‘De enige brug over wat ons verdeelt’ — Ursula K. Le Guin

Science fiction heeft niet altijd een goede naam, en fantasy al zeker niet. De Amerikaanse schrijfster Ursula K. Le Guin (1929-2018) heeft de verdienste in haar eentje deze genre’s tot grote literatuur te hebben verheven. Deze grand dame, Nobelprijswaardig, kreeg een plaats in de lijst van grote literaire figuren die Harold Bloom, de paus van de Amerikaanse literatuurstudie zeg maar, liet bespreken in zijn reeks Modern Critical Interpretations. Maar Le Guin schrijft niet alleen meesterlijk, ook inhoudelijk heeft ze wat te bieden. Er verschenen reeds meerdere studies over de sociale, filosofische en religieuze thematieken in haar grote oeuvre. Deze dochter van een befaamde Amerikaanse antropoloog ziet haar SF-romans en verhalen immers als kansen om te experimenteren met maatschappelijke modellen. Men heeft het genre dat zij bedreef daarom ook wel social science fiction genoemd (soms ook speculative fiction). Wat méér is: Le Guin is ook één van de meest religieuze schrijvers van de twintigste eeuw, nl. levend en denken vanuit het taoïsme. Dat is zij echter zo volmaakt dat alleen een geoefend oog de talloze taoïstische wijsheid en thema’s waarneemt in haar boeken, zo natuurlijk zijn zij erin verwerkt.

Haar meest bekende werk, ook in het Nederlands vertaald, is The Left Hand of Darkness. Genly Ai is een jonge gezant van een verbond van planeten — de Ekumen — die een nieuw ontdekte planeet, Gethen, het voorstel komt doen om toe te treden. Het is een zware cultuurschok voor beide kanten, want de mensen van deze planeet blijken biseksueel te zijn, waarschijnlijk te gevolge van slecht afgelopen genetische manipulatie in een ver verleden. In dit werk staat culturele vervreemding en argwaan voor het anders-zijn van de ander centraal, maar ook argwaan voor een seksualiteit die anders is dan ‘normaal’. Vijftig jaar oud is dit boek… Verborgen en open in prachtige zinnen biedt Le Guin een taoïstisch antwoord op het lot van een samenleving waarin sekse en andere verschillen ons vol argwaan of misprijzen tegenover elkaar opstellen. De weg van het samenleven in liefde gaat over het ontdekken van het wonder en de waarde van het verschil, en het integreren van het andere in het eigene tot er een diepe harmonie ontstaat.

En ik zag toen weer, en voorgoed, wat ik altijd bang was geweest om te zien, en ik had gedaan alsof ik het niet in hem zag: dat hij zowel een vrouw als een man was. Elke behoefte om de bronnen van die angst uit te leggen, verdween met de angst; wat overbleef, was eindelijk acceptatie van hem zoals hij was. Tot dan toe had ik hem afgewezen, hem in zijn eigen realiteit afgewezen. Hij had terecht gezegd dat hij, de enige persoon op Gethen die mij vertrouwde, de enige Getheense was die ik wantrouwde. Want hij was de enige die mij volledig als mens had aanvaard: die mij persoonlijk graag had en mij volledige persoonlijke loyaliteit had geschonken, en die daarom van mij een gelijke mate van erkenning, van aanvaarding, had gevraagd. Ik was niet bereid geweest het te geven. Ik was bang geweest om het te geven. Ik had mijn vertrouwen, mijn vriendschap niet willen schenken aan een man die een vrouw was, een vrouw die een man was.

Man en vrouw, eigen volk of vreemdeling: het zijn verschillen die in feite de twee polen zijn van een wondere complementariteit die we in onszelf moeten ontdekken en ontvouwen. Dat is natuurlijk het taoïstische yin in het hart van yang en het yang in het hart van yin als de dynamiek van het Ultieme. We kunnen maar echt co-ëxisteren met elkaar wanneer we ook com-plementair zijn met en cor-responderen met elkaar, zodat we beseffen dat we maar samen ontstaan aan en dankzij elkaar. We groeien en bloeien slechts in co-emergentie, co-productie, co-ördinatie en co-dependentie. De ander willen herleiden tot het eigene is niet alleen boosaardig, het is ook zelfdestructief. Alleen het integreren van het vreemde in het eigene kan hoop bieden op een heilzame samenleving. Dat is de verrassende en ja religieuze boodschap van deze hoogstaande roman.

Maar het was door het verschil tussen ons, niet door de affiniteiten en gelijkenissen, maar door het verschil, dat die liefde kwam: en zij was zelf de brug, de enige brug over wat verdeeld was.


3 Penguin, New York, 2019. In het Nawoord op deze uitgave schrijft iemand: ‘The Left Hand of Darkness verrast me opnieuw, elke keer als ik het herlees. Er zijn zoveel prachtige ideeën en barre emotionele momenten, en de taal van Le Guin treft je altijd door zijn pure kracht en wonder. En in elk detail in het boek zitten kleine verhalen ingebed, en deze verhalen blijven elkaar kruisen en bouwen op elkaar voort elke keer dat ik ze opnieuw bezoek — totdat je begint te beseffen dat alles uit verhalen bestaat. Zoals Genly Ai op de allereerste pagina zegt: “Waarheid is een kwestie van verbeelding.” Geslacht, seks, romantiek, verlangen, macht, nationalisme, onderdrukking… het zijn allemaal verhalen die we onszelf vertellen. En we kunnen ándere verhalen vertellen als we willen.’

5 In een vroeg essay schrijft Le Guin: ‘Als we sociaal ambiseksueel waren, als mannen en vrouwen volledig en echt gelijk waren in hun sociale rollen, juridisch en economisch gelijk, gelijk in vrijheid, in verantwoordelijkheid en in zelfrespect, dan zou de samenleving iets heel anders zijn. Wat onze problemen dan zouden zijn, God weet het; ik weet alleen dat we ze zouden hebben. Maar het lijkt waarschijnlijk dat ons centrale probleem niet het probleem zou zijn dat het nu is: het probleem van uitbuiting — uitbuiting van de vrouwen, de zwakken, de aarde. Onze vloek is vervreemding, de scheiding van yang en yin. In plaats van een zoektocht naar evenwicht en integratie, is er een strijd om dominantie. Er wordt aangedrongen op verdeeldheid, onderlinge afhankelijkheid wordt ontkend. U.K. Le Guin, Is Gender Necessary, in The Language of the Night: Essays on Fantasy and Science Fiction, Putnam, New York, 1979, p. 169.

Leven als ontmoeting — Martin Buber

Het woord ‘ontmoeting’ is erg mooi: in een authentieke relatie mag de ander worden wie zij wil en mag zij zijn wie zij is. Maar in de authentieke ontmoeting wordt ook het ik zichzelf door de openheid van de ander: het ik ontstaat aan het jij. ‘Ik ben omdat jij bent.’ Of ook nog: ‘Ik ben omdat jij mij liefhebt‘.

Wie ‘jij’ zegt, heeft niets tot object. Want waar iets is, is iets anders; elk ‘het’ grenst aan een ander ‘het’; het is alleen wat het is omdat het aan anderen grenst. Maar waar ‘jij’ wordt gezegd, is geen ‘het’. ‘Jij’ kent geen grenzen. Wie ‘jij’ zegt, heeft niet iets, heeft niets. Maar hij staat in relatie. … De wereld als ervaring behoort tot het grondwoord ‘ik-het’. Het grondwoord ‘ik-jij’ creëert de wereld van relaties. … In het begin is de relatie. … De mens wordt zichzelf aan het jij.

(Wer Du spricht, hat kein Etwas zum Gegenstand. Denn wo Etwas ist, ist anderes Etwas, jedes Es grenzt an andere Es, Es ist nur dadurch, daß es an andere grenzt. Wo aber Du gesprochen wird, ist kein Etwas. Du grenzt nicht. Wer Du spricht, hat kein Etwas, hat nichts. Aber er steht in der Beziehung. … Die Welt als Erfahrung gehört dem Grundwort Ich-Es zu. Das Grundwort Ich-Du stiftet die Welt der Beziehung. … Im Anfang ist die Beziehung. … Der Mensch wird am Du zum Ich.) 1

Dat is ‘de dialogische gedachte’ die we gelukkig op vele plaatsen mogen terugvinden in onze samenleving. We hebben haar te danken aan één van de grote joodse religieuze en filosofische genieën van de twintigste eeuw: Martin Buber. Buber, Levinas, Derrida: allemaal joodse denkers die op één of andere manier het anders-zijn van de ander centraal stelden — in een eeuw die op verschrikkelijke wijze het anders-zijn van de Joden probeerde uit te roeien. Alleen de dialogische gedachte kan ons ook redden in tijden van sterke anti-Islam gevoelens.

Martin Buber (1818-1965) studeerde filosofie en was aanvankelijk actief in de zionistische beweging. In 1923 schreef hij zijn één van zijn bekendste werken, Ich und Du, waarin hij het principe van de dialoog als basis van het menselijke leven stelde, en in 1925 begon hij met de hulp van Franz Rosenzweig de Hebreeuwse Bijbel te ‘verduitsen’ vanuit het dialogische principe. Later schreef hij nog meerdere werken waarin hij het dialogische principe probeerde door te trekken in de opvoeding, in de psychologie, in de politiek enz. Hij publiceerde ook veel over de joodse mystiek, meer bepaald het chassidisme. Zijn tweede meest bekende werk (uit 1949) is zijn verzameling Chassidische Vertellingen. In de latere jaren van zijn leven zette Buber zich in voor de vreedzame coëxistentie van Joden en Palestijnen in Israël. Hij was een ware profeet.

Buber trekt zijn dialogisch denken ook voort in het domein van religie, spiritualiteit en mystiek. God is het absolute Jij waaraan de mens wordt:

De lijnen van relaties kruisen elkaar in hun verlengde in het eeuwige Jij. Elk individueel jij is een glimp ernaar. Door ieder afzonderlijk jij spreekt het grondwoord het eeuwige aan. Uit deze bemiddeling van het jij van alle wezens volgt de vervulling van de relatie met hen en van de onvervuldheid. Het ingeboren jij wordt in iedereen gerealiseerd en in niemand vervolmaakt. Het wordt alleen voltooid in de onmiddellijke relatie met de Jij die volgens zijn essentie niet een ‘het’ kan worden. Hun eeuwige Jij hebben de mensen met vele namen aangesproken. Toen ze zongen over de aldus genoemde, bedoelden ze nog steeds Jij: de eerste mythen waren lofzangen. Toen kwamen de namen in de het-taal. Meer en meer werden mensen ertoe gedreven om hun eeuwige Jij als een Het te beschouwen en erover te praten. Maar alle namen van God blijven niettemin geheiligd: omdat men daarin niet alleen maar over God spreekt, maar ook tot hem. 2

Woorden die het menselijke en religieuze genie van Martin Buber welsprekend uitdrukken…


Met grote dank aan Greta Schacht!


1 Martin Buber, Ich und Du, Reclam, Stuttgart, 1983, pp. 4-6.18.28.

2 Ich und Du, Reclam, Stuttgart, 1983, p. 71.