagupta schreef ook poëtische hymnen waarin hij de Godheid en de weg ernaartoe bezingt. Eigen aan zijn denken is het beklemtonen dat het Ultieme dermate aanwezig is in alles en als alles, dat er in feite geen weg naartoe bestaat; de weg ernaar vormt een misleiding, dat is op de ladder willen kruipen terwijl je reeds boven bent. Er is echter wel bijzondere genade voor nodig om dit te beleven — en daarom biedt hij in tweede instantie toch wegen naar het Ultieme aan… De eerste weg is die van de zuivere liefde of van de wil. Als ook dat nog teveel gevraagd is biedt hij een tweede weg aan van de kracht van het denken. Voor wie ook dit nog te moeilijk is stelt hij tenslotte een derde weg voor die via het lichaam gaat, d.w.z. via concrete, praktische oefeningen.

In één van zijn hymnen gaat het over deze eenheidsbeleving. De eerste strofe probeert duidelijk te maken dat we altijd reeds één zijn met het Ultieme. Het is het goddelijke Bewustzijn dat het hart van ons dagelijkse bewustzijn is, maar dat we niet gewaar worden omdat we denken dat we slechts een uniek, concreet en afgebakend ikje hebben in tijd in ruimte, in dit specifieke lichaam.

In deze hoogste staat van allerhoogste Godsbewustzijn is er geen behoefte aan spirituele vooruitgang, geen contemplatie, geen kunst van uitdrukking, geen onderzoek, geen meditatie, geen concentratie, geen recitatie, inspanning of oefening. Vertel me dan, wat is de allerhoogste en welbepaalde waarheid? Luister hier inderdaad naar! Geef niets op en accepteer niets, geniet van alles, blijf zoals je bent! (str. 1) 1

De grond voor deze bewering en beleving is dat alles zich immers in ons bewustzijn afspeelt: al wat we denken, voelen, doen, beleven. Er mag best een werkelijkheid buiten ons zijn, maar we beleven die altijd in de ruimte van ons bewustzijn. Dingen en gebeurtenissen bevolken ons bewustzijn maar zijn ook steeds dit bewustzijn. Zij kleuren en beperken ons bewustzijn maar tegelijk is dit bewustzijn altijd ook één en hetzelfde bewustzijn, puur en gelukzalig en één. We kunnen onze aandacht richten op die steeds wisselende ervaringen van pijn en genot, maar we kunnen onze aandacht ook richten op dat eeuwige gelukzalige bewustzijn — dat in het (vedantijnse en tantrische) hindoeïsme niets anders dan het Ultieme, het Goddelijke is.

Wat voor gepraat kan er zijn in de eenheid van die allerhoogste staat van Godsbewustzijn, en welk gedifferentieerd pad van aanbidder, aanbedene en aanbidding? Voor wie en met welke middelen zou een progressie kunnen werken; of wat zou het vorderen van het doordringen in het Zelf kunnen zijn? Wonder der wonderen! Hoewel zij gedifferentieerd lijkt, is deze illusie niets anders dan bewustzijn – één zonder een tweede. Alles is niets anders dan de pure essentie van je eigen Zelfervaring, dus waarom zou je je tevergeefs zorgen maken? (str. 3) 2

Uit deze theologie volgt dus een soteriologie of verlossingsleer. Als het Goddelijke in alles aanwezig is, kunnen we het ook in alles en in alle omstandigheden beleven, er ons geluk en onze bevrijding in vinden. Alle wereldse vreugde is slechts een afstraling van die eeuwige Vrede, sterker: zij is er een uitdrukking van, een fragment, een sacrament.

Men kan de gelukzaligheid van deze staat niet vergelijken met de bedwelming van rijkdom of wijn, noch met de vereniging met een geliefde vrouw. De schitterende lichtstroom is anders dan de verzameling stralen van een lamp, de zon of de maan. Deze buitensporige vreugde van het Zelf is alleen vergelijkbaar met het gewicht van die gelukzalige staat die neerdaalt wanneer iemand wordt bevrijd van alle differentiatie. De stroom van dit allerhoogste bewustzijn is de staat van universele eenheid, die niets anders is dan je eigen schat en verblijf dat je tijdelijk was vergeten. (str. 4) 3

Kwaad en lijden ontstaan wanneer deze goddelijke Identiteit vergeten wordt en onze eigen ervaring zich verwijdert van die goddelijke essentie en onheil sticht in zich en om zich heen. De boosdoener en de lijdende kan echter de weg terug gaan naar deze ervaring van de goddelijke Vrede.

Aantrekking en afstoting, plezier en pijn, opstaan en ondergaan, zelfvertrouwen en depressie; al deze staten waarmee het universum is gevormd, schijnen als onderling verschillend, maar in werkelijkheid zijn ze dat niet. Telkens wanneer je de specificiteit van iets waarneemt, zou je op dat moment de essentie van je eigen bewustzijn als één ermee moeten waarnemen. Waarom zou je geen behagen scheppen in de volheid van dat bewustzijn? (str. 5) 4

Ook kwaad en lijden komt uiteindelijk van God, in deze visie. Alleen is het zichzelf kwijtgespeeld als God en moet het zichzelf terugvinden. Het zij duidelijk dat dit geen evident antwoord is op het mysterie van lijden en kwaad — maar er bestaan nergens evidente antwoorden daarop.

De vrucht van een dergelijke religieuze en mystieke beleving is in elk geval een complete vrijheid. Steeds weer komt Abhinavagupta terug op deze kern van het spirituele leven als zijnde vrijheid. Mystiek en vrijheid zijn voor hem identiek.

Echt of onwerkelijk, klein of overvloedig, eeuwig of kortstondig, wat gekleurd is door de illusie van differentiatie en wat puur is in het eigen Zelf, in werkelijkheid verschijnt dit universum, dat uit je eigen bewustzijn oprijst en één wordt met je essentie, verheerlijkt in de spiegel van Bewustzijn. Na de verhevenheid van het universum te hebben vastgesteld en de grootsheid van het vestigen van je eigen Zelfervaring te hebben begrepen, geniet van universele soevereiniteit. (str. 8) 5


1-5 Abhinavagupta, Anuttarastika, vertaald in het Engels door de Franse specialiste Lilian Silburn, op http://www.abhinavagupta.org.

Het Goddelijke — Aurobindo

Sri Aurobindo (1872-1950) is één van de meest bekende neo-hindoeïstische mystici van de twintigste eeuw. Veel westerlingen kennen en lezen zijn geschriften, of die van zijn levensgezellin, Mirra Alfassa, ‘de Moeder’. In 1926 vormden ze samen een ashram in Pondicherry, die later zou uitgroeien tot een alternatieve stad, Auroville.

Aurobindo is bijzonder als filosoof omdat hij het Westerse vooruitgangsdenken combineert met het hindoeïstische non-dualiteitsdenken. Hij studeerde in Cambridge, maar terug in India raakte hij gearresteerd wegens verzet tegen de Engelsen. In de gevangenis voltrok zich een spirituele omwenteling. Na die tijd trok hij naar Pondicherry waar hij zijn ‘Integrale Yoga’ ontwikkelde.

Met ‘integrale yoga’ bedoelt Aurobindo dat het hele menselijke organisme en de hele mensheid opgenomen is in een proces van progressieve vergoddelijking. Hier zien we de invloed van het Westerse vooruitgangsdenken (niet in de trant van Auguste Comte maar in die van Bergson en Teilhard de Chardin).

De menselijke reis met het werk van alle werken, en het aanvaardbare offer vormt de weg naar het goddelijk leven. Dit alleen is de ware opgave van de mens in de wereld en het is de rechtvaardiging van zijn bestaan. Zonder dat zou hij slechts een insect zijn dat samen met andere nietige insecten op een hoopje modder en water kruipt en kans zag zich te vormen in de bedreigende oneindigheid van het fysieke universum. 1

Aurobindo ziet twee bewegingen aan het werk in de geschiedenis: een constante Opstijging van het kosmische tot het uiteindelijk het Goddelijke zal bereiken, en een constante Neerdaling van het Goddelijke in de kosmos, net om die Opstijging te veroorzaken.

Het hele organisme is dus opgenomen in die vergoddelijking of vergeestelijking van de kosmos. Daarin sluit Aurobindo aan bij de Bhagavad Gita en drukt hij erop dat én het lichaam én het hart én het denken én het handelen betrokken worden in dit transformatieproces: ‘integrale yoga’ betekent ‘vereniging’ die de vier klassieke vormen van ‘yoga’ integreert: hathayoga, bhaktiyoga, jnanayoga en karmayoga. Aurobindo voegt daar de tantrische yoga aan toe. Elk individu moet op die wijze tot persoonlijke integratie en volkomenheid groeien — te vergelijken met het individuatieproces bij C.G. Jung –, en gedragen door alle individuen moet de mensheid als geheel naar die vergoddelijking toe gaan.

Een dergelijk visie op de collectieve bewustzijnsverdieping van de mensheid vinden we ook wel in het Westen terug in de twintigste eeuw, maar bij Aurobindo zit onder deze filosofische vlag de grote rijkdom van de hindoe-mystiek. Hij deelt ook het geloof van bv. een Teilhard de Chardin, dat dit proces niet te stoppen is: het Goddelijke dáált neer, of we dat willen of niet.

In tijden dat het met ons persoonlijk of met de cultuur of de samenleving om ons heen niet goed gaat, kan dit vertrouwen een steun betekenen:

Het geestelijke leven te leren kennen, betekent een duik in het Goddelijke te nemen, net of je in de zee zou springen. En dat is niet het einde, maar het begin, want nadat je de sprong hebt gewaagd, moet je leren leven in het Goddelijke. Dat is de sprong die je moet nemen, en tenzij je dat doet, kan je yoga gedurende jaren beoefenen en toch niets weten over een waarlijk geestelijk leven. Yoga betekent één worden met het Goddelijke, en de verbintenis is gebaseerd op het offeren van jezelf aan het Goddelijke. Als je beslissing genomen is, dat je gehele leven aan het Goddelijke gewijd zal worden, moet je er toch nog elk moment aan denken en het tijdens je leven uitdragen. In het begin van de yogabeoefening ben je geneigd om het Goddelijke vaak te vergeten. Maar door constante gerichtheid versterk je je concentratie erop en word je minder afgeleid. Maar dit zou niet beoefend moeten worden als een godsdienstige discipline of een plicht; het moet voortkomen uit liefde en vreugde.


