Hebben staat zijn in de weg — Jan van het Kruis

Jan van het Kruis staat bekend als de heilige van de onthechting, van de ascese. Niets is meer onterecht. Hij is de heilige van het genieten, het genieten van God en het genieten van de dingen. Het is omdat we ten volle en ten diepste zouden kunnen genieten, dat hij zoveel over onthechting spreekt. Dat is een sterke paradox.

Het is duidelijk dat de Spaanse mysticus de mysticus van het verlangen is, meerbepaald van de ontwikkeling en verdieping van het verlangen. Hij wil niet dat we ophouden te verlangen, maar dat we integendeel dieper of hoger mikken met ons verlangen. De negatieve begeerte (concupiscencia) moet omgezet worden in positief verlangen (deseo). Jan erkent dat begeren (apetito) de basisdrijfveer van de mens is, een drijfveer die niet vernietigd maar gebruikt moet worden. We moeten juist leren verlangen, leren op de juiste manier verlangen.

Begeerte is een vorm van iets willen dat ons naar buiten trekt, naar de dingen, en dat ons uitput. Net als de Boeddha beklemtoont hij dat de begeerten ons uitzuigen, leegzuigen, ons altijd opnieuw onrust bezorgen en krachteloos maken. Begeerten beloven ons veel genoegen, maar beletten ons diepe rust en vrede. Men moet altijd opnieuw voor hen werken en ze maken ons koud en harteloos ten opzichte van onze medemens. Ze willen altijd méér en dus ook onze aandacht en onze middelen, zodat we geen aandacht en middelen over hebben voor de medemens. De immigratiecrisis, de sociaal-economische crisis, de ecologische crisis waar de mens inzit heeft grotendeels te maken met deze heb-zucht die uit het onbeheerste begeren van de mens voortkomt. Het vele begeren (apetitos) naar goederen — een verwarmd zwembad met pool house, een vliegtuigreis naar Bali, een nieuwe handtas of extra paar sportschoenen, een nog scherper tv-scherm enz. enz. — verteert ons vlees, onze inkomens en onze solidariteit met elkaar, lokaal en internationaal. Er is maar één antwoord op de welvaartscrisis die we doormaken, en dat is: eenvoud. Verminderen in begeren, zodat we kunnen vermeerderen in delen en solidariteit.

Daartoe moeten we volgens Jan van het Kruis ons begeren louteren (purgar), er nee tegen zeggen (negar), genezen (curar) en bevrijden (liberar) van onze vraatzucht. Het vele begeren naar spullen en ervaringen moeten we leren ombuigen tot verlangens (deseos) die echt goed zijn voor onszelf en voor elkaar, tot het ene verlangen van de liefde. De talrijke bloedzuigerbegeerten moeten we ombuigen tot de basisverlangens van eenvoud, rust, innerlijke en uiterlijke vrede, harmonie, schoonheid, vreugde. Voor Jan van het Kruis gaat het erom dat we langzaamaan leren verlangen naar de liefde, de universele liefde, de liefde van God — het Ultieme, Dat wat er toe doet. Dat we leren verlangen wat ‘God’ verlangt: dan zullen we zowel innerlijk vrijer en gelukkiger zijn, als uiterlijk empathischer en liefdevoller en méér met elkaar verbonden en solidair zijn.

Maar alleen de ervaring van of het geloof in een groter genot kan ons ertoe bewegen geringer genot prijs te geven, en daarom moet we de mystici lezen, die ons duidelijk maken wat een verrukking, genot, smaak en heerlijkheid (deleite, gozo, gusto, gloria) er ons te wachten staat als we loslaten en ons prijsgeven aan het Ultieme. Groter genieten bestaat niet.

Rest ons nog hier te zeggen, dat deze gelukkige nacht [van de onthechting] de geest weliswaar verduistert, maar alleen om hem licht te geven in alle dingen. Hij maakt de geest deemoedig en ellendig, maar alleen om hem te verheffen en op te richten. Hij maakt hem arm en leeg van alle bezit en natuurlijke gehechtheid, maar enkel opdat hij zich op goddelijke wijze kan uitstrekken om alle dingen van boven en van beneden te genieten en te smaken, met in alles een algehele vrijheid van geest. (Donkere nacht, II, 9,1)

Zich richten — Johannes van het Kruis

Zorg er voor uw vermogens op niets te richten, maar maak ze los van alles en overlaadt ze niet. Van uw kant moet ge in deze toestand niets anders doen dan dit. Dit moet gepaard gaan met die eenvoudige, liefdevolle aandacht. 1

Vele meditatiemethoden — uit alle religies — bestaan uit het richten van de aandacht in de richting van het Ultieme, van het godsmysterie. Dit richten van de aandacht, van het beste van zichzelf, van het hart en zijn liefde op Iets/Iemand waarvan niets gezegd, niets gezien, niets geweten kan worden, is als kijken naar een geliefde in het duister van de nacht (een beeld van Maria Petyt). Omdat het menselijke verstand en hart er de grootste moeite mee hebben dat zij dit Voorwerp van de aandacht niet waarnemen, reageren beiden met onophoudelijke afleiding, het wegzwerven van de aandacht naar zaken die wél concreet zijn. De inspanning van deze niets-ziende aandacht en het voortdurend afdwalen en zich altijd maar weer moeizaam moeten terug-richten op un no sé qué que quedan balbuciendo (‘een ik weet niet wat waarvan zij stamelen’, een uitdrukking van Johannes van het Kruis en naar het schijnt de meest gelukte poëtische frase in de Spaanse lyriek) maakt dat het hele proces als pijnlijk, moeizaam, dor ervaren wordt. Het is zo goed als onmogelijk deze blinde aandacht vol te houden, al mag het golfje nóg zo verliefd zijn op de Oceaan.

Vandaar de meditatiemethodes. Of het nu gaat om inkeer of het richten van de aandacht op het fysieke hart, op het diepste in het hart, zoals in de inkeermystiek of het hesychasme, of een ander punt in het lichaam; ofwel om het luisteren naar een klank (een geluid, een mantra); of om het mediteren over een betekenisrijk/arm woord — altijd zijn het hulpmiddelen om de aandacht vol te houden en terug te roepen. Aandacht komt van het Latijnse attentio (cf. het Franse attention en het Spaanse atención) dat de activiteit uitdrukt van het zich richten op iets (Lat. tendere). Meditatie is zich richten naar het Mysterie. Ook het andere woord dat Johannes van het Kruis gebruikt om deze aandacht te noemen, advertencia, drukt het zich keren naar (Lat. vertere) uit.

Hoe soberder, ja hoe moeizamer en pijnlijker deze aandacht is, hoe adequater. Want dan is er geen intellectueel grijpen meer naar het Mysterie, dat toch niet onder woorden en beelden te brengen is, en dan is de blijk van genegenheid (attentie), waarmee men zich keert en uit-strekt naar het Mysterie, zuiverder. De meditatie die geen gebruik meer maakt van een veelheid van woorden en gedachten en gevoelens, maar zich met deze ‘eenpuntige’ methodes (gericht op een lichaamspunt, op één klank, één woord enz.) richt op een iets dat eerder een niets is, mag wel een beproeving zijn, maar is de kortste weg naar de top van de berg waar de ‘muziek van het zuivere zwijgen’ klinkt.

Zo vindt het oog geen punten waar het zich op kan richten. (…) Wanneer dus de zichtbare elementen ontbreken, waar de straal of het licht [vanuit het oog] op teruggekaatst wordt, dan ziet men niets. 2

Lange tijd zal deze activiteit en houding van dit zich richten op… — niets, men richt zich niet op iets, men richt zich in de richting van (het Mysterie) — pijnlijk zijn. Deze ontbloting van het grijpende denken en inoefening van de naakte liefde moet diep en ver genoeg gaan. Maar geleidelijk aan leert men de dorheid van het niets toe te laten en zich steeds weer te geven aan een ogenschijnlijke Sisyphus-arbeid, of men zegt ons dat deze hoogst onaangename beleving net heel goed is, zodat verrassend genoeg de zorg of de angst om niet goed bezig te zijn luwt. Geleidelijk aan leert men zich over te geven aan deze dorheid — en net daardoor, doordat men er niet meer tegen vecht, wordt ze minder pijnlijk en beklemmend. Net daardoor kan sereniteit en vrede ons beginnen te vervullen. Zo zal uiteindelijk deze pijnlijke inoefening van mislukkende en liefhebbende aandacht vredevol en rustig worden, bron van diepe bevrediging en, uiteindelijk, van vreugde of zelfs extase. De in-spanning slaat om in ont-spanning, het gevecht in overgave, de worsteling in rust. Al zal misschien voor lange tijd of voor altijd een element van moeizame inspanning overeind blijven — een moment of een niveau — van strijd in de overwinning. De woorden van Johannes van het Kruis zijn een formidabele geruststelling van wie mediteert en ‘er niet in slaagt’…

Zij moet blijven in deze gerichtheid en liefdevolle aandacht, eenvoudig en ongekunsteld, als iemand die in liefdevolle aandacht zijn ogen geopend houdt. 3

Johannes gebruikt heel vaak de uitdrukking ‘(de aandacht) richten op‘ en ‘blijven in deze gerichtheid‘. Mediteren is zich richten; het resultaat is genade. En eenmaal dat richten ingeoefend tijdens de meditatie, blijft men gericht tijdens het dagelijkse leven. Het hart is attent geworden.

Het is wel duidelijk dat de diepe gerichtheid van het hart op de essentie — religieus ingevuld of niet — ook langs andere wegen dan de meditatie kan groeien (sociale inzet, kennis, lichaamswerk…). En er is ook zoveel incognito meditatie…


1 Johannes van het Kruis, Mystieke werken, Gent, 1975, p. 1052.

2 Ibid., p. 612.

3 Ibid., p. 1034.

Ontvankelijkheid — Johannes van het Kruis

Eén van de grote vragen die in ons hart branden is: wat moet ik doen? Die vraag is ethisch: hoe moet ik leven, hoe moet ik mezelf ethisch cultiveren; en die vraag is spiritueel: wat moet ik doen om mezelf te verenigen met het Ultieme? Het ethische vlak is concreter, en daarom is de vraag sneller beantwoord door ons geweten (onze daden blijven vaak wel achter). Het spirituele vlak is vager, en daarom kan de vraag ‘wat moet ik doen?’ op dit vlak tegelijk diepgravender zijn en onrustig makend.

Maar de geestelijke meesters in alle (mystieke) tradities waarschuwen ons voor dadendrang en activisme op het spirituele vlak. Er vallen in zowat alle spirituele stromingen nu ook wel tegengestelde tendenzen te bespeuren die onder de noemer ‘quiëtisme’ zijn gevat. Een quiëtist, dat is iemand die heel radicaal elke vorm van activiteit afzweert op het spirituele vlak. Zo kent het christendom zijn quiëtisten, maar ook de daoïsten werden door de confucianisten wel eens (meestal onterecht) verweten quiëtistisch te zijn. Maar echt quiëtisme is zeldzaam, want de overgrote meerderheid van mensen vervalt veel sneller in het andere uiterste: activisme.

