Rusten in het midden van de ruimte — Milarepa

Milarepa (1028/40–1111/23) is de meest geliefde heilige van Tibet en prominent vertegenwoordiger van het tantrische boeddhisme. Zijn ‘100.000 Liederen van Realisatie — stijlfiguur, het zijn er slechts een enkele honderden… — zijn pareltjes van vertelkunst afgewisseld met soms heel lyrische, soms heel technische liederen. In vele liederen bezingt hij de natuur als zijn leermeester. In één zo’n lied komt met een prachtige dialoog tussen Milarepa en een oudere vrouw en vooral diens dochter, die heel open staat voor Milarepa en hem allerlei vragen stelt.

Milarepa nodigt haar uit om te mediteren op al wat één en onvergankelijk is: een typisch tantrische meditatiepraktijk (te vinden bvb. in de hindoeïstische Vijnanabhairava Tantra) om de geest van de onrust van het vele en vergankelijke te genezen en verankeren in de vrede en bevrijding van het Ene en eeuwige. Met name het mediteren met de ruimte of leegte is een veelvoorgestelde meditatiepraktijk.

Het meisje heeft dit met overgave gedaan, maar komt later terug bij Milarepa, in eenvoud bekennend dat ze voortdurend geplaagd wordt met wat dat Ene/overgankelijke ‘bevolkt’, dus met de vele gedachten die in haar meditatie op het Diepste, het Ene, haar eigene zuivere Bewustzijn opduiken.

Het antwoord van Milarepa is typisch tantrisch en mahayana-boeddhistisch in het kwadraat:

Luister, gelukkig meisje, jij die rijkdom en geloof hebt! Als je je goed voelde bij het mediteren op de hemel, laat dat ook zo zijn bij de wolken: wolken zijn slechts manifestaties van de lucht; rust daarom midden in de sfeer van de lucht! Sterren zijn slechts weerspiegelingen van de zon en de maan; als je kan mediteren op zon en maan, waarom dan niet op de sterren? Daarom: absorbeer jezelf in het licht van de zon en de maan! Struiken en bomen zijn slechts manifestaties van een berg; als je goed kan mediteren op de berg, dan maar ook op de bomen! Daarom: verblijf in de standvastigheid van de berg! Golven zijn niets meer dan de beweging van de oceaan; als je goed kan mediteren op de oceaan, waarom niet op de golven? Daarom: ga onder (dissolve yourself) in het midden van de oceaan! De verstorende gedachtenstroom manifesteert de geest; als je goed kan mediteren op de geest, laat het dan ook zo zijn met de gedachtenstroom! Daarom: ga onder in de diepste Essentie van de Geest! 1

Realiseer je dat de wolken, de sterren, de struiken, de golven, de opkomende gedachten evengoed dezelfde lucht, maan(licht), oceaan en zuivere Geest zijn, want zij zijn daar toch een uitdrukking van. Alles is Bewustzijn, Openheid, Aandacht, ook onze storende gedachten! Alles is Goddelijk, de stilte maar ook de woorden, de innerlijke vrede, maar ook de emoties, het zuivere Niets, maar ook de beelden, de meditatie maar ook de bonte belevingen! Probeer in de dagdagelijks mallemolen van ervaringen en gedachten (het samsara) toch in contact te blijven met de diepe Onderstroom van de eenheid-van-alles (het nirvana). Het is niet gemakkelijk en vergt wellicht oefening, maar wie zei dat het gemakkelijk zou wezen?


1 Garma C. C. Chang, The Hundred Thousand Songs of Milarepa, Shambala, Boulder/London, 1977, pp. 146-148.

In stilte zitten — Zuowang Lun

De Zuowang Lun (Sitting in Oblivion, Zitten en Vergeten) is één van de belangrijkste teksten van het latere taoïsme, geschreven door Sima Chengzhen (647–735). ‘Zitten en alles vergeten‘ is een uitdrukking die voorkomt in de Zhuangzi (19,6) en vanaf Zhuang Zi het slagwoord is geworden van de taoïstische meditatie.

