Het wijnhuis van de liefde — Hooglied

Als een kweeboom tussen het wilde hout, zo is mijn lief onder de jonge mannen. Ik smacht ernaar in zijn schaduw te zitten; zijn vrucht is zoet voor mijn mond. Hij heeft mij binnengeleid in het wijnhuis waar het schild van zijn liefde voor mij hing. Sterk mij met druivenkoeken, verkwik mij met kweeappels, want ik ben ziek van liefde! Zijn linkerarm is onder mijn hoofd en zijn rechter is om mij heen. 1

Het judaïsme heeft geworsteld met de opname van het Hooglied in haar canon van heilige geschriften. Het christendom kon het slechts met omwegen opnemen. In de Koran, die nochtans grif aanhaalt uit het Eerste Testament, wordt het Hooglied nooit geciteerd. Omdat God zo goed als niet ter sprake komt in deze bundel liefdesliederen begrepen en begrijpen velen niet wat hier heilig, schriftuurlijk aan is.

Vanaf het begin hebben joodse en christelijke mystici die kleinood echter enorm liefgehad, omdat ze in de liefde tussen man en vrouw de hoogste metafoor vonden voor de liefde tussen God en mens. Tal van joodse en christelijke schrijvers benadrukten met grote klem dat het Hooglied alleen ‘allegorisch’ juist gelezen kan worden: als het spreekt over man en vrouw en ongebreidelijke erotiek, spreekt het eigenlijk over iets anders: over God en de mens en hun geestelijke aantrekking tot elkaar. Het is pas in de twintigste eeuw dat zowel de joodse als de christelijke bijbeluitleg in dit boek de viering van menselijke erotiek en seksualiteit zouden (h)erkennen.

In de religie van de liefde is deze pijnlijke keuze tussen ofwel geestelijk-sacraal ofwel lichamelijk-profaan een misverstand. In de menselijke geliefde leren we de wijn van de goddelijke Liefde proeven. In het wijnhuis van de goddelijke Geliefde (bv. in de innige Torah-studie, of in de sacramentele ontmoeting in de eucharistie) leren we alle anderen om ons heen lief te hebben. Mensen maken ons ziek van liefde voor God, God maakt ons ziek van liefde voor mensen. Elke liefde — liefde voor een partner, vriend, kind, ouder, toevallige naaste… — zij tegelijk goddelijke en menselijke liefde, transcendent en warm-concreet.


1 Hooglied. Kom, mijn liefste kom, KBS, ‘s Hertogenbosch, 1995, Hl. 2,3.