1,2 Sri Aurobindo,The Divine Life I, 42v en A Practical Guide to Integral Yoga, 66v, in Georg Feuerstein, Yoga Leringen, East-West Publications, Den Haag, 2000, pp. 17 en 102.

Voor God dansen — Mirabai

Mirabai is een hindoeïstische mystica uit Rajasthan die leefde van rond 1498 tot 1547. Zij is heel geliefd in India omwille van haar verrukkelijke liederen. De lyriek ervan is heel intens en naïef. Na vijf jaar huwelijk met een lokale prins — ze was uitzonderlijk mooi — werd ‘dame’ (bai) Mira weduwe en door haar schoonfamilie vervolgd. Na een poging tot vergiftiging trok ze weer naar haar ouderlijke huis en later was ze voortdurend onderweg op haar vele pelgrimstochten:

Mira heeft niemand anders buiten Hem. O asceet, ik heb de hele wereld doorkruist en niemand anders gevonden. Ik verliet broers en ouders, ik gaf de familiebanden prijs. Door voortdurend onder asceten te verblijven verspeelde ik mijn reputatie. Het zien van de Heer verrukte me, terwijl het zien van de wereld me diepgaand kwetste. Door haar onophoudelijk met mijn tranen te drenken cultiveerde ik de vrucht van zijn liefde. Na de melk te hebben gekarnd, onttrok ik de boter eraan en ik liet de wei staan. De Prins zond me een beker vergif, die ik met genoegen dronk. Mira is nu één met Hem, wat er ook gebeure. 1

Mira is een bhakta, iemand die zich toewijdt aan een persoonlijke godsgestalte — in haar geval één van Vishnoe’s ‘neerdalingen’, Krishna, die als een herder en met een zwart-donkere teint werd voorgesteld:

Laat zo’n volkomen geliefde voor geen ogenblik zich van je verwijderen! Doe afstand van rijkdom, van de genoegens van de geest en van het lichaam en berg hem in je hart. Kom vriendin, zie zijn gelaat, drink met je ogen de nectar van zijn schoonheid. Hij palmt je in op elke mogelijke wijze; hij weze je schepper! Hij is mooi met zijn sombere teint, de bekoorlijke, en leef al kijkend naar hem! Mira’s heer is God en door een zeer gelukkig lot vinden zij beiden hun vreugde in elkaar. 2

In de liederen van Mirabai veranderen we best de exotische namen die ze aan Krishna, haar godsgestalte, geeft in ‘hem’ en ‘hij’, om het bevreemde karakter voor westerlingen weg te nemen. Wat worden het dan ontroerende, universele teksten:

Ik dans voor Hem. En dansend zal ik mijn geliefde verheugen, en zijn liefde voor mij op de proef stellen, hoe oud ze ook is. De liefdesklokjes van Siam zijn vastgemaakt aan mijn enkels en hij heeft mij gemaakt. Van de wereld heb ik niets bewaard, traditie noch familie, noch menselijk respect. Mira laat het gelaat van haar geliefde niet los, geen ogenblik. Ze wil zichzelf immers laten doordringen van zijn kleur. 3

Met een heel menselijke liefde wijdt ze zich met heel haar wezen aan deze menselijke godsvoorstelling, maar de intensiteit van haar liefde brengt haar juist tot zelftranscendentie of ‘heiligheid’, en doet haar de eenheid met het Ultieme vinden voorbij elk denkbeeld. Zoals intense liefde de menselijke zelfzucht doet overstijgen in gewone tussenmenselijke relatie, doet ze de mens ook zichzelf overstijgen in het religieuze. Deze hartstochtelijke liefde voor het Ultieme stort zij dan uit over de mensen om haar heen.

Hier wordt duidelijk hoe ook personalistische minnemystiek mensen kan buiten zichzelf en buiten elke vorm van dualisme brengen, om één te maken met Alles, in het bijzonder met al hun broeders en zusters.


1,2,3 Nicole Balbir, Chants mystiques de Mirabai, Les Belles Lettres, Paris, 1979, pp. 7-8.

‘Zo verschijnt de Essentie die vrij is van dualiteit’ — Vijnana Bhairava Tantra

De Vijnana Bhairava Tantra behoort tot de oudste teksten van het tantrische of ‘Kasjmir’ Shivaïsme. Dit is een non-dualistische spirituele en filosofische richting die ontstond in de achtste eeuw in Kasjmir en Shiva — hier Bhairava genoemd – erkent als de ultieme Werkelijkheid, als Godheid, begrepen als het gelukzalige Bewustzijn dat alles draagt.

Deze tantra bevat 112 dharana’s of concentratiemethodes, manieren om zich bewust te worden van de diepere, goddelijke dimensie van de werkelijkheid en de dualistische kijk op het leven los te laten. Ieder mens kan vanuit zijn eigen levenssituatie een weg zoeken, iedere dimensie van de menselijke ervaring is aanwezig, want de goddelijke Werkelijkheid is alomtegenwoordig. De 112 dharana’s worden in groepen ingedeeld volgens de methode of volgens de diepte in de spirituele ervaring. Maar allemaal vertrekken ze vanuit de voor de hand liggende menselijke ervaring als springplank, om via het wegwerken van de dualistische denkstructuren, te duiken in de grote zee van het goddelijke Bewustzijn (gewaarworden, ruimte, leegte/openheid of liefdevolle aandacht zou misschien een betere vertaling van Chit zijn).

De stijl van deze tantra is zeer gebald. Iedere praktijk wordt in één vers beschreven, waarbij in het eerste deel de oefening staat en in het tweede deel, soms slechts één woord, het resultaat. Deze elliptische beschrijving evoceert niet enkel het plotse karakter van de nagestreefde mystieke ervaring maar ook het genadekarakter van deze bewustwording. Wat ertussen ligt moet aangevuld worden, geduid worden door de levende traditie, de praktijkervaring of de begeleidende guru.

De tantra wijst er op dat de ‘extase met gesloten ogen’ nog altijd een vorm van dualisme inhoudt en nog altijd niet de totale godsontmoeting is. Het dualisme wordt maar opgeheven als men het Ultieme terugvindt in het kosmische, d.i. ‘de extase met open ogen’. De godsontmoeting is maar volledig als het binnen en het buiten versmelten in de smakende ervaring van ongedifferentieerde Eenheid (samarasa). Dit is het finale doel en de betekenis van de tantrische non-dualiteit.

Ofschoon men ook kan kiezen voor één of meerdere dharana’s en zich daarop toeleggen in een context van expliciete meditatiepraktijk (aparte tijd, aparte ruimte), als een goede instap in de tantrische praktijk, is de uiteindelijke bedoeling om vanuit de spontane beoefening van meerdere dharana’s doorheen de dag, naarmate de omstandigheden zich aandienen, voortdurend wisselend en creatief, de gehele werkelijkheid op een andere, meditatieve manier te beleven: ‘all is meant for meditation’.

Dus: niet één oefening formeel ‘op het kussen’ beoefenen, hiermee een dualistisch onderscheid in stand houden tussen meditatie en leven, maar aan de hand van deze 112 vrije, bijna lukraak gekozen voorbeelden de dagdagelijkse werkelijkheidsbeleving anders leren gestalte geven, als een beleven van het goddelijke Gewaarworden in het dualistische denken, voelen en handelen. Er is voor elk wat wils: deze dharana zal de één liggen, deze andere een ander.

Mediteren met de ademhaling:

27 Wanneer de adem wordt vastgehouden na de inademing en ook gevolgd wordt door een pauze na de uitademing, dan wordt aan het einde van deze oefening de adembeweging rustig. Hierdoor verkrijgt men de rust van Bhairava. 

Mediteren met ruimte/leegte:

45 Men moet gelijktijdig en intens het gevoel van een lege ruimte opwekken bij de top van het hoofd, de onderkant van het lichaam en het hart. Na het verdwijnen van tweepolige gedachten verschijnt de Essentie die vrij is van dualiteit.60 Laat de blik rusten op een landschap zonder bomen, bergen, gebouwen en dergelijke. Wanneer het denken geabsorbeerd is bereikt men rust. 

Mediteren met seksualiteit:

69 Wanneer de energie hevig in beroering is gebracht door de vereniging met een vrouw wordt aan het einde van de éénwording de gelukzaligheid van de goddelijke Werkelijkheid ervaren. Dit wordt de gelukzaligheid van het Zelf genoemd. 

Mediteren met muziek:

73 De yogin die één is met het onvergelijkbare geluk dat hij ervaart bij het horen van gezang, wordt, omdat hij hier helemaal in is verzonken, ruim van geest en identificeert zich met het geluk.

Mediteren met duisternis en licht:

88 Op een soortgelijke manier moet men aanvankelijk de duisternis op zich laten inwerken die wordt ervaren als ogen net zijn gesloten en moet vervolgens, na de ogen wijd te hebben geopend, de straling van Bhairava worden opgeroepen. Dan kan identificatie daarmee worden bereikt.

Mediteren met een mantra, in dit geval Shivoham, Ik ben Shiva:

109 Indien men zich intens indenkt : ‘Ik bezit de eigenschappen van Shiva, ik ben de hoogste God die aldoordringend is en die alles maakt en alles weet’, dan wordt men Shiva.

Mediteren met metaforen:

110 Zoals er zich golven vormen op het water, zoals vlammen ontspringen aan vuur en licht wordt uitgestraald door de zon, zo komen de golven van het universum uit mij, Bhairava, voort.

Deze twee verzen hebben het dan over het resultaat van die meditatie:

125 Wie de hoogste vervulling van God (Brahman) deelachtig is, is gelijk voor vriend en vijand en blijft onverstoorbaar onder eer of verwachting. Laat men, na dit te hebben ingezien, gelukkig worden. 

135 Voor mij bestaat er geen gebondenheid en evenmin bevrijding. Dit zijn immers schrikbeelden voor angstige mensen. Dit universum is een weerspiegeling in het denken zoals de weerkaatsing van het zonlicht op het water. 1


1 Paul Reps, Zen Flesh, Zen Bones, Tuttle Publishing, Boston, 1957; deze vertaling van een zenleraar is nogal vrij maar heeft het voordeel eenvoudiger begrijpbaar te zijn.

De aanraking van het mededogen — Ramdas

Swami ‘Papa’ Ramdas werd geboren in 1884 en stierf in 1963. Na een onsuccesvol beroeps- en huwelijksleven kreeg hij van zijn vader het gebedswoord (mantra) ‘Ram’ – één van de meest gebruikte namen in het hindoeïsme voor het Godsmysterie –, waarmee zijn geestelijk leven begon.

Onder invloed van sri Ramana Maharshi kwam hij tot de realisatie dat alles Ram is en begon hij aan een rondzwervend leven in Kerala, levend van aalmoezen. Hij verzamelde leerlingen die een ashram stichtten en de uitspraken en het levensverhaal van Ramdas in boek uitgaven. Zowel zijn levensverhaal, In Quest of God (Carnet de pèlerinage) als zijn voornaamste tekstenbundel The Divine Life (Présence de Ram) kende een groot succes. Beide werden vertaald in vele Europese talen.

Omwille van wat wij zijn fransciscaanse levenswijze en persoonlijkheid zouden kunnen noemen wordt hij in het hindoeïsme gemoedelijke en vertrouwelijk ‘papa Ramdas’ genoemd. Hij straalde immers de goedheid en liefde van God uit, op zeer indrukwekkende wijze.

In dit opperste bewustzijn van de eenheid van het leven en van alle manifestatie bereiken wij de volmaakte voltooiing van de Liefde – in onszelf en jegens al wat is. De heilige die deze bovenpersoonlijke liefde van God heeft gerealiseerd omarmt de gehele schepping in deze oneindige liefde die hij overal waarneemt. Hij blijft steeds bewust van het feit alles te zijn en alles in alles te zijn. Liefde is waarlijk de voltooiing van onze eenheid met heel de schepping. Liefde is niet alleen in de vormen en uiterlijke manifestaties die verschijnen en verdwijnen; liefde is de natuur zelf van het Atman, die de enige Werkelijkheid is, de oneindige Geest, tegelijk immanent en transcendent. Liefde, ook al lijkt zij te handelen op het niveau van de dualiteit, heeft haar ware wortels in de onpersoonlijke Geest, aan de basis van de manifestatie. 1

Deze Liefde maakt wat twee is dieper gezien tot niet-twee: de fameuze ‘non-dualiteit’ waarover sprake is in het hindoeïsme. ‘Liefde is aan gene zijde van de dualiteit, ook al drukt zij zich op veelvoudige wijze uit. Zij is de onweerstaanbare kracht die alle dingen gidst en leidt.

Hier werkt de liefde met een visie die zo weids is dat zij alle grenzen van kaste, geloofsovertuiging en kleur vernietigt. Zij aanschouwt de Beminde, eeuwig in haar hart, die zich is komen manifesteren in alle wezens en alle schepselen. Deze liefde laat zich niet opsluiten achter grenzen; zij stroomt met een zo onweerstaanbare kracht dat zij alle grenzen doorbreekt. 2

Alle pijnlijke verschillen worden dus ondervangen en verzoend door een dieperliggende goddelijke eenheid. Het komt er op aan deze Liefde aanwezig te leren zien. Voor Ramdas is het persoonlijk opvatten van deze diepere Eenheid een grote hulp: God is de Beminde die in het hart van alle dingen is. Van iemand die zo de (persoonlijke) Liefde in alles en allen ziet, verwijdt zich het hart tot de dimensies van het universum. ‘Het hart dat trilt van goddelijke liefde zou zich moeten verwijden en de gehele schepping omhelzen.‘ Zijn aansporing is dus om te kiézen voor het mededogen: 

Als je de eindeloze gelukzaligheid van de onsterfelijkheid wil realiseren, enig doel van je zoektocht – zelfs al ben je je daar niet van bewust –, maak dan je hart vrij van zijn hardheid door de magische aanraking van het mededogen. … Laat je hart het licht ontvangen en gezuiverd worden door de inspiratie van de liefde en van het mededogen, opdat je jezelf kunt beschouwen als het hele universum omhelzend. … Verenig je dus met elkaar, volken van de wereld, in de vrijheid van uw onsterfelijke bestaan,  om de zuivere gelukzaligheid te genieten, door de universele liefde, door daden van zelfverloochening, van sympathie, van mededogen en van vergiffenis. Wees niet langer slaven van de vormen. 3


1,2,3 Swami Ramdas, Présence de Ram, Albin Michel, Paris, 1997, passim.

‘Wees zichtbaar!’ — Utpaladeva

Weinig zullen eerder gehoord hebben van ‘Utpaladeva’. Toch is hij een van de belangrijkste denkers en mystici van een grote tak of stroming van het hindoeïsme: het tantrische hindoeïsme, vroeger het ‘Kasjmir Shivaïsme’ genoemd. De ‘School van de Herkenning’ (Pratyabhijna), waarvan Utpaladeva (900-950) de stichter is, is een belangrijke school binnen het tantrisch hindoeïsme. Zij verkreeg ook buiten India bekendheid in de twintigste eeuw.

Het tantrisch hindoeïsme gaat de non-dualistische beleving verbinden met een persoonlijke godsbeeld: Shiva is de diepere Eenheid in de dingen. Het komt er dan op aan deze Eenheid te her-kennen in onze dagelijkse beleving van de werkelijkheid om ons heen. Anders gezegd: ‘God’ is als Persoon de hele werkelijkheid, zij speelt zich in hem af. Deze ‘God’ is het pure, non-dualistische gewaarzijn dat diep in ons sluimert. Soms lijkt het erop dat deze hindoes denken dat alles bewustzijn is, dat er niets anders dan bewustzijn bestaat. (Ons ‘bewustzijn’ klinkt ook veel te antropocentrisch en cerebraal om het sanskr. chit te vertalen.) Maar dat is niet zo: ze erkennen wel degelijk dat er een materiële wereld buiten ons bestaat — maar die is niet toegankelijk dan in en via het bewustzijn! In die zin is er voor ons finaal niets dan het non-duale gewaarzijn, dan God, niets dan ‘Shiva’. Door zijn energie (dat is dan zijn bekende vrouwelijke aspect ‘Shakti’) brengt hij alles in zichzelf voort, waarbij hij er zo in opgaat dat hij zichzelf vergeet, en terug naar zichzelf op zoek moet gaan. Herkenbaar? De zo fascinerende veelheid verbergt voor ons de diepere eenheid, terwijl zij er al die tijd evengoed ook is…

Vanuit de ervaring van eenheid met Jou, laat mij rondreizen, vrij van elke nood en begeerte, gevuld met absolute vreugde, geheel de schepping beschouwend als Jou, Jou alleen. O Heer, moge ik de hele wereld zien als vervuld van Jou, zozeer dat ook ik helemaal vervuld zij. Dan zal ik Je niet langer lastig vallen met mijn smeekbeden. Zoals wolkendruppels geabsorbeerd worden in de lucht, zo zijn de vele samenstellende delen van het universum geabsorbeerd in Jou. Mogen zij altijd zichtbaar stralen voor me, wanneer ik langs de stadia van geestelijke groei reis. Moge vanuit het centrum van de wereld jouw magnifieke juweel zichtbaar zijn voor mij, die de diepste duisternis verjaagt met zijn schitterende luister. Aan welke zijde verblijf Jij niét? Wat zou er zijn dat niet in Jou bestaat, in jouw lichaam? Moe ben ik, laat mij daarom Jou overal bereiken, zonder moeilijkheid. O Heer, moge ik naar verlangen de zaligheid ervaren van het omhelzen van jouw vorm. Als ik dat zal bereikt hebben, wat zal ik dan niet bereikt hebben! Wees zichtbaar, o Heer! We vallen Je niet lastig met andere verzoeken. Beklemd zijn wij op zoek naar Jou alleen. 1

Maar vandaar dus deze ‘school’: probeer je altijd weer te her-inneren dat het vele niets anders is dan het Ene, dat houdt van deze expressie. Probeer in het vele, in het alledaagse juist het Ene, het Mysterie te herkennen, te her-kennen. Deep down weet je dit, maar je bent het vergeten. Utpaladeva reikt hulpmiddelen aan voor deze her-kenning. Dat zijn intellectuele in zijn meer filosofische geschriften, maar in zijn bundel van mystieke gezangen reikt hij vooral het zingen van de godsnaam aan.

Zing tot de dingen, in het bewustzijn dat zij Hém zijn; noem de dingen met de naam van God; richt je liefde op de dingen als op God. Dit is de weg van de minnemystiek, non-dualistisch dan. De Liefde in alle liefdes en in alle dingen. En kwaad en lijden dan? Maar voor non-dualisten is ook dit een deel van de Werkelijkheid, deel van God. Er is geen brave Papa die alles in orde brengt, er is alleen een Liefde die voor het geheel zorgt en daartoe soms opbouwt en soms afbreekt.


1 Constantina Rhodes Bailly, Shaiva devotional Songs of Kashmir. Utpaladeva’s Shivastotravali, SUNY, New York, 1987, 6,5-11, pp. 52-53.

‘Hun hele natuur op Mij geconcentreerd’ — Bhagavad Gita

Wat is de zin van religie? Dat is een grote vraag anno 2020. Het twintigste hoofdstuk van de Gita is een geprivilegieerd moment in de ontwikkeling van het hindoeïsme in het bijzonder en van religie in het algemeen.

De zgn. fase van de Upanishads is eerder mystiek-filosofisch, d.w.z. dat mensen het Ultieme ervaren maar het algemeen filosofisch duiden en benoemen. De daaropvolgende fase van het zgn. klassieke hindoëisme gaat het Ultieme zien en aanspreken in persoonlijke godsgestalten. De Bhagavad Gita is zowat het ‘Evangelie’ van de hindoes. De dialoog in het twintigste hoofdstuk speelt zich net op de overgang tussen deze twee fasen (de filosofische en de religieuze) van het hindoeïsme af:

Mijn Heer! Wie zijn de besten onder uw toegewijden? Zijn het degenen die U trachten te kennen als een persoonlijk God of degenen die U als onpersoonlijk en onverwoestbaar aanbidden? – Diegenen die hun geest vast op Mij gevestigd hebben, die Mij altijd eren met onwankelbaar geloof en concentratie; dat zijn de allerbesten. Maar zij die op deze wijze hun aandacht op het Absolute en het Onpersoonlijke vestigen, ontmoeten groter ontberingen; want het is moeilijk voor hen die een lichaam bezitten, Mij te realiseren als zonder lichaam. Waarlijk, diegenen die hun handelingen aan Mij overgeven, die over Mij peinzen, die Mij aanbidden en over Mij alleen mediteren, met geen gedachten dan aan Mij, o Arjuna, die red Ik spoedig uit de oceaan van leven en dood, want hun geest is gevestigd op Mij. Laat dan uw geest alleen aan Mij trouw blijven. Laat uw rede (buddhi) in Mij opgaan; dan zult gij zonder twijfel hiernamaals in Mij alleen verblijven. Kennis staat boven handeling in den blinde, meditatie staat boven louter kennis, afstand doen van de vrucht van handeling staat boven meditatie en waar zelfverloochening is, zal vrede volgen. Hij die niet in staat is tot haat jegens enig wezen, die vriendelijk en meedogend is, vrij van zelfzucht, zonder trots, gelijkmoedig in vreugde en in smart en vergevensgezind, altijd tevreden, evenwichtig, zelfbeheerst, resoluut; en die zijn geest en zijn verstand aan Mij heeft opgedragen, zulk een aan Mij toegewijde leerling is Mij dierbaar. 1

De mystiek-filosofische weg is heel moeilijk. Het is veel eenvoudiger je het Ultieme als een persoon voor te stellen en daar je hart en leven met innige liefde op te richten. Wij zijn nu eenmaal mensen die vooral door liefde bewogen worden om iets te doen, onszelf te transformeren en het beste van onszelf te geven. Is het Ultieme een persoon? De religieuze denkers zullen antwoorden dat het oneindig verheven boven het persoonlijke is, trans-persoonlijk. Maar wij zijn personen en het zal voor veel mensen het meest motiverend zijn het Ultieme als een persoon te beleven.

In elk geval stelt de Gita deze persoonlijke godsbeleving uitdrukkelijk voor aan zijn lezers. Uit deze liefde voor de gehele wereld als dienende liefde aan God, vloeit een diepe sereniteit en vreugde voort, verzekert de Gita nog:

Hij die de wereld geen kwaad doet en wie de wereld geen kwaad kan doen, die zich niet laat meeslepen door enige opwelling van vreugde, boosheid of angst, zulk een is Mij zeer dierbaar. Hij die niets verwacht, die zuiver is, waakzaam, onbekommerd, door niets verontrust en die afstand doet van alle initiatief, zulk een is Mij dierbaar. Hij die boven vreugde en haat staat, die noch klaagt, noch begeert, voor wie voorspoed en tegenslag gelijk zijn, zulk een is Mij dierbaar. Hij voor wie vriend en vijand gelijk zijn, die eer en schande, hitte en koude, genot en pijn op dezelfde wijze tegemoet treedt, die door niets bekoord wordt, die lof en afkeuring gelijkelijk aanvaardt, die zwijgzaam is, die tevreden is met elk lot, die geen vaste woonplaats heeft, die standvastig is en vervuld van devotie, zulk een is Mij dierbaar. Waarlijk, diegenen die de levenschenkende wijsheid liefhebben, zoals Ik hen geleerd heb, wier geloof nooit wankelt en die hun gehele natuur op Mij concentreren, die zijn Mij boven alles dierbaar. 2

In dit hoofdstuk komen indirect de vier wegen naar het Ultieme voor die de Gita her en der vernoemt: de weg van hen die vooral lichamelijk zijn en via het lichaam naar zelftranscendentie moeten gaan (hatha-yoga); de weg van hen die vooral intellectueel zijn en via het denken de weg naar het transcendente moeten gaan (jnana-yoga); de weg van hen die vooral affectief zijn en via de liefde naar het Goddelijke moeten gaan (bhakti-yoga); en tenslotte de weg van hen die vooral actief ingesteld zijn en via het handelen de weg naar de transformatie moeten gaan (karma-yoga). Uiteraard zal elke mens een beetje een combinatie van deze vier wegen moeten gaan, maar zal toch één type overwegen.

Eén zaak mag duidelijk zijn: religie is — in het hindoeïsme zoals overal elders — liefde-worden, zo wijds als het Goddelijke, en wel liefde die actief is, die zich inzet in de wereld.

Een mooie echo van de ‘vier wegen’ in dit gedicht uit de Gitanjali van Rabindranath Tagore:

Life of my life, I shall ever try to keep my body pure, knowing that thy living touch is upon all my limbs.
I shall ever try to keep all untruths out from my thoughts, knowing that thou art that truth which has kindled the light of reason in my mind.
I shall ever try to drive all evils away from my heart and keep my love in flower, knowing that thou hast thy seat in the inmost shrine of my heart.
And it shall be my endeavour to reveal thee in my actions, knowing it is thy power gives me strength to act.


1,2 Ars Floreat, Bhagavad Gita, hfst. 20,1-20.

In de diepste diepte, is Het aanwezig — Katha Upanishad

Men kan de hindoeïstische mystiek als mystiek van de Aanwezigheid duiden, waar zelfs geen subject meer is dat de aanwezigheid van een object waarneemt, maar objectloze en subjectloze Aanwezigheid, waar alles Eén Smaak is (met een boeddhistische uitdrukking). Het subject is er natuurlijk nog steeds, maar ziet zichzelf niet meer, en de objecten zijn er natuurlijk ook nog steeds, maar ze worden als Geheel waargenomen. Maar zoals bovenstaande tekst zegt, is de eenheid van alles (non-dualiteit, advaita) eigenlijk niet uit te drukken in woorden.

Met humor waarschuwt de Katha Upanishad ons voor wie er over praat, want de eenheidservaring is niet iets dat met het verstand gevat en dus uitgedrukt kan worden:

Het Zelf wordt nimmer begrepen, als een gewoon iemand er over spreekt. Iedereen denkt er anders over. Wanneer iemand over dat Zelf spreekt die Het heeft gerealiseerd, is iedere discussie voorbij. Het Zelf is voorbij iedere logische beredenering. IJler dan het ijlste is Het. 1

Het gaat ook boven gevoelens uit, het is ook niet met de wil op te wekken. Alleen het liefdevolle verlangen ernaar haalt het dichterbij. Het zit ‘diep’ onder en in alle psychische vermogens van de mens, daarom situeert men het in het hart, in de kern van de mens:

Ieder weldenkend mens zal plezier en pijn opgeven als hij gaat leren hoe hij op het Zelf gericht kan blijven en hoe hij dit aloude en zo moeilijk te begrijpen Zelf in zijn hart kan bewaren. Daar, in de diepste diepte, is Het aanwezig en gaat Het schuil achter de bewegingen van het intellect, in het midden van de ellende (van een vergankelijke belichaming). … Het Zelf weet alles, wordt niet geboren, sterft niet, is niet het gevolg van enige oorzaak, is onafhankelijk, ongeboren, eeuwig, onveranderlijk en aloud. Hoe kan de dood van het lichaam het Zelf deren? 2

Iedereen heeft het, maar niet iedereen ervaart het. Het is het Onvergankelijke in het vergankelijke, zowel in de kosmos als in de individuele mens. In de religieuze filosofie van de Upanishaden wordt het vaak Sat-Chit-Ananda genoemd, zijn-bewustzijn-vreugde, puur, zonder inhoud, zonder object en subject. Terwijl we dit lezen zullen we daar waarschijnlijk alweer een voorstelling bij hebben of van maken. Zeker het woord ‘bewustzijn’ is problematisch. Men gebruikt wel eens de uitdrukking van Krishnamurti: het is choiceless awareness, (keuzeloos) gewaarzijn.

Het Zelf is kleiner dan het kleinste, groter dan het grootste. Het is in ieders hart aanwezig. Wie niet langer begeerten koestert en innerlijk tot rust is gekomen wordt doorschijnend en kan daardoor de glorie en de luister van het Zelf bewaren. Die mens stijgt uit boven alle verdriet. … Wie het Zelf kent als zonder lichaam temidden van alles wat belichaamd is, als onveranderlijk temidden van alles wat verandert, heel groot en allesdoordringend, dié mens stijgt uit boven alle verdriet. Het Zelf wordt niet gekend door veel te studeren, noch door diep na te denken, noch door er veel over te horen. Het kan alleen worden gekend door diegene die het Zelf liefheeft. Aan die zoeker toont het Zelf zijn ware aard. … Het individuele Zelf, ātman, is als een gast die in de koets van het lichaam wordt rondgereden. Het intellect (buddhi) is de koetsier met de geest (manas) als teugels. … Het Zelf is in alle schepselen aanwezig. Het maakt zich niet openlijk bekend. Wie werkelijk inzicht heeft, kan het ontwaren door zijn eenpuntige en verfijnde aandacht. 3

Maar de laatste zin van bovenstaande tekst laat begrijpen dat het niet zomaar lege aandacht is: Het wordt ontwaard door aandacht, en is dus nog zomaar die aandacht niet. ‘Hier barst de taal’ dus. Het is niet iets, het is niet alles, het is niet niets. Daarom dat de Bhagavad Gita de weg van de kennis als uitzonderlijk moeilijk duidt en de weg van de minne voor de persoonlijk opgevatte Godheid voorstelt. Het is nochtans ook geen persoonlijke God — maar dit benadert Het misschien toch nog het beste. Thomas Merton gebruikt de uitdrukking ‘transcendente Subjectiviteit’, een heel geslaagde uitdrukking, maar alleen wie het ervaart zal het begrijpen.

Misschien zouden we het ‘het licht van de liefde’ kunnen noemen. Aanwezigheid is ook een treffende uitdrukking, maar niet zomaar de aanwezigheid van de dingen, maar de Aanwezigheid in de dingen, al is de aanwezigheid van de dingen net ook die Aanwezigheid.


1,2,3 Katha Upanishad, in Douwe Tiemersma (ed.), De elf grote Upanishaden, Advaita Centrum, Leusden, 2004, 2,8.12.18.20.22v; 3,3.12.