Daarom, als iemand begint het Dao te onderzoeken, moet hij in stilte gaan zitten en de geest temmen. Hij moet de geprojecteerde werkelijkheid loslaten en verblijven in niet-zijn. Wanneer iemand verblijft in niet-zijn, zonder gehecht te geraken aan ook maar één ding, dan treedt men vanzelf (naturally) binnen in de leegte en het niet-zijn. Daar wordt men één met het Dao. Het Geschrift zegt: ‘Het centrum van het opperste Dao is sereniteit en niet-zijn, waar het hart zonder afwijking is en ook geest en fysieke structuur dat zijn. Door naar de diepste bron van de geest en het lichaam te gaan, vindt men dat hun wortel de Dao is‘. 1

In de eerste zin wordt de eigenlijke methode beschreven: taoïstisch mediteren is in een eenvoudige fysieke meditatiehouding gaan zitten en dan het lichaam bewegingloos houden, zodat zo weinig mogelijke fysieke prikkels de aandacht naar zich trekken. In het verlengde van die fysieke stilte en daardoor aangedreven — want een stil lichaam verstilt vanzelf onze geest gevoelig — wordt onze innerlijke beleving rustiger, vrediger, stiller. De geest ‘temmen’ leidt er vervolgens toe dat minder gedachten over de werkelijkheid onze ervaring van de werkelijkheid kleuren, vervormen en voeden. Zo keert de taoïst terug naar de stilte, naar de innerlijke vrede en rust die zijn diepste natuur is.

Het iets wordt herleidt tot ‘niet-zijn’ en ‘leegte’, die duidelijk allesbehalve nihilistisch wordt ervaren maar integendeel als verhoogd/verdiept bewustzijn, als contact met en herbronning in het Ultieme. De eigen diepste kern, het innerlijke centrum dat bereikt wordt in de meditatie is niets minder dan de Kracht (de) die de kosmos aandrijft en in stand houdt: tot rust en ‘sereniteit’ komen dáárin is bij de zuiverheid van fysieke en mentale kracht komen, om erdoor getransformeerd en gerevitaliseerd te worden. Diep in ons schuilt de ‘bron’ van geest en lichaam en zijn geworteld zijn in het Ultieme, in de goddelijke Weg (Dao), het goddelijke Principe dat alles in zich opneemt, draagt en met nieuwe energie uitzendt.

We vinden hier dezelfde structuur als wat in theïstische context wordt omschreven als ‘tanken bij God’. Soms wordt dit niet als gratuit genoeg gezien tegenover God, als was het een gebruiken van God. In het taoïsme zou dit juist als te antropomorf beschouwd worden: het Ultieme is daar Kracht, en het zitten in stilte en sereniteit de enige manier om één te worden met het Ultieme. Het is echter niet evident voor de mens om hier zijn diepste, goddelijke Kracht aanwezig en beschikbaar te weten, niet alleen zijn fysieke maar ook zijn mentale en morele kracht…


1 Livia Kohn, Sitting in Oblivion. The Heart of Daoist Meditation, Three Pines Press, Dunedin, 2010, p. 142.

‘Gij schiep in hun gehoor een heiligdom’ — Rilke

Rainer Maria Rilke (1875-1926) is de dichter der dichters: hij spreekt over de rol van de dichterlijke ervaring en roeping in de wereld. Maar er is een ruimer begrip mogelijk en wenselijk. Rilke wil een zone, een laag in elk van ons wakker roepen waarin de heerlijkheid van het bestaan voor ons toegankelijk wordt.

Als kind werd Rilke te kort gedaan en als jonge man gaat hij op zoek in amoureuze relaties en in vrome religiositeit naar vervulling. Zijn eerste grote werk is Het getijdenboek, waarin reeds een ander godsbeeld doorbreekt, minder devotioneel, meer duister en kosmisch. Uiteindelijk keert Rilke zich af van het benepen christendom zoals hij dat om zich heen waarnam en kiest hij voor de nietzscheaanse wereldaffirmatie. Zijn tweede grote werk, De elegieën van Duino, is daar een weerspiegeling van. Daarin beaamt hij wel tenvolle het aardse leven, maar het klinkt een beetje titanisch. Heel spoedig na deze kritische fase, ja deels overlappend ermee, hervindt hij een ‘tweede naïviteit’ van kinderlijk omgaan met de alledaagse dingen, in hen het wonder ontvangend.

Dat zien we in De sonnetten aan Orpheüs, waarvan dit het eerste gedicht is:

Toen steeg een boom. O louter overstijgen! / O Orpheus zingt! O hoge boom in ’t oor!/ En alles zweeg. Maar zelfs in dit verzwijgen/ kwam nieuw begin, wenk en verandring voor.| Dieren van stilte drongen uit het klare/ ontbonden bos van leger, bed en nest;/ en toen mocht blijken dat zij niet uit list/ en niet uit angst zo ingehouden waren,| maar uit toehoren. Brullen, roep, gebrom/ scheen in hun harten klein. En waar zoëven/ nauwlijks een hut was om dit te ontvangen,| een schuilhoek voor hun donkerste verlangen,/ met toegangsdeur waarvