Wij horen ontferming niet — Thomas Merton

Het tweede deel van het prozagedicht uit 1962 van Thomas Merton (waarvan we het eerste deel reeds in twee berichten bespraken) krijgt de tussentitel ‘Vroege morgen. De Priemen’. De priemen waren een onderdeel van het getijdengebied van de monniken, tussen de lauden en de terts, het ochtendgebed en het negen-uur-gebed; het tijdstip is dus echt het moment van het ontluiken van de dag:

O gezegende, stilzwijgende, die overal spreekt! — Wij horen de zachte stem niet, de lieflijke stem, de erbarmende en vrouwelijke. — Wij horen ontferming niet, of wijkende liefde, of geweldloosheid, of vergeldingsloosheid. In haar zijn geen argumenten en geen antwoorden. En toch is zij de onbevangenheid van Gods licht, de uitdrukking van zijn eenvoud. — Wij horen de vergiffenis niet, die nooit klaagt en de onschuldige aangezichten van bloemen neerbuigt naar de bedauwde aarde. Wij zien het Kind niet dat gevangen is in alle mensen en niets zegt. Zij glimlacht, want al hebben zij haar vastgebonden, zij kan geen gevangene zijn. Niet dat zij sterker of verstandiger is, maar eenvoudigweg omdat zij niet begrijpt wat gevangenschap is. — De hulpeloze, overgegeven aan zoete slaap: hem zal de vriendelijke wekken: Sophia. — Al wat zoet is in haar tederheid zal tot hem spreken, van alle kanten, in alle dingen, zonder ophouden, en hij zal nooit meer dezelfde zijn. Hij zal ontwaakt zijn, niet voor verovering en donker genot, maar voor de smetteloos zuivere eenvoud van het Ene bewustzijn in alles en door alles: één Wijsheid, één Kind, één Betekenis, één Zuster. — De sterren verheugen zich in hun ondergang en in het rijzen van de Zon. De hemelse lichten verheugen zich in het erop uit trekken van een mens om ’s morgens een nieuwe wereld te scheppen, omdat hij uit de verwarde en duistere oernacht te voorschijn kwam in bewustzijn. Hij gaf uitdrukking aan de heldere stilte van Sophia in zijn eigen hart. Hij werd eeuwig. 1

In dit gedeelte krijgt de figuur van de Wijsheid, Hagia Sophia, er een nieuwe betekenis bij: zij is tederheid en kinderlijke eenvoud. ‘Ontferming’ is een term die centraal staat in heel de christelijke traditie, maar Merton voegt er een heel mooie uitdrukking aan toe, als synoniem van ontferming bedoeld: ‘wijkende liefde’. De Wijsheidservaring dringt zich niet op: zij is iets stil en eenvoudig, en wordt verdrongen en stuk gemaakt door het rationele be-grijpen en wilsmatig manipuleren. Het is een hoogst actieve passiviteit, zouden de Chinese filosofen zeggen — die de Amerikaanse trappist gretig las. Ook Gandhi maakt een diepe indruk op Merton, en daarom wordt ontferming ook geweldloosheid. Maar méér nog drukt het beeld van het kind uit wat Merton met de wijsheidservaring bedoelt: zoals het kind niet grijpt maar ontvankelijk is, niet slaat maar eerder kwetsbaar ontvangt, zo is ook de goddelijke Wijsheid in ons het vermogen om zacht, eenvoudig, stil en teder te zijn.

Zo komt Merton weer bij het thema van de vorige paragrafen. Wijsheid is het ontwaken voor de diepere dimensie, de Goddelijke aard van deze wereld waarin we ons bevinden, om er het intieme Mysterie van te genieten, dankbaar en ontvankelijk zoals een kind. Alleen het kind in ons vermag zuivere aandacht te zijn voor de ware natuur van de werkelijkheid.

De smetteloos zuivere eenvoud van het Ene bewustzijn in alles en door alles‘ is een heel gave uitdrukking voor de ervaring die de contemplatief hoopt te beleven, een verlangen dat wellicht in elke mens sluimert — en waarin de invloed van het hindoeïsme en het boeddhisme op Merton doorschemert. ‘Mystiek’, ‘bevrijding’, ‘verlichting’, ‘doorbraak’: is dat niet het gewaarworden van het Mysterie in de dingen in en om ons heen? En wel zo, dat dit Mysterie geen tegenover meer is, maar onze eigen diepste realiteit, het diepste bewustzijn of beleven in ons? De kracht van deze mystieke eenvoud is weliswaar ‘zacht’, maar reëel.


1 Thomas Merton, Wegen naar het Paradijs, vertaald door Dirk Doms, Ten Have, 2001.