Een barmhartig hart — Isaak de Syriër

Een religie van de liefde die hopelijk alle religies mag bijeenbrengen, overstijgen én bevestigen, is in heel belangrijke mate een religie van de barmhartigheid. Krijgt liefde niet haar mooiste kleur en diepste betekenis in het gevoel en in daden van mededogen? De katholieke mystica Thérèse van Lisieux zag vooral de barmhartigheid stralen onder de eigenschappen van de goddelijke Liefde en bad lange tijd tot ‘de barmhartige Liefde’, tot ze blijkbaar die twee zozeer als synoniem was gaan ervaren dat ze nog later het adjectief gewoon weg liet. Liefde is barmhartigheid (al is liefde natuurlijk ook nog méér). In de Islam wordt eerder zelden gesproken over de liefde van God en wordt in plaats daarvan gesproken over zijn barmhartigheid. Op één na beginnen alle soera’s uit de Koran met/in de naam van ‘de Barmhartige, de Erbarmer’. In het boeddhisme staat het mededogen absoluut centraal.

Een religieuze traditie waar de barmhartigheid ook een bijzonder belangrijke rol speelt, is die van het hesychasme, dat is de spiritualiteit van de Orthodoxe kerk(en). In het hesychasme zoekt de gelovige naar de rust (hèsychia) die het Ultieme hem/haar kan schenken. Want, zo zegt men, wie de innerlijke vrede vindt zal ‘duizend mensen’ tot steun en troost wezen — een gedachte die we terugvinden in het Chinese daoïsme. Deze rust wordt geschonken aan de gelovige bij de ervaring van de grondeloze liefde en barmhartigheid die hij bij God vindt. Dat is de vrucht van het hesychastische gebed: ‘God/Heer Jezus, wees mij zondaar genadig’. Anders dan in het sterk moraliserende Westen wordt de zondigheid hier niet als moreel falen maar als existentieel tekortschieten gezien, vooral in liefde en barmhartigheid. Wie bestaansruimte heeft ervaren, kan gemakkelijker bestaansruimte geven aan anderen. Het verlangen naar de ervaring van goddelijke barmhartigheid heeft dus niets egocentrisch, het is het begin van een nieuw soort bestaan, van complete aandacht en tederheid voor alle anderen, mensen en dingen.

De tekst hieronder geeft aan hoe ver dit mededogen kan gaan. Het kan uiteindelijk de hele kosmos omvatten, goede mensen zowel als slechten, mensen zowel als dieren. Ja, zelfs de reptielen die door iedereen geschuwd en veracht worden, zelfs de demonen die volgens de antropologie van toen de mensen kwellen verdienen tederheid en mededogen. Het mededogen wordt uiteindelijk zo sterk dat het het hele zijn van iemand in beslag neemt, ook zijn gevoelsleven. Maar vooral zal deze barmhartigheid zich natuurlijk in daden uiten, in het actieve streven dat niemand nog hoeft te lijden:

Wat is een barmhartig hart? Het is een hart dat brandt van naastenliefde voor de hele schepping, voor de mensen, voor de vogels, voor de dieren, voor de demonen — voor alle schepselen. Hij die een dergelijk hart bezit, kan geen schepsel zien noch het zich voorstellen zonder dat zijn ogen zich met tranen vullen door het intense mededogen dat zijn hart voelt; een gevoelig hart dat niet langer kan verdragen wat voor lijden dan ook te zien of te horen, al is het maar de minste pijn die een schepsel toegebracht wordt. Daarom houdt zo’n mens nooit op met bidden, ook voor de dieren, voor de vijanden van de waarheid en voor hen die kwaad doen, opdat zij bewaard en gezuiverd mogen worden. Zelfs voor de reptielen zal hij bidden, bewogen door het oneindige medelijden dat het hart van hem die één geworden is met God regeert. 1

Een tekst die evengoed van een boeddhistische schrijver had kunnen komen!


1 Isaak de Syriër, geciteerd in Andrew Harvey, Christelijke mystici, East-West Publications, Den Haag, 2000, p. 76.

De schat van het Mededogen — Lama Shabkar

Het is jammer dat de hoogste gezagsdragers van de christelijke Kerken tot voor kort het boeddhisme als een nihilisme hebben weggezet. De leegte waarover het boeddhisme spreekt is helemaal geen niets of nihilisme, maar wél de beklemtoning van de radicale vergankelijkheid en wederkerige afhankelijkheid van al wat bestaat. Zij geloven wel degelijk in iets onvergankelijks en onafhankelijks in de mens en in alle dingen. Dit is echter niet meer wat eigen is aan mens en ding. Het is immers dat ‘eiland’ van vrede en vreugde dat alles overstijgt en tegelijk verbindt en één maakt.