Op het spirituele vlak kan activisme zich in deze vormen uiten: men vermenigvuldigt de gemeenschappelijke liturgische diensten of de individuele devotionele praktijken. Of men klampt zich vast aan een meditatiepraktijk alsof alles er van afhangt, of maakt zich voortdurend zorgen dat men méér zou moeten mediteren. Meestal zal het bij een vage angst, onvrede, ongerustheid blijven: ‘ik doe niet genoeg’. Deze prestaties of deze onrust kunnen spiritueel gezien behoorlijk contraproductief zijn.

Want er is maar één zaak die spirituele en mystieke tradities radicaal aanprijzen en aanbevelen en die enige voorwaarde en noodzaak is: ontvankelijkheid. Het is duidelijk dat net dadendrang of te sterke onrust over het gebrek aan activiteiten deze ontvankelijkheid sterk kunnen belemmeren. Zeker op het spirituele vlak telt niet wat we doen, maar wat we ont-doen; niet wat we presteren, maar wat we loslaten. Daar is één enkele eenvoudige reden en verklaring voor: het Ultieme, de Wijsheid is pure aanwezigheid, alomtegenwoordigheid, dynamiek, zelfmededeling. Om het Ultieme te ontmoeten en te ontvangen moet juist ont-moet en ont-vangen worden.

Voor de christelijke mystiek drukt Johannes van het Kruis dat schitterend uit, vooral in zijn werk Levende Vlam van Liefde. Daar vergelijkt hij God met een zon die altijd al boven ons staat, zich mededelend. Daar hoeft niets voor gedaan te worden: de zon staat daar immers, altijd, onvoorwaardelijk en deelt zich totaal mee, wat we doen of niet doen. Het volstaat dat we ons bewust worden van die intimiteit en gegevenheid van het Ultieme diep in ons hart.

Als een zon staat God boven de zielen om Zich aan hen mede te delen. Dat diegenen dus die hen moeten leiden zich tevreden stellen met hen daarvoor geschikt te maken. 1

Het beeld van de zon drukt de eeuwige gegevenheid van het Ultieme uit. Johannes van het Kruis heeft ook een prachtig beeld voor de daaraan beantwoordende spirituele houding: het beeld van de vensterluiken:

Het is onmogelijk dat, waar de ziel het hare heeft gedaan, God zou nalaten het zijne te doen, namelijk Zichzelf mededelen aan de ziel, minstens in het geheim en in stilte. Dat is nog minder mogelijk dan dat de zon niet zou schijnen aan een serene en wolkenloze hemel. Immers, zoals de zon ’s morgens opgaat om in uw huis te schijnen, als ge maar de vensterluiken opent om ze binnen te laten, zo zal God binnenkomen in de ziel die ledig is; en Hij zal haar vervullen van goddelijke goederen. 2

Dat is een heel sprekend beeld: spiritualiteit als de vensterluiken openzetten, zodat het Licht kan binnenschijnen. Het Licht werkt, de mens moet zich gewoon openen voor die werking. Niet doen, maar openen. Niet presteren (activiteiten zoals meditatie, of gewetensangsten over het uitblijven ervan), maar ontvangen. Dag in dag uit zich open stellen, open staan, openheid zijn — voor alles, altijd en overal. Dit is natuurlijk een subtiele activiteit, maar het is geen activisme. Als meditatie ons gevoelig maakt voor deze houding van ‘actieve passiviteit’, dan is het goed… Misschien zal deze spirituele ontvankelijkheid onze ethische inzet juist beter maken.


1,2 Johannes van het Kruis, Mystieke Werken, Carmelitana, Gent, 1975, pp. 1040v.

Niets-doen — Johannes van het Kruis

Eén van de grondgedachten van de religieuze ervaring van Johannes van het Kruis is het ‘niets doen’, dat ook centraal staat in het taoïsme. In het Westen staat over het algemeen het handelen en de prestatie centraal. Niet zo bij een mysticus als Johannes van het Kruis en in het Chinese taoïsme! In bv. het Geestelijke Hooglied van de eerste wordt op tal van manieren het tedere en voorkomende handelen van God op de voorgrond geplaatst; en in de Daodejing van Lao Zi staat het handelen door niet te handelen (wuwei) centraal.

Het meest uitdrukkelijk wordt Johannes over de diepere religieuze ervaring als hij het contemplatieve gebed beschrijft als een niets-doen. 2 Deze ervaring ligt volledig buiten het vermogen van de mens: er is niets wat hij kan doen om het Goddelijke dichterbij te brengen, dat hem radicaal overstijgt. Elke inspanning van de menselijke psychische krachten is dan als het grijpen naar zand: de inspanning vernietigt haar eigen resultaat. Daarom is werken met het verstand, met het geheugen en met de wil — de drie traditionele psychische vermogens in de antropologie die hij hanteert — net een hinderpaal voor de mystieke ervaring.

Maar omdat voor Johannes God zelf zo actief is, zichzelf immer mededelende Liefde is, is er toch wel godscontact mogelijk, en wel compleet. De menselijke en onmachtige partner hoeft zich enkel volledig te openen voor de actieve goddelijke ‘Partner’, zoals in een kamer de luiken kunnen opengezet worden zodat de zon kan binnenvallen. Zo ziet het contemplatieve gebed er dan uit bij hem: als het eerst moeizame en later zalige niets-doen waardoor de goddelijke Liefde de wil van de mens en al zijn andere vermogens ten overvloede binnenstroomt:

Zij doen immers al veel, wanneer zij geduldig blijven en in het gebed volharden zonder iets te doen. Het enige wat zij hier te doen hebben, is de ziel dan vrij te laten, ontlast en ontdaan van alle inzichten en gedachten, zonder zorg om wat zij zullen overdenken of overwegen. Zij moeten zich tevreden stellen met niets anders dan een rustige, liefdevolle aandacht voor God, zonder zorg en zonder inspanning, zonder verlangen ook om Hem te smaken of te voelen. Want al dat streven verontrust de ziel en verstoort die kalme rust en dat zoete niets-doen (ocio suave) van de beschouwing, die hier geschonken wordt. (Nacht I,10,4)

Alleen het menselijke niets-doen laat het Ultieme toe zich helemaal uit te storten in het hart:

Daarom moet zo’n ziel er zich niet druk om maken, als zij de werking van de vermogens moet missen. Integendeel, zij moet blij zijn dat zij ze gauw verliest, omdat zij dan de activiteit van de ingestorte beschouwing, die God haar bezig is te geven, overvloediger en vreedzamer ontvangt, als de vermogens ze niet storen. Het verlies van de activiteit der vermogens schept de ruimte voor een ontbranden en ontvlammen in liefde van de geest. Want dit brengt die donkere en geheimvolle beschouwing met zich mee; zij bevestigt het in de ziel. Beschouwing is immers niets anders dan een geheimvolle, vreedzame en liefdevolle instorting van God, die de ziel in de geest van liefde doet ontvlammen, als men er plaats voor maakt. (Nacht I,10,6)

Dit ‘zoet niets-doen’ vraagt paradoxaal enorm veel van de mens; het is een uiterst actieve passiviteit. Eerst moet immers het egoïstische grijpen naar de werkelijkheid losgelaten worden, dat ons dermate eigen is dat alleen een deftig louteringsgebeuren dit kan tot stand brengen. Herhaaldelijk in zijn geschriften geeft Johannes aan wanneer men zich dan mag overgeven aan dit niets-doen, dat eerst onaangenaam en pijnlijk overkomt en geleidelijk aan steeds gelukzaliger wordt.

Er is nog veel te weinig onderstreept hoezeer deze visie op de mystieke ervaring bij Johannes héél zijn theologie en spiritualiteit kleurt. Het Ultieme is over het gehele gamma van de religieuze ervaring niet iets wat kan gegrepen of gedaan worden, het is iets wat je ontvangt wanneer je je eraan overgeeft, wanneer je mee-beweegt met wat Het aan je doet. Religie is niet doen, maar leren ont-doen. Niet in de zin van onthechting (al speelt dit natuurlijk een rol) maar in de zin van leren inzien hoe eigenmachtig handelen de volheid van het mens-zijn in de weg staat, en hoe zich-laten-doen door het leven paradoxaal onze diepste eigenheid tot volle ontplooiing brengt. Het zijn niet de vele inspanningen en projecten die de samenleving transformeren, maar het zich laten doen door de goddelijke Liefde.

De westerse felgeroemde ‘protestantse werkijver’ (aldus Max Weber) en het katholieke ‘werken doen’ (zowel op spiritueel als pastoraal vlak) hebben ons helaas zowel veel levenswijsheid als veel religieuze ervaring gekost. Wij denken dat wijsheid is: onszelf en de wereld om ons heen transformeren en verbeteren; met het taoïsme (maar ook het boeddhisme) denkt Johannes dat het het beste is zich te laten transformeren. Wij denken dat religieuze ervaring voelen, denken en doen is; met het religieuze Oosten beklemtoont Johannes dat het integendeel zelveloze openheid is — ‘plaats maken’ in de tweede tekst — en zuivere aandacht voor wat is, niet doen maar gedaan worden (door God).


1 Twee voorbeelden: Robert Kfouri, Saint Jean de la Croix et la mystique hindoue, Les Deux Océans, Paris, 1996 vergelijkt Johannes van het Kruis met het tantrische hindoeïsme. C.D. Sebastian, The Cloud of Nothingness, Springer, Mumbai, 2016 vergelijkt Johannes van het Kruis met de boeddhistische mysticus-filosoof Nagarjuna.

2 Cf. Nacht I,9,6; 10,1.4-5; Bestijging II,12,7;15,5; Vlam III,38.43.53.

Liefdevolle aandacht — Johannes van het Kruis

Liefdevolle aandacht — advertencia of attencion amorosa — is een sleutelbegrip in de mystiek van Johannes van het Kruis.

