Voorbij alles — Gregorius van Nazianze

De intuïtie en de ervaring dat de werkelijkheid aan onze kennis ontsnapt wegens te groot, te diep, te wijds, is werkelijk van alle tijden. Het besef dat wijsheid erin bestaat te weten dat we niet of zo weinig weten is van Socrates tot filosofen van vandaag levendig. Het zijn alleen zij die niet weten die denken dat ze weten, zei de Daodejing reeds eeuwen vóór Christus. Dit niet-weten geldt des te meer voor het Ultieme. Wie denkt God te kennen, zit er volledig naast, schrijft Augustinus: (als je het begrepen hebt,) non est Deus! De grote Griekse kerkvader Gregorius van Nyssa (335-395) gaat een grote stap verder: beseffen dat God ons voortdurend ontsnapt, dàt is de ware Godskennis. Weten dat God altijd groter is dan ons kleine kenvermogen, het altijd oneindig overtreft, doet ons buiten onszelf treden en is de ware, zij het paradoxale kennis van het Godsmysterie. God is Dat wat altijd-groter is.

Gregorius van Nyssa en diens broer Basilius (de Grote) waren bevriend met bisschop Gregorius van Nazianze (329-390), later ‘de Grote’ en ‘de Theoloog’ genoemd omwille van zijn pastorale en theologische betekenis. Gregorius van Nazianze schreef een beroemd geworden gebed waarin het besef van Gods onkenbaarheid, zijn eeuwig anders en groter zijn op prachtige wijze verwoord wordt. Opmerkelijk aan deze tekst is het lovende karakter: de onkenbaarheid of onbereikbaarheid van God leidt tegelijk tot een smachtend verlangen en is een bron van eeuwige verrukking.

O Gij, alles voorbij, hoe u anders noemen? Hoe kunnen woorden u prijzen: Gij die door geen woord te zeggen zijt. Hoe kunnen gedachten u bereiken, Gij die door geen denken te grijpen zijt. Gij, Enige, Onuitsprekelijke, alwat gezegd wordt komt van U. Gij, Enige, Onkenbare, al wat gekend wordt komt van U.  Al wat spreekt en al wat niet spreekt, prijst u. Al wat denkt en al wat niet denkt, eert u. Hunkeringen overal, barensweeën overal, alles reikhalst naar U, alles bidt tot U, terwijl al wat uw geheim doorgrondt een lied vol stilte zingt. Bij U alleen blijft alles bewaard, op U hoopt alles, Gij zijt het doel van alles. 1

Niets vermag God uit te drukken en toch komen alle woorden van Hem/Haar/Het. Elke stilte, maar ook alle woorden prijzen ‘Hem’. En Basilius noemt de Onnoembare; deze meditatie is een gebed, een zich richten op. Het ‘Gij’ smeedt een band van intimiteit met het Ongekende. Iemand als Maria Petyt zal dit vergelijken met het gesprek met een geliefde in de volslagen duisternis van de nacht. Het ‘Jij’ van de tedere aanspraak katapulteert de zoekende mens over de afgrond heen in de nabijheid van het Mysterie, omdat het niets verkiest en alles openlaat (cf. Martin Buber). Het is de pijl van de liefde die door de Wolk van het Niet-Weten héén dringt – zoals later de Cloud of Unknowing zal zeggen. Dit fenomeen keert in alle religies terug: mystici weten dat het Ultieme niets van deze wereld is en spreken Het toch aan als een vertrouwd persoon.

In het vervolg van Gregorius’ gebed komt de innerlijke grond van deze paradox naar voren. Wie God als iets bepaalds ziet, blijft jammerlijk in deze wereld hangen, want God gaat daar zozeer boven. Maar wie God als niets van deze wereld ziet, wie Hem/Haar/Het een radicaal niet-iets, een niets laat zijn, die houdt de handen leeg en open om het Godsmysterie te ontvangen. Wie de intellectuele hand opent en niets verkiest, kan God ontvangen en verbinden met alles. Als God niet iets is, kan ‘Hij’ in alles verbeeld worden. Een echo daarvan vinden we bij Johannes van het Kruis: God als Niets, God als Alles.

Gij zijt één. Gij zijt alles. Gij zijt niemand. Gij zijt geen een. Gij zijt niet alles. O Gij die alle namen draagt, hoe zal ik U noemen? Gij Enige Onnoembare Welke hemelgeest dringt door tot het bovenste wolkendek? Wees mij genadig, O Gij alles voorbij. Hoe U anders bezingen? O Gij alles voorbij. 2

Het gebed van Gregorius eindigt met een smeekbede. Het verdwijnen van elke grond om God te be-grijpen is een ervaring van vreugdevolle ontreddering of van pijnlijke bewondering. Het is liefdevolle perplexiteit. Het doet smeken om genade en barmhartigheid.


1,2 J. Streng, Voorbij het denken. Verkenningen in de westerse mystiek, Ambo, Baarn 1982, pp. 62-63.