De woorden ‘openheid’ en ruimte’ worden vaak gebruikt als synoniemen voor ‘leegte’, maar eigenlijk is het niet uit te drukken in woorden. Leegte heeft immers geen eigenschappen, al is zij overal aanwezig — zoals de lucht. Zij is dus zoiets als de algemeen gedeelde vergankelijkheid én de intieme volheid-openheid temidden van die vergankelijkheid, die haar tegelijk overstijgt en inwoont. Een gedachte die wel sterk de godsidee van de Westerse mystiek benadert…

Net omdat niets op zich staat en alles samenhangt met alles is zelfzucht zinloos en mededogen de enige zinnige levenshouding. Er valt niets voor ‘zich’ te grijpen, want ‘zich’, dat is het samengaan of ‘interzijn’ van je voorouders, vrienden en kennissen, leraars en vijanden, mensen die je goederen en diensten hebben verleend, de kinderen die na je komen enz. In het boeddhisme is leegte=openheid bijgevolg gelijk aan mededogen. Daarom staat het mededogen even centraal in het boeddhisme als de naastenliefde centraal staat in het christendom:

Als een man mededogen heeft, is hij een boeddha; zonder mededogen is hij een Heer des Doods. Met mededogen wordt de wortel van Dharma geplant; zonder mededogen is de wortel van Dharma verrot. Iemand met mededogen is vriendelijk, zelfs als hij boos is; iemand zonder mededogen zal doden, zelfs als hij lacht. Van iemand met mededogen, zullen zelfs vijanden vrienden worden; zonder mededogen veranderen zelfs vrienden in vijanden. Met mededogen heeft men alle Dharma’s; zonder mededogen heeft men helemaal geen Dharma. Met mededogen is men een boeddhist; zonder mededogen is iemand erger dan een ketter.1

Zoals deze tekst mooi zegt: wie niet mededogend is, is geen boeddhist. De hele waarheid van het boeddhisme — dat is de Dharma waarover hier sprake is — hangt af van het beoefenen van mededogen. Alles staat of valt dus met het inoefenen van mededogen.

Dit gebed tot de godsgestalte van het mededogen (Avalokiteshvara in het Indische boeddhisme of Kuan-Yin in het Chinese boeddhisme) bevat dus wijze woorden voor elke samenleving die ten prooi valt aan verruwing en extremisme. Bij doorgedreven analyse blijken we allemaal oneindig verbonden te zijn — wat voor zin heeft hardheid en geweld dan?


1 Lama Shabkar, in Erik Pema Lunsang, Jewels of Enlightenment, Shambala, Boston&London, 2015.

Haat en vriendelijkheid — Boeddha

De wijsheid van de Boeddha is ontstellend eenvoudig, radicaal en origineel. Haat is iets dat in onze gedachten en gevoelens zit, en eerst onszelf vernietigt vooraleer het de ander vernietigt. Hoe vaak koesteren we inderdaad niet het soort gedachten dat in het eerste vers uit de Dhammapada voorkomt:

De haat van hen die vijandige gevoelens koesteren als ‘Hij heeft me uitgescholden, me aangevallen, me verslagen en me beroofd’, komt nooit tot bedaren.

De haat van hen die geen vijandige gevoelens koesteren als ‘Hij heeft me uitgescholden, me aangevallen, me verslagen en me beroofd’, wordt gemakkelijk tot bedaren gebracht.1

Het is onmogelijk wijs en gelukkig te worden zonder dus eerst in zichzelf het kwaad uit te roeien in de vorm van dié gedachten en gevoelens die niet op goedheid gericht zijn. Zonder transformatie van zichzelf en de daartoe vereiste zelfkennis is het onmogelijk om de samenleving te transformeren.

Daarom zal het latere boeddhisme zeggen dat in het beoefenen van mededogen uitgerekend meditatie een centrale rol inneemt. Daar dient immers het tot rust komen toe (de kalmte-meditatie als eerste ‘helft’ van de meditatie). Hier gaat immers de innerlijke troebelheid liggen, zodat we helder kunnen waarnemen. Daar dient ook het analyseren toe (de inzicht-meditatie als tweede ‘helft’ van de meditatie). We ‘stoppen’ om — met mededogen voor zichzelf — helder te gaan in-zien hoe gevoelens en gedachten ons meeslepen en verkeerd doen functioneren. Lijden is immers het gevolg van verkeerde begeerte, en daar is wijsheid de milde genezing voor.

In het boeddhisme staat ook vriendelijkheid centraal:

Haat komt nooit tot bedaren door haat; door vriendelijkheid komt haat altijd tot bedaren – en dit is een eeuwige wet. 2

In de plaats van de woekerende gekwetstheid en haat kunnen we vriendelijkheid cultiveren in onszelf, door de gevoelens en gedachten ervan op te wekken, voor onszelf, onze dierbaren, vijanden en iederéén. Het is een wetmatigheid, zegt de Boeddha, dat geluk op het cultiveren van vriendelijkheid volgt in (formele en informele) meditatie. Geluk, dat zich als een olievlek uitbreidt, net zoals de haat zich als een olievlek uitbreidde. Juist handelen draagt de diepste vreugde in zich.


1,2 Harichandra Kaviratna, Dhammapada. Wijsheid van de Boeddha, Theosophical University Press, den Haag, 2014, hfdst. 1. Tweelingverzen.

Waar ben je? — Arthur Green

Het neo-chassidisme heeft een heel dynamische visie op de eenheid-van-alles. De kosmos ontwikkelt zich tot steeds bewuster leven; in het bewustzijn van de mens ontwikkelt zij zich tot zelfbewustzijn. Dit zelfbewustzijn wordt steeds dieper of hoger, tot de mens het inwonende goddelijke principe van de Eenheid bewust wordt. Hij is slechts een deeltje van het Geheel, dat uit het Mysterie voortvloeit en als het ware het kleed of het lichaam van dit Mysterie is. Deze collectieve bewustwording, traag over de tijd verspreidt, moet gevoed en gestuwd worden door het verdiepende bewustzijn van de enkeling, door zijn religieuze omvorming. De persoonlijke meditatie moet de groei van de samenleving schragen en bevorderen. Dit is de belangrijkste taak van het individuele mystieke leven, haar belangrijkste betekenis en bijdrage ook.

Arthur Green (°1941), leerling van A. J. Heschel, is samen met Rabbi Zalman Schachter-Shalomi de bezieler van het Amerikaanse neo-chassidisme. In tegenstelling tot het Europese chassidisme — uitzonderingen niet te na gesproken en globaal genomen — wil het neo-chassidisme de nieuwe kosmologie, de vruchten van de exacte en humane wetenschappen en de interreligieuze dialoog tenvolle aannemen en opnemen. In dialoog daarmee willen zij de Joodse mystieke traditie (‘Kabbala’) vernieuwen en verderzetten.

In zijn baanbrekend Radical Judaism pleit hij ervoor om de kosmos en het mysterie van eenheid dat de kosmos bezielt — en waarvoor de jonge hedendaagse mens gevoelig is –, te verbinden met de traditionele verpersoonlijkte God van de joodse mystiek. Dit Mysterie roept om bewustwording in ons, en om deze bewustwording door te geven aan elkaar.

De meest sprekende manier om anderen gevoelig te maken voor dit Mysterie en voor deze Eenheid is niet zozeer theorievorming, zegt Green, als het elkaar als delen van één groot Geheel leren behandelen, door het mededogen voor elkaar te beleven, als voor andere leden van het (eigen) lichaam. Dit is zijn visie op de toekomst van religie: aandachtig worden en eenheid bevorderen:

Elke religie kan worden gezien als een serie van voortdurende en evoluerende menselijke antwoorden op het stille ‘Waar ben je?’ (Genesis 3,9) dat wij horen of voelen opwellen diep in ons. In deze zin versta ik het stille Zelf van het Zijn inderdaad als de immanente, inwonende ‘Gebieder’ van de mitzvot, de geboden die zoveel bepalen in het Joodse leven. … Om te beginnen wil hij dat wij aandachtig zijn (be aware) en het diepste begrip bereiken omtrent de evoluerende eenheid van het zijn dat wij maar kúnnen bereiken, en leven in getrouwheid aan dit bewustzijn. Enkel op deze wijze kunnen wij de ons toegewezen taak volbrengen van onophoudelijke ontwikkeling, van het voorwaarts stuwen van het proces. Het eerste gebod is te weten, te ontwaken voor de aanwezigheid en de roep van de Ene (of het Ene) in ons. … Maar om te kunnen slagen in deze onophoudelijke zoektocht hebben zowel individuen als samenlevingen richtingaanwijzers en oproepen (reminders) nodig. Wij kunnen momenten hebben van diep inzicht, maar we zijn mensen. Wij keren terug op onze stappen, wij vergeten. De eenheid van het Zijn is niet onmiddellijk evident voor ons op het bewustzijnsniveau waarop we meestal leven. Religies duiken op om vormen te scheppen die als zo’n oproepen dienst doen. … Ik suggereer dat de schepping van dergelijke rituele vormen effectief ons menselijk antwoord is op een authentiek enkel gebod, een goddelijke imperatief van de immanente aanwezigheid, een woordeloos oproepen binnen in ons dat zegt: ‘Ken Mij!’ ‘Word wakker!’ ‘Wees bewust!’ ‘Ik ben de Heer uw God.’ … Maar er is een tweede gebod geïmpliceerd in hetzelfde ‘Waar ben je?’, dat onmiddellijk volgt op het eerste ‘Wees aandachtig’. Onze tweede taak, die geen verdere uitleg behoeft, is dat wij deze bewustwording delen met anderen. De Ene (of het Ene) heeft ons nodig en roept ons om elk op onze eigen wijze bewust te worden. Het is echter door de grote collectiviteit van het menselijke bewustzijn dat de Ene ons voorwaarts drijft naar zijn doel: gekend, openbaar en bemind te zijn. Dit bewustzijn delen we best niet door te prediken maar door onze daden. Dit is het deel van ‘Waar ben je?’ dat om mededogen en morele actie vraagt. We laten anderen weten dat wij en zij allemaal deel zijn van dezelfde Ene als we hen behándelen als broeders en zusters, of als delen van hetzelfde universele lichaam. We worden geroepen om de eenheid van het Zijn te verkondigen doorheen de hele wereld en alle menselijke wezens te verwelkomen in het koor van hen die de Ene prijzen, in welke taal of stijl hen ook het beste past. 1


1 Arthur Green, Radical Judaism, Yale University Press, New Haven, 2010, passim.

Het verwisselen van zichzelf en de ander — Shantideva

Op de meditatie van het ‘gelijkstellen van jezelf met de ander’ in vreugde en lijden, volgt nog een tweede, verdere stap in de het voornaamste geschrift van de Indische boeddhist Shantideva (achtste eeuw): het ‘verwisselen van jezelf met de ander’:

Hij die zichzelf en anderen spoedig wenst te redden, moet zich bezighouden met het hoogste mysterie, het verwisselen van zichzelf en de ander. … Als je uit egoïsme een ander te kort hebt gedaan, zul je in de hel gekookt worden. Als je uit altruïsme jezelf te kort hebt gedaan, zal alle voorspoed je ten deel vallen. … Allen die in de wereld ongelukkig zijn, zijn dat omdat zij hun eigen geluk najagen. Allen die in de wereld gelukkig zijn, zijn dat omdat zij het geluk van anderen najagen. … Hij die niet zijn eigen geluk inruilt voor het lijden van de ander kan het boeddhaschap nooit bereiken, en zelfs niet een beperkt geluk in de kringloop van het bestaan. 1

Hier gaat het er niet meer om dat je de vreugde en het lijden van een ander gelijkstelt met die van jezelf en zijn lijden als het jouwe ziet, en jouw vreugde als de zijne. Hier gaat het er niet meer om dat je je ik niet langer beperkt tot jezelf en het uitbreidt tot het de ander, ja alle anderen omvat. Het ‘hoogste mysterie’ van de levensbeschouwing en de meditatiepraktijk die Shantideva voorstelt is dat je je vervolgens gaat inwisselen, verwisselen, uitwisselen met de ander. Het lijden van de ander wordt tot het eigen lijden gemaakt of opgenomen in het eigen hart, en de eigen vreugde wordt weggeschonken aan de ander.

Wie dit meditatief inoefent, zal uiteindelijk in het dagelijkse leven zo ingesteld zijn en hiernaar handelen — dit is natuurlijk wat finaal bedoeld wordt. Opnieuw is deze tekst een voorbeeld van hoe deze tweede vorm van mededogen-meditatie kan verlopen, op het meditatiekussen en/of in de dagdagelijkse omgang met de naasten. Wie zijn eigen geluk niet inruilt met een ander, kan nooit de volle verlichting bereiken, zegt Shantideva!

Sterke zinnen ook: Allen die in de wereld ongelukkig zijn, zijn dat omdat zij hun eigen geluk najagen. Allen die in de wereld gelukkig zijn, zijn dat omdat zij het geluk van anderen najagen. Het eigen ‘ik’ (het eigen lichaam, de eigen persoonlijkheid) dient nog slechts om het in te zetten voor de anderen. Hoe actueel is deze boodschap in onze op hol geslagen individualistische samenleving…


1 Ria Kloppenborg, Santideva. De weg tot het inzicht, Meulenhoff, Amsterdam, 1980, VIII, 120-186.

De aanraking van het mededogen — Ramdas

Swami ‘Papa’ Ramdas werd geboren in 1884 en stierf in 1963. Na een onsuccesvol beroeps- en huwelijksleven kreeg hij van zijn vader het gebedswoord (mantra) ‘Ram’ – één van de meest gebruikte namen in het hindoeïsme voor het Godsmysterie –, waarmee zijn geestelijk leven begon.

Onder invloed van sri Ramana Maharshi kwam hij tot de realisatie dat alles Ram is en begon hij aan een rondzwervend leven in Kerala, levend van aalmoezen. Hij verzamelde leerlingen die een ashram stichtten en de uitspraken en het levensverhaal van Ramdas in boek uitgaven. Zowel zijn levensverhaal, In Quest of God (Carnet de pèlerinage) als zijn voornaamste tekstenbundel The Divine Life (Présence de Ram) kende een groot succes. Beide werden vertaald in vele Europese talen.

Omwille van wat wij zijn fransciscaanse levenswijze en persoonlijkheid zouden kunnen noemen wordt hij in het hindoeïsme gemoedelijke en vertrouwelijk ‘papa Ramdas’ genoemd. Hij straalde immers de goedheid en liefde van God uit, op zeer indrukwekkende wijze.

In dit opperste bewustzijn van de eenheid van het leven en van alle manifestatie bereiken wij de volmaakte voltooiing van de Liefde – in onszelf en jegens al wat is. De heilige die deze bovenpersoonlijke liefde van God heeft gerealiseerd omarmt de gehele schepping in deze oneindige liefde die hij overal waarneemt. Hij blijft steeds bewust van het feit alles te zijn en alles in alles te zijn. Liefde is waarlijk de voltooiing van onze eenheid met heel de schepping. Liefde is niet alleen in de vormen en uiterlijke manifestaties die verschijnen en verdwijnen; liefde is de natuur zelf van het Atman, die de enige Werkelijkheid is, de oneindige Geest, tegelijk immanent en transcendent. Liefde, ook al lijkt zij te handelen op het niveau van de dualiteit, heeft haar ware wortels in de onpersoonlijke Geest, aan de basis van de manifestatie. 1

Deze Liefde maakt wat twee is dieper gezien tot niet-twee: de fameuze ‘non-dualiteit’ waarover sprake is in het hindoeïsme. ‘Liefde is aan gene zijde van de dualiteit, ook al drukt zij zich op veelvoudige wijze uit. Zij is de onweerstaanbare kracht die alle dingen gidst en leidt.

Hier werkt de liefde met een visie die zo weids is dat zij alle grenzen van kaste, geloofsovertuiging en kleur vernietigt. Zij aanschouwt de Beminde, eeuwig in haar hart, die zich is komen manifesteren in alle wezens en alle schepselen. Deze liefde laat zich niet opsluiten achter grenzen; zij stroomt met een zo onweerstaanbare kracht dat zij alle grenzen doorbreekt. 2

Alle pijnlijke verschillen worden dus ondervangen en verzoend door een dieperliggende goddelijke eenheid. Het komt er op aan deze Liefde aanwezig te leren zien. Voor Ramdas is het persoonlijk opvatten van deze diepere Eenheid een grote hulp: God is de Beminde die in het hart van alle dingen is. Van iemand die zo de (persoonlijke) Liefde in alles en allen ziet, verwijdt zich het hart tot de dimensies van het universum. ‘Het hart dat trilt van goddelijke liefde zou zich moeten verwijden en de gehele schepping omhelzen.‘ Zijn aansporing is dus om te kiézen voor het mededogen: 

Als je de eindeloze gelukzaligheid van de onsterfelijkheid wil realiseren, enig doel van je zoektocht – zelfs al ben je je daar niet van bewust –, maak dan je hart vrij van zijn hardheid door de magische aanraking van het mededogen. … Laat je hart het licht ontvangen en gezuiverd worden door de inspiratie van de liefde en van het mededogen, opdat je jezelf kunt beschouwen als het hele universum omhelzend. … Verenig je dus met elkaar, volken van de wereld, in de vrijheid van uw onsterfelijke bestaan,  om de zuivere gelukzaligheid te genieten, door de universele liefde, door daden van zelfverloochening, van sympathie, van mededogen en van vergiffenis. Wees niet langer slaven van de vormen. 3


1,2,3 Swami Ramdas, Présence de Ram, Albin Michel, Paris, 1997, passim.

Jijzelf en de ander zijn gelijk — Shantideva

Het achtste hoofdstuk van de Bodhisattvacharyavatara van de Indische mysticus Shantideva (achtste eeuw) is een parel van de boeddhistische mystieke literatuur. De titel ervan is: ‘De volmaakte deugd van de meditatie’. Hier zien we religie op haar moeilijk bereikbare hoogtepunt. Mystiek (meditatie en zijn verdieping) en ethiek (mededogen) vallen immers samen.

De enige betekenis en bedoeling van de privé meditatiepraktijk is om een mens te worden van mededogen, helemaal op het welzijn van de ander gericht, van alle andere mensen. Het verlangen naar bevrijding, als oogmerk en als methode, want dat is wat bedoeld wordt met de ‘verlichtingsgedachte’, is hier niets anders dan de radicale eenheid met de naaste en de inoefening ervan. Opvallend is dat het beeld gebruikt wordt dat ook Paulus in de eerste brief aan de Korintiërs gebruikt: de mensen vormen één lichaam met elkaar, zo omvattend als de kosmos zelf (en hierin overtreft Shantideva Paulus nog).

Wat Shantideva voorstelt is dat we zouden mediteren op de diepgaande eenheid met elkaar, zoals verschillende ledematen één zijn met elkaar in eenzelfde lichaam. Onze dagdagelijks afbakening van onszelf als ‘mijn ik’ moet doorbroken worden en stilaan vervagen, tot wij een open of gemeenschappelijk ‘ik’ verwerven. Dit is de finale conclusie van het fundamentele inzicht van het boeddhisme dat er geen eeuwige, van elkaar onder- en gescheiden personen bestaan in ons, mar slechts voortdurend wisselende samenstellingen van sensaties, gedachten, gevoelens, intenties enz. Vreugde en lijden van een ander worden dan langzaamaan gezien en ervaren als de vreugde van mijzelf, van een ander-lidmaat-van-mijzelf.

Als je door te mediteren … de telkens weer opkomende gedachten tot rust hebt gebracht, moet je de verlichtingsgedachte ontwikkelen. Dan moet je eerst op dezelfde manier en vol toewijding het idee ontwikkelen dat jijzelf en de ander gelijk zijn. ‘Lijden en geluk zijn voor allen gelijk. Wat voor mij lijden is, is dat ook voor hen, wat voor mij geluk is, is dat ook voor hen.’ Daarom moet ik allen behandelen zoals ik mijzelf behandel. 1

Uiteindelijk leidt dit ertoe dat ik in staat ben mezelf als één te beleven met de ander in vreugde en leed, en nog slechts echte vreugde te kennen als de ander of alle anderen ook vreugde kennen, en mijn lijden als geen lijden te zien als het erom gaat de vreugde van de ander te bevorderen:

Ik moet het lijden van een ander beëindigen, omdat het lijden is als mijn eigen lijden. Ik moet anderen helpen, omdat zij levende wezens zijn zoals ik. Geluk is voor de ander even begeerlijk als voor mij. Ben ik dan zo bijzonder dat ik slechts voor mijzelf geluk kan nastreven? 2

Dit is dan nog maar de eerste trap van deze mededogen-meditatie: het gelijkstellen van zichzelf met de ander. De zinnen die Shantideva hier neerschrijft zijn duidelijk bedoeld als een voorbeeld van hoe je concreet zo moet mediteren. Geleidelijk aan verdiept de meditatie dan wel, voorbij woorden. Van veeleisendheid gesproken.


1,2 Ria Kloppenborg, Santideva. De weg tot het inzicht, Meulenhoff, Amsterdam, 1980, VIII, 89-117.

‘Fakes!’ — Saraha

Hindoes, jaïns en boeddhisten, alle religieuze professionals die hij in zijn cultuur vindt en hun dierbare, veelgeprezen praktijken, krijgen er achtereenvolgens stevig van langs van de tantrisch-boeddhistische Indische mysticus Saraha:

Bah! Brahmanen weten niet eens waar het om gaat: vergeefs zingen zij hun vier Veda’s. Zij reciteren, aarde, water en kusha gras in de handen, en zitten thuis vuuroffers te maken. Hun verplichtingen zijn zinloos, de bijtende rook prikt enkel maar hun ogen. Met staf of drietand, gekleed als heren poseren zij als wijzen en geven zij ascetisch advies. Fakes zijn het, hun fouten misleiden de wereld; goed en kwaad kunnen zij niet van elkaar onderscheiden. 1