Hun houding in deze nacht van de zintuiglijkheid moet zijn: zich niet om overweging of meditatie bekommeren, want daarvoor is het nu geen tijd meer, maar hun ziel in rust en kalmte laten, ook al lijkt het hun duidelijk dat zij niets doen en tijd verliezen, of al hebben zij de indruk dat zij vanwege hun zwakte geen zin hebben nu aan iets te denken. Zij doen immers al veel, wanneer zij geduldig blijven en in het gebed volharden zonder iets te doen. Het enige wat zij hier te doen hebben, is de ziel dan vrij te laten, ontlast en ontdaan van alle inzichten en gedachten, zonder zorg om wat zij zullen overdenken of overwegen. Zij moeten zich tevreden stellen met niets anders dan een rustige, liefdevolle aandacht voor God, zonder zorg en zonder inspanning, zonder verlangen ook om Hem te smaken of te voelen. Want al dat streven verontrust de ziel en verstoort die kalme rust en dat zoete niets-doen van de beschouwing, die hier geschonken wordt. (Nacht I 10 4)

Tot zulke personen moet men het volgende zeggen: Leert in die rust te blijven met een liefdevolle aandacht en oplettendheid voor God; spant u niet in het minst in met de verbeelding of haar activiteit. Zoals wij gezegd hebben, komen hier immers de vermogens tot rust; zij zijn niet meer actief, maar passief bezig, doordat zij aanvaarden wat God in hen werkt. Als zij soms zelf iets doen, dan gebeurt dat niet met geweld noch met ingespannen redeneren, maar met de zachtheid van de liefde. Want zij worden meer bewogen door God dan door de eigen bekwaamheid van de ziel. Dit zal later nog verklaard worden. Maar voor het ogenblik moge dit volstaan om te doen begrijpen hoe nuttig en nodig het is voor degenen die hogerop willen komen, dat zij zich weten te ontrukken aan al die methodes, manieren en activiteiten van de verbeelding in de tijd en de periode dat de ontwikkeling van de toestand, waarin zij verkeren, dit verlangt en eist. (Bestijging II 12 8)

Het derde en zekerste teken bestaat hierin dat de ziel graag in een toestand verkeert van eenzaamheid en liefdevolle aandacht voor God; en dit zonder enige bijzondere overweging, in innerlijke vrede, rust en ontspanning, zonder activiteit en inspanning van de vermogens, geheugen, verstand en wil – tenminste zonder redenerende werkzaamheid, waarbij men van het ene punt naar het andere gaat – maar alleen in een toestand van algemene, liefdevolle oplettendheid en aandacht, waarover we gesproken hebben, zonder enig bepaald begrip en zonder uitdrukkelijk te weten waarover het gaat. (Bestijging II 13 4)

Daarom moet de ziel in deze tijd heel anders geleid worden dan vroeger. Gaf men haar vroeger stof voor meditatie en mediteerde zij, nu moet men haar die eerder afnemen, zodat zij niet mediteert. Want zoals ik gezegd heb: ze zou het niet kunnen, zelfs als ze wilde. In plaats van ingekeerd te worden zou zij maar verstrooid raken. Vroeger zocht en vond zij daarin smaak, liefde en vurigheid, nu echter mag zij dat niet willen en evenmin zoeken. Zij zou het immers niet alleen door eigen inspanning niet vinden, maar er veeleer dorheid uit halen. Want zij verwijdert zich van het vredige en rustige goed dat haar op verborgen wijze in de geest geschonken wordt, wanneer zij zelf iets tot stand wil brengen door de zintuiglijkheid. Zo zou zij het ene verliezen en het andere niet doen, omdat haar geen weldaden meer geschonken worden via de zintuiglijkheid zoals vroeger. Daarom moet men haar in dit stadium op geen enkele manier opleggen te mediteren of discursieve akten te stellen. De ziel mag ook niet proberen smaak en vurigheid te vinden. Want hiermee zou zij Hem, die hier op de eerste plaats handelt, God namelijk, zoals wij gezegd hebben, hindernissen in de weg leggen. Rustig en verborgen gaat Hij voort de ziel wijsheid en liefdevolle kennis in te storten. Deze zijn niet als afzonderlijke akten waar te nemen, ofschoon Hij ze soms als afzonderlijke akten die enigszins voortduren in de ziel voortbrengt. Dan moet de ziel eveneens niets anders doen dan alleen haar liefdevolle aandacht op God richten zonder afzonderlijke akten te stellen. Zij moet zich, zoals wij gezegd hebben, passief gedragen, zonder enige persoonlijke inspanning. Zij moet blijven in deze gerichtheid en liefdevolle aandacht, eenvoudig en ongekunsteld, als iemand die in liefdevolle aandacht zijn ogen geopend houdt. (Vlam III 33)

O zielen! Wanneer God u zulke verheven gunsten schenkt en u naar die toestand van eenzaamheid en ingekeerdheid voert door u te onttrekken aan het moeizaam werken met de zintuiglijkheid, keert dan niet terug naar de zintuiglijkheid. Laat uw eigen activiteit los. Vroeger, toen gij nog beginnelingen waart, hielp zij u een afwijzende houding aan te nemen tegenover de wereld en uzelf. Nu God u de gunst bewijst Zelf in u werkzaam te zijn, zou uw eigen activiteit een groot beletsel en hinderpaal vormen. Zorgt er voor uw vermogens op niets te richten, maar maakt ze los van alles en overlaadt ze niet. Van uw kant moet ge in deze toestand niets anders doen dan dit. Dit moet gepaard gaan met die eenvoudige, liefdevolle aandacht, waarover ik boven gesproken heb, en op de wijze welke ik daar verklaard heb. Dit gebeurt als ge geen tegenzin gewaar wordt in het bezit ervan. Gij moet immers de ziel geen geweld aandoen, tenzij om haar van alles los te maken en te bevrijden. Haar vrede en rust moet ge niet verstoren of verontrusten. God zal u dan voeden met hemelse spijs; gij stelt Hem dan immers hiervoor geen beletsel. (Vlam III 65)

Tracht een liefdevolle aandacht te hebben voor God, zonder verlangen iets particuliers te ervaren of te begrijpen met betrekking tot Hem. (Spreuken b 9) 1

Op vier plaatsen in zijn geschriften komt het fenomeen van de liefdevolle aandacht terug: in de Donkere Nacht, als hij het contemplatieve proces als een pijnlijk omvormingsproces beschrijft (I, 8-13); in de Bestijging van de berg Karmel, als het gaat over hetzelfde proces in een ‘latere’ fase als een genietende eenheidservaring (II, 12-15); in de Levende Vlam van Liefde, als hij begeleiders van mensen bekritiseert omdat ze geen begrip hebben voor deze liefdevolle aandacht (III, 32-67); en tenslotte in het Geestelijk Hooglied waar hij de relatie tussen verlangen en aandacht bespreekt (10, 1-3). Maar in feite komt het fenomeen van de liefdevolle aandacht op nog veel andere plekken in zijn oeuvre naar voor, min of meer verdoken (bv. Spreuken b 9, 40, 42). Vanwaar deze cruciale aanwezigheid?

Voor Johannes is liefdevolle aandacht de vrucht van de mystieke weg én de weg zelf. Hij denkt de spirituele weg concentrisch: de mens is geroepen om steeds diepere (of hogere zo men wil) lagen in zichzelf te ontginnen. Wanneer men zijn sociale weefsel zuivert/laat zuiveren van zelfzucht, ‘daarna’ zijn omgaan met de eigen lichamelijkheid, ‘daarna’ de meer uitwendige psychische vermogens en ‘later’ nog de meer innerlijke psychische vermogens, komt men uiteindelijk bij een bewustzijnslaag terecht waar geen ego, geen irascibilitas en cupiditas meer huist, de twee fundamentele driften (toorn en begeerte, afstoten en aantrekken dus) in de klassieke christelijke antropologie. Liefdevolle aandacht is hier de positieve verwoording van.

Dáár is de mens inderdaad niet meer zelfbetrokkene maar helemaal betrokken op de andere: aandacht. (Johannes heeft het steevast over God, maar dat kunnen we zeker verruimen.) Dáár kent men inderdaad geen haat of zelfzucht meer maar is men helemaal liefde, mededogen, overgave aan de ander. Deze liefdevolle aandacht is dan een houding die spontaan uitvloeit in vele akten van liefdevolle aandacht voor God en voor de medemens; het is geëngageerde aandacht. Maar niet langer uitgaand van een persoonlijk-privé motief, maar integendeel zelveloos, vertrekkend uit volkomen bevrijding.

En zo kan het doel ook de weg worden. Contemplatief leven is deze liefdevolle aandacht in en buiten de — al of niet formele — meditatie inoefenen, door voorzichtig en geduldig aandacht te leren opbrengen. Door liefde toe te laten deze grond van liefdevolle aandacht die er altijd al is naar boven, in het dagelijkse bewustzijn laten komen. Niets doen, niets verlangen, niets voelen, niet denken, maar met aandacht de ogen en het hart openhouden voor het Mysterie en voor de dingen en mensen om je heen. Deze liefdevolle aandacht is een olievlek die langzaam het hele weefsel doordrenkt, van binnenuit, van kern naar periferie (het sociale weefsel). Liefdevolle aandacht wordt dan ook een wijze van naastenliefde en inzet voor de samenleving.

Er is een bijzonder frappante gelijkenis tussen deze visie van de katholieke mysticus en de visie van het Tibetaans-boeddhistische Mahamudra en Dzogchen.


In een vorig leven en nog sterk op het christelijk gebed alléén gericht, maakte ik deze bloemlezing van teksten van Johannes van het Kruis waarin de thematiek van de liefdevolle aandacht naar voor komt.


1 Johannes van het Kruis, Mystieke Werken, Carmelitana, Gent, 1975.

Letten op wat in ons is — Johannes van het Kruis

Van het Woord des Vaders

zwanger, komt de Jonkvrouw

onderweg u vragen

om een onderkomen.

Het geschapene vergeten;

Die het schiep indachtig zijn;

letten op wat in u is;

liefde geven aan de Beminde. 1

Dit zijn de twee kortste gedichten, coplas, van de Spaanse mysticus Johannes van het Kruis. Het eerste beeldend, het tweede abstracter, beide heel karakteristiek voor hem. En beide ook zowel zijn rijkdom naar voren brengend als de moeilijkheid om hem vandaag te lezen. Het eerste toont aan hoe door en door vroom-katholiek hij is, wat niet elke christen, elke gelovige kan appreciëren; het tweede toont aan hoe dualistisch zijn denken is, of lijkt.

Het helpt om te weten dat het eerste gedichtje bedoeld was als lied bij het feest van Kerstmis: de context van dit liturgische feest doet hem naar het beeld van Maria grijpen. Zoals zij ooit op zoek was naar een herberg om haar zoon in ter wereld te brengen, zo is zij nu ook op zoek naar harten waarin Christus opnieuw geboren kan worden. Dat laatste is een motief dat vaak terugkeert in de christelijke traditie, van het Nieuwe Testament over Eckhart en Angelus Silesius tot in de twintigste eeuw. ‘Gelovig’ zijn is de ziens- en zijnswijze van Jezus van Nazareth opnieuw laten geboren worden in je gedachten, woorden en daden. Dit kan gevoelsmatig-devotioneel starten, maar als het niet groeit in de richting van mystieke bewogenheid door een ander Centrum, is het zinloos.

Het tweede gedicht, dat als titel ‘Korte samenvatting van de volmaaktheid’ meekreeg, lijkt hopeloos dualistisch. Keer je af en weg van de wereld (‘het geschapene’) en keer je toe naar God (de Schepper), God alléén. Het woord ‘vergeten’ lijkt het alleen maar erger te maken. Eigen bedrijfje vergeten, eigen vrouw en kinderen vergeten, de pracht van de kosmos vergeten? Is God dan toch jaloers op onze verantwoordelijkheden en liefdes? Dat is niet wat Johannes bedoelt als hij argeloos de dualistische taal van zijn cultuur overneemt. Nergens spreekt hij écht misprijzend over de schepping, integendeel. Wat hij wel bedoelt is dat uiteindelijk het Ultieme voorop moet staan in onze persoonlijke keuzes, waarbij we dat Ultieme of Goddelijke niet langer buiten onszelf en onze kosmos plaatsen, maar als ons aller diepste kern. Dan is het helemaal geen verraad aan onszelf en aan elkaar.

De afkeer voor de dualistische inkeer mag ons niet afkeren van de ware, authentieke inkeer naar de stille kern in onszelf en in alle dingen. Naar binnen gaan of ‘luisteren’ (Etty Hillesum) is cruciaal voor de ontwikkeling van onszelf en van onze samenleving. Mystiek van de inkeer blijft wezenlijk, zolang we dat niet als afkeer van de wereld, maar toekeer naar het Diepste van de wereld zien. Dualistische mystiek leidt — vergissen we ons niet — tot afschuwelijke consequenties, zoals conversietherapieën voor homoseksuelen en andere waanzin…


1 Joannes van het Kruis, Mystieke werken, Carmelitana, Gent, 1975, p. 250.

Het maximum — Johannes van het Kruis

Johannes van het Kruis heeft spreekrecht over mystiek, want hij was zelf een mysticus én hij gaf begeleiding aan vele anderen mensen om zich heen.

In een weinig bekende tekst geeft Johannes van het Kruis duidelijk aan dat mystiek mensen te beurt valt volgens hun capaciteit, en dat bij de één méér zal te ervaren zijn dan bij de ander:

Men dient er echter op te letten, dat de inhoud van deze twee strofen het maximum weergeeft van wat God in deze toestand aan een ziel pleegt te schenken. Men mag het dus niet zo verstaan, dat aan allen die tot deze toestand geraken, alles geschonken wordt wat in deze beide strofen staat vermeld; en evenmin dat allen kennen en ervaren op dezelfde wijze en in dezelfde mate. Aan sommige zielen wordt méér gegeven, aan andere minder; aan de een op deze manier, aan een volgende op een andere manier, hoewel zowel de eerste als de tweede zich in de staat van geestelijke verloving kan bevinden. Hier wordt echter het maximum dat mogelijk is tot uitdrukking gebracht, omdat daarin al het andere besloten ligt. 1

Er is dus een niveauverschil, een gelaagdheid in de mystiek. Uiteindelijk is mystiek niets dan een verhoogd bewustzijn van de aanwezigheid van het Ultieme. Er kunnen gradaties zijn in die ‘verhoging’. Er zullen verschillen zijn volgens de aard van de personen, bv. de ene veel affectiever, de ander veel intellectueler.

Wij mogen dus verheven mystieke teksten lezen als gaan zij over ons, tenminste als wij bewust, aandachtig en liefdevol religieus of spiritueel leven natuurlijk — of hoe men dat ook noemen wil. Mystiek is democratischer dan men soms denkt. Het is als een opwaartse of neerwaartse spiraal: bekende mystici zoals Johannes van het Kruis of Meister Eckhart beleven hetzelfde maar op een veel hoger of dieper niveau; wij als lezer beleven misschien hetzelfde maar op een veel lager of minder diep niveau. Maar mystiek gaat helemaal over geloof, geloofservaring, leven, levenservaring, en er is niets vreemds of te hoog gegrepen voor ons in de teksten van mystici. Zij hebben het over ons! Het is enkel aan ons om hun beschrijvingen van ervaringen een beetje te ‘democratiseren’ tot ze ook voor ons gelden. Zij kunnen een ‘maximum’ meemaken, zoals Johannes schrijft, maar wij kunnen als het goed is hun ervaring op een ‘gewoner’ basis, of als een ‘minimum’ meemaken.

Eigenlijk schrijven zij om ons tot een grotere of bewuster volheid op te leiden en in te wijden. Misschien beleven wij reeds een beetje of veel daarvan, maar weten we het niet. Dan willen zij het ons zeggen, het kan ons helpen om het toe te laten. Of misschien verlangen wij ernaar zo hoog of zo diep te leven als zij. Dan zullen zij ons raad geven hoe een beetje in die richting op te schuiven. Mystiek is niét elitair, mystiek gaat over de kern en de uitbloei van het menselijke leven.


1 Johannes van het Kruis, Mystieke Werken, Carmelitana, Gent, 1975, Geestelijk Hooglied 14-15,2, p. 334.

Licht en warmte — Johannes van het Kruis

¡Oh lamparas de fuego,/ en cuyos resplandores/ las profundas cavernas del sentido,/ que estaba obscuro y ciego,/ con extraños primores/ calor y luz dan junto a su querido!

(O vuur, gelijk aan lampen,/ bij welker glanzend schijnen/ de afgronddiepe krochten van het zinnen,/ dat donker eerst en blind was,/ met ongekende schoonheid/ aan hun Beminde licht en warmte geven.

O lamp en fonkellicht,/ dat dringt met klare schijn/ tot in de diepe holen van mijn zinnen,/ zo duister eerst en dicht,/ die nu vreemd helder zijn,/ warm stralende van hem die zij beminnen.

Oh lamps of fiery blaze/ to whose refulgent fuel/ the deepest caverns of my soul grow bright,/ late blind with gloom and haze,/ but in this strange renewal/ giving to the belov’d both heat and light.) 1

Wanneer een Nederlandse vertaling die én getrouw én poëtisch is? De eerste is de prozavertaling van de ‘moniale van Drachten’ die wel letterlijk is maar niet mooi; de tweede de poëtische vertaling van Gerard Wijdeveld die mooi is maar niet getrouw. De derde is van de Engelse dichter Roy Campbell, veel geslaagder reeds…

Als men zou denken dat Johannes van het Kruis levensvreemd en levensontkennend is, moet men deze strofe eens goed lezen. Nergens keurt hij de ‘goederen’ van de wereld af, altijd keurt hij slechts het egoïstische grijpen ernaar af. Hij houdt veel te veel van schoonheid en houdt veel te veel van mensen.

Llama de amor viva is zijn laatste grote gedicht en bevat een synthese van zijn denken. Anders dan het dynamische, biografische beeld van twee geliefden die onderweg zijn naar elkaar (in het Geestelijk Hooglied), gebruikt hij in dit gedicht het beeld van het vuur dat een houtblok in zichzelf verteert. Hoe abstracter en onpersoonlijker de metaforen worden, hoe omvattender, non-dualistische zij meteen ook worden.

Voor Johannes is de goddelijke Liefde de diepste essentie van de menselijke persoon, het Beeld van God, de aanwezigheid van God in het hart van de mens: Dios es el centro del alma. Ons ego in de zin van ons vastklampen aan onszelf verhindert die aanwezigheid door te dringen in heel ons psychische en fysieke en sociale weefsel: we houden het Licht tegen van binnenuit naar buiten te stralen.

Maar als we ons overgeven aan de Liefde, niet meer voor onszelf in de zin van ons egoïstische ego kiezen, dan kan het Licht van de liefde in onze persoonlijkheid doordringen. Dan kan het onze diepste duisternissen verlichten en ervoor zorgen dat ook dié, ja zelfs dié, uitgerekend dié spiegels worden waarin het licht van de liefde weerkaatst wordt. Met andere woorden: als we de goddelijke Liefde laten doordringen in ons, zal zij ten lange laatste zelfs onze zondigheid en onze zwakheid transformeren tot bronnen van licht en liefde, die naar God terugvloeien en naar onze medemensen.

Johannes van het Kruis belooft ons dus de diepste genezing van onze hele persoonlijkheid. Er zijn geen hindernissen voor de liefde van God; zij is zo machtig dat zij zelfs onze duisternissen in het licht kan zetten en tot lichtbronnen kan maken. Dit is pure bevestiging van het Leven.


1 Juan de la Cruz, Llama de amor viva, in Johannes van het Kruis, Mystieke Werken, Carmelitana, Gent, 1975, pp. 169-170.972.

God is het centrum van de ziel — Johannes van het Kruis

Het laatste geschrift van de Spaanse mysticus Johannes van het Kruis (1542-1591) gebruikt het beeld van het houtblok dat helemaal vuur is geworden, om de vereniging van de mens (de ‘ziel’) met het ultieme Godsmysterie stamelend onder woorden te brengen:

O levende vlam van liefde!/ O Jij die teder wondt/ mijn ziel in haar allerdiepste kern! … De werking van de heilige Geest in de ziel, die omgevormd is in liefde, bestaat hierin dat wat zij vanuit haar binnenste doet als een uitslaan van vlammen is. Het zijn uitslaande vlammen van liefde. … Dit feest van de heilige Geest vindt plaats in de substantie van de ziel. … Het centrum van de ziel is God. De ziel zal dus tot haar uiterste en diepste middelpunt zijn doorgedrongen, wanneer zij dààr bij God zal zijn aangekomen, volgens het totale vermogen van haar zijn en krachtens haar werking en neiging. … De ziel ervaart zich immers als een onmetelijk liefdevuur, dat ontstaat uit dit brandende middelpunt: het hart van de geest. 1

Zijn ervaring is dat het door het vuur van de liefde aangetaste houtblok van het menselijke hart helemaal veranderd is van verschijningsvorm, van wezensaard. De mens is zelf goddelijke liefde geworden.

Elke mens heeft dit in zich: het diepste van de mens is God, is liefde, zegt hij. Maar wij komen daar niet, doordat we ons niet helemaal laten aanpakken en transformeren door die goddelijke Liefde. Zijn woorden willen het verlangen in ons wekken naar deze transformatie, die tegelijk heel smartelijk is (de dood van ons oude ego) en verrukkelijk (het opstaan in ons van een nieuw leven), als een feest.

Dus: ‘naar binnen gaan’, geloven in de aanwezigheid van de Liefde dààr, zich door haar laten aantasten en in gloed zetten, totdat steeds uiterlijker gelegen zones van onze persoonlijkheid en ons leven, ja tenslotte de mensen rondom ons, aangegrepen worden door dit Vuur.


1 Levende Vlam van Liefde, I,1-II,11, in Johannes van het kruis, Mystieke Werken, Carmelitana, Gent, 1975, pp. 972-1001.