Liefdevolle aandacht — advertencia of attencion amorosa — is een sleutelbegrip in de mystiek van Johannes van het Kruis.
Hun houding in deze nacht van de zintuiglijkheid moet zijn: zich niet om overweging of meditatie bekommeren, want daarvoor is het nu geen tijd meer, maar hun ziel in rust en kalmte laten, ook al lijkt het hun duidelijk dat zij niets doen en tijd verliezen, of al hebben zij de indruk dat zij vanwege hun zwakte geen zin hebben nu aan iets te denken. Zij doen immers al veel, wanneer zij geduldig blijven en in het gebed volharden zonder iets te doen. Het enige wat zij hier te doen hebben, is de ziel dan vrij te laten, ontlast en ontdaan van alle inzichten en gedachten, zonder zorg om wat zij zullen overdenken of overwegen. Zij moeten zich tevreden stellen met niets anders dan een rustige, liefdevolle aandacht voor God, zonder zorg en zonder inspanning, zonder verlangen ook om Hem te smaken of te voelen. Want al dat streven verontrust de ziel en verstoort die kalme rust en dat zoete niets-doen van de beschouwing, die hier geschonken wordt. (Nacht I 10 4)
Tot zulke personen moet men het volgende zeggen: Leert in die rust te blijven met een liefdevolle aandacht en oplettendheid voor God; spant u niet in het minst in met de verbeelding of haar activiteit. Zoals wij gezegd hebben, komen hier immers de vermogens tot rust; zij zijn niet meer actief, maar passief bezig, doordat zij aanvaarden wat God in hen werkt. Als zij soms zelf iets doen, dan gebeurt dat niet met geweld noch met ingespannen redeneren, maar met de zachtheid van de liefde. Want zij worden meer bewogen door God dan door de eigen bekwaamheid van de ziel. Dit zal later nog verklaard worden. Maar voor het ogenblik moge dit volstaan om te doen begrijpen hoe nuttig en nodig het is voor degenen die hogerop willen komen, dat zij zich weten te ontrukken aan al die methodes, manieren en activiteiten van de verbeelding in de tijd en de periode dat de ontwikkeling van de toestand, waarin zij verkeren, dit verlangt en eist. (Bestijging II 12 8)
Het derde en zekerste teken bestaat hierin dat de ziel graag in een toestand verkeert van eenzaamheid en liefdevolle aandacht voor God; en dit zonder enige bijzondere overweging, in innerlijke vrede, rust en ontspanning, zonder activiteit en inspanning van de vermogens, geheugen, verstand en wil – tenminste zonder redenerende werkzaamheid, waarbij men van het ene punt naar het andere gaat – maar alleen in een toestand van algemene, liefdevolle oplettendheid en aandacht, waarover we gesproken hebben, zonder enig bepaald begrip en zonder uitdrukkelijk te weten waarover het gaat. (Bestijging II 13 4)
Daarom moet de ziel in deze tijd heel anders geleid worden dan vroeger. Gaf men haar vroeger stof voor meditatie en mediteerde zij, nu moet men haar die eerder afnemen, zodat zij niet mediteert. Want zoals ik gezegd heb: ze zou het niet kunnen, zelfs als ze wilde. In plaats van ingekeerd te worden zou zij maar verstrooid raken. Vroeger zocht en vond zij daarin smaak, liefde en vurigheid, nu echter mag zij dat niet willen en evenmin zoeken. Zij zou het immers niet alleen door eigen inspanning niet vinden, maar er veeleer dorheid uit halen. Want zij verwijdert zich van het vredige en rustige goed dat haar op verborgen wijze in de geest geschonken wordt, wanneer zij zelf iets tot stand wil brengen door de zintuiglijkheid. Zo zou zij het ene verliezen en het andere niet doen, omdat haar geen weldaden meer geschonken worden via de zintuiglijkheid zoals vroeger. Daarom moet men haar in dit stadium op geen enkele manier opleggen te mediteren of discursieve akten te stellen. De ziel mag ook niet proberen smaak en vurigheid te vinden. Want hiermee zou zij Hem, die hier op de eerste plaats handelt, God namelijk, zoals wij gezegd hebben, hindernissen in de weg leggen. Rustig en verborgen gaat Hij voort de ziel wijsheid en liefdevolle kennis in te storten. Deze zijn niet als afzonderlijke akten waar te nemen, ofschoon Hij ze soms als afzonderlijke akten die enigszins voortduren in de ziel voortbrengt. Dan moet de ziel eveneens niets anders doen dan alleen haar liefdevolle aandacht op God richten zonder afzonderlijke akten te stellen. Zij moet zich, zoals wij gezegd hebben, passief gedragen, zonder enige persoonlijke inspanning. Zij moet blijven in deze gerichtheid en liefdevolle aandacht, eenvoudig en ongekunsteld, als iemand die in liefdevolle aandacht zijn ogen geopend houdt. (Vlam III 33)
O zielen! Wanneer God u zulke verheven gunsten schenkt en u naar die toestand van eenzaamheid en ingekeerdheid voert door u te onttrekken aan het moeizaam werken met de zintuiglijkheid, keert dan niet terug naar de zintuiglijkheid. Laat uw eigen activiteit los. Vroeger, toen gij nog beginnelingen waart, hielp zij u een afwijzende houding aan te nemen tegenover de wereld en uzelf. Nu God u de gunst bewijst Zelf in u werkzaam te zijn, zou uw eigen activiteit een groot beletsel en hinderpaal vormen. Zorgt er voor uw vermogens op niets te richten, maar maakt ze los van alles en overlaadt ze niet. Van uw kant moet ge in deze toestand niets anders doen dan dit. Dit moet gepaard gaan met die eenvoudige, liefdevolle aandacht, waarover ik boven gesproken heb, en op de wijze welke ik daar verklaard heb. Dit gebeurt als ge geen tegenzin gewaar wordt in het bezit ervan. Gij moet immers de ziel geen geweld aandoen, tenzij om haar van alles los te maken en te bevrijden. Haar vrede en rust moet ge niet verstoren of verontrusten. God zal u dan voeden met hemelse spijs; gij stelt Hem dan immers hiervoor geen beletsel. (Vlam III 65)
Tracht een liefdevolle aandacht te hebben voor God, zonder verlangen iets particuliers te ervaren of te begrijpen met betrekking tot Hem. (Spreuken b 9) 1
Op vier plaatsen in zijn geschriften komt het fenomeen van de liefdevolle aandacht terug: in de Donkere Nacht, als hij het contemplatieve proces als een pijnlijk omvormingsproces beschrijft (I, 8-13); in de Bestijging van de berg Karmel, als het gaat over hetzelfde proces in een ‘latere’ fase als een genietende eenheidservaring (II, 12-15); in de Levende Vlam van Liefde, als hij begeleiders van mensen bekritiseert omdat ze geen begrip hebben voor deze liefdevolle aandacht (III, 32-67); en tenslotte in het Geestelijk Hooglied waar hij de relatie tussen verlangen en aandacht bespreekt (10, 1-3). Maar in feite komt het fenomeen van de liefdevolle aandacht op nog veel andere plekken in zijn oeuvre naar voor, min of meer verdoken (bv. Spreuken b 9, 40, 42). Vanwaar deze cruciale aanwezigheid?
Voor Johannes is liefdevolle aandacht de vrucht van de mystieke weg én de weg zelf. Hij denkt de spirituele weg concentrisch: de mens is geroepen om steeds diepere (of hogere zo men wil) lagen in zichzelf te ontginnen. Wanneer men zijn sociale weefsel zuivert/laat zuiveren van zelfzucht, ‘daarna’ zijn omgaan met de eigen lichamelijkheid, ‘daarna’ de meer uitwendige psychische vermogens en ‘later’ nog de meer innerlijke psychische vermogens, komt men uiteindelijk bij een bewustzijnslaag terecht waar geen ego, geen irascibilitas en cupiditas meer huist, de twee fundamentele driften (toorn en begeerte, afstoten en aantrekken dus) in de klassieke christelijke antropologie. Liefdevolle aandacht is hier de positieve verwoording van.
Dáár is de mens inderdaad niet meer zelfbetrokkene maar helemaal betrokken op de andere: aandacht. (Johannes heeft het steevast over God, maar dat kunnen we zeker verruimen.) Dáár kent men inderdaad geen haat of zelfzucht meer maar is men helemaal liefde, mededogen, overgave aan de ander. Deze liefdevolle aandacht is dan een houding die spontaan uitvloeit in vele akten van liefdevolle aandacht voor God en voor de medemens; het is geëngageerde aandacht. Maar niet langer uitgaand van een persoonlijk-privé motief, maar integendeel zelveloos, vertrekkend uit volkomen bevrijding.
En zo kan het doel ook de weg worden. Contemplatief leven is deze liefdevolle aandacht in en buiten de — al of niet formele — meditatie inoefenen, door voorzichtig en geduldig aandacht te leren opbrengen. Door liefde toe te laten deze grond van liefdevolle aandacht die er altijd al is naar boven, in het dagelijkse bewustzijn laten komen. Niets doen, niets verlangen, niets voelen, niet denken, maar met aandacht de ogen en het hart openhouden voor het Mysterie en voor de dingen en mensen om je heen. Deze liefdevolle aandacht is een olievlek die langzaam het hele weefsel doordrenkt, van binnenuit, van kern naar periferie (het sociale weefsel). Liefdevolle aandacht wordt dan ook een wijze van naastenliefde en inzet voor de samenleving.
Er is een bijzonder frappante gelijkenis tussen deze visie van de katholieke mysticus en de visie van het Tibetaans-boeddhistische Mahamudra en Dzogchen.
In een vorig leven en nog sterk op het christelijk gebed alléén gericht, maakte ik deze bloemlezing van teksten van Johannes van het Kruis waarin de thematiek van de liefdevolle aandacht naar voor komt.
1 Johannes van het Kruis, Mystieke Werken, Carmelitana, Gent, 1975.