Zijn spot is bijtend, grof misschien zelfs. De kritiek die mystici op hun meer op het uiterlijke gericht blijvende mede-religieuze figuren hebben is inderdaad vaak heel bitter. Er is en zal altijd een gespannen verhouding blijven tussen mystiek en (institutionele) religie. Omdat mystici naar de diepte, naar de kern van iets gaan en bijgevolg altijd het meer naar buiten, naar de oppervlakte gelegen gedrag zullen relativeren en – wanneer het met onoprechtheid gepaard gaat – aanvallen. En ook omdat institutionele religie die weg van de mystici en hun kritiek niet eens kan begrijpen, laat staan appreciëren.

Het is onmogelijk alle details van de beschimpte, puur uiterlijke praktijken die Saraha hier opnoemt in kort bestek te verklaren, maar naar het eind toe komt de essentie te sprake. Hier openbaart Saraha zich immers als een tantrische mysticus en bovendien aanhanger van een bepaalde school binnen het boeddhisme: de school van het Grote Zegel (Mahamudra). Zijn kritiek — en het is gelijkaardig bij mystici uit andere stromingen en religieuze tradities — stoelt op het fundamentele inzicht dat religie en alledaags leven niet van elkaar ge/onder-scheiden mogen worden.

Mahamudra en vergelijkbare stromingen gaan heel ver in het beklemtonen van non-dualiteit. Het gaat er niet om dat al die praktijken van de gevestigde religies zinloos zijn, op voorwaarde dat je ze verbindt met altijd en overal beleefd mededogen, en dat je ze verbindt met het dagelijkse leven. Als je de innerlijke vrijheid, de vereniging, de heiligheid, het Goddelijke, het Ultieme niet zoekt en dan ook vindt in datgene waar je mee bezig bent, dan zal je het ook niet vinden op een meditatiekussen of in een kerk of zo. In non-dualiteit is álles een manifestatie van het Ultieme, en het uitkiezen van iéts (strikt ‘religieus’) de beste manier om dit Alles te verspelen:

Welk nut hebben pelgrimstocht of woudpenitentie? Ga je bevrijding vinden door jezelf onder te dompelen in water? Mededogen verwerpend, verstrikt in leegte, zal je het hoogste pad niet vinden. Maar als je erin slaagt leegte met mededogen te combineren, dan zal je niet vasthaken in het bestaan (samsara), noch in nirvana. Hey! Geef toch de leugens op die je vastbinden; wees vrij van wat je op dwaalwegen leidt! Bewust van dát, is er niets anders; in realisatie is alles dàt. 2

Maar hier knelt het schoentje: het is een langzaam leerproces om te leren niet-kiezen – en daar kan meditatie dienstig zijn.


1,2 Roger R. Jackson, Tantric Treasures, Oxford University Press, Oxford, 2004, pp. 53 e.v.

Christus is het die leeft in mij — Paulus

Deze vier teksten uit de brieven van Paulus geven een beeld van de mystiek van Paulus:

Met Christus ben ik gekruisigd. Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij. Voor zover ik nu leef in het vlees, leef ik in het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en zichzelf heeft overgeleverd voor mij.

Moogt gij in staat zijn mèt alle heiligen te vatten, wat de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die alle kennis te boven gaat. Moogt gij de volheid bereiken die de volheid van God zelf is.

Die gezindheid moet onder u heersen welke ook Christus Jezus bezielt: Hij die bestond in goddelijke majesteit heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God.

Gij zijt immers gestorven en uw leven is nu met Christus verborgen in God. Christus is uw leven, en wanneer Hij verschijnt, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid. … Legt de oude mens met zijn gedragingen af, bekleed u met de nieuwe mens, die op weg is naar het ware inzicht, zich vernieuwend naar het beeld van zijn Schepper. Dan is er geen sprake meer van heiden of jood, besnedene of onbesneden, barbaar en onbeschaafde, van slaaf of vrije mens. Dààr is alleen Christus, alles in allen. 1

Als er één woord terugkeert in al deze teksten is het ‘Christus’. Mystiek in de paulinische, christelijke traditie is duidelijk eenheid en identificatie met Jezus van Nazareth, de joodse Messias, die lééft en zichzelf aan iedereen aanbiedt. De eenheid is tegelijk moreel en psychologisch en dieper dan psychologisch: het is zo leven dat je niet meer je eigen leven leidt maar zoals Jezus heeft geleefd, zodat je zijn leven leidt, zodat hij het is die in je leeft, méér nog dan jijzelf. Intieme eenheid door identificatie in liefde, die leidt tot een bewustzijnsverandering. Niet de eigen kleine noden en zorgen bewegen ons nog, maar de bekommernis van Christus zelf en de gemeenschap die hij sticht.

Het uitgangspunt is voor Paulus duidelijk een liefdeservaring: dat de gekruisigde Jezus hem visionair verscheen en precies hém als verbeten christenvervolger vergiffenis schonk en wou in dienst nemen, dàt heeft het diepste in het hart van Paulus getransformeerd. De wettenvreter werd een getuige van de liefde van God, verschenen in Jezus. De gezindheid van Jezus moet voortaan in alle gedachten en daden van Paulus en de christen terugkeren: een liefde die pure nederigheid en barmhartigheid is, die eerst vergiffenis schenkt en zo de mens laat uitbreken uit zijn egoïsme in een allesomvattende nieuwe roeping. Het is het aannemen van een nieuw zelf, dat Paulus vergelijkt met kleding: de oude identiteit wordt afgelegd en de nieuwe, de Christusidentiteit wordt aangetrokken.

Woordelijk komen we hier reeds heel dicht bij de Oosterse religieuze visie op de mens en zijn ontwikkeling; inhoudelijk is het onderscheidt nog oneindig kleiner. Leven is groeien naar een nieuwe, diepere identiteit toe, het is het alledaagse, grijpende ego laten overgaan in een diepere identiteit van liefde en openheid, de aanwezigheid van God in ons. Het is het menselijke kleine zelf laten overgaan in het grotere, goddelijke Zelf. Die overgang is genade, en van die genade is de zelfgave van Jezus op het kruis voor christenen het sacrament.


1 De Bijbel. Willibordvertaling, KBS, Boxtel, 1978, Galaten 2,19-20; Efeziërs 18-19; Filippenzen 2,5-6; Kolossenzen 3,3-4.9-11.

Een vaartuig zijn voor hen die de andere oever willen bereiken — Shantideva

Er wordt wel eens beweerd dat het christendom zich onderscheidt onder de religies door haar liefde — en dat zij daardoor haar waarheid, haar gelijk bewijst. Zei Jezus niet dat je de boom kent aan zijn vruchten? Wie zal zeggen of het historisch klopt dat het christendom zich onderscheiden heeft door zijn liefde? In elk geval kan je de liefde principieel evengoed in de andere wereldreligies vinden. Van het boeddhisme wordt wel eens beweerd dat het een nihilisme is, alleen bezig met zelfverlossing. Deze tekst van Shantideva plaatst daar dan toch grote vragen bij; hij kan ons zelfs heel bescheiden maken:

Ik wil een beschermer zijn voor hen die onbeschermd zijn, een leider voor hen die op reis zijn, een vaartuig voor hen die de andere oever willen bereiken, of een dam of een brug. Ik wil een lamp zijn voor hen die licht nodig hebben, een bed voor hen die behoefte aan een rustplaats hebben en een slaaf voor allen die een slaaf nodig hebben. … Op dezelfde wijze wil ik op velerlei manier levenssubstantie zijn voor alle wezens die in het universum bestaan, totdat allen verlost zijn. … Ik wil de verlichtingsgedachte bij mijzelf laten opkomen tot heil van de wereld, en ik zal mij op de training toeleggen, stap voor stap. 1

Het ‘jongere’ Mahayana-boeddhisme onderscheidt zich enigszins van het ‘oudere’ Theravada-boeddhisme doordat de klemtoon minder op de meditatie ligt en meer op het mededogen. Dat komt omdat bij hen de intuïtie dieper doordrong dat als er niets duurzaam en zelfstandig is maar alles bestaat in en dankzij al het andere, dat persoonlijk heil dan ook geen zin heeft. We kunnen alleen maar streven naar het collectieve heil van alle wezens. Daarom doet men de gelofte dat men persoonlijk niet de verlossing zal binnentreden zolang er ook maar één wezen nog onverlost is. Dat is de zgn. bodhisattva-gelofte.

In deze tekst drukt Shantideva haar poëtisch uit. Dag in dag uit wil de boeddhist met deze gelofte voor ogen leven en zich op de training toeleggen die eruit voortvloeit. Het is een door en door ‘eucharistische’ gezindheid die hem of haar bezielt: ‘Neem, dit is mijn lichaam, voor u gebroken’…


1 Ria Kloppenborg, Santideva. De weg tot het inzicht, Meulenhoff, Amsterdam, 1980, pp. 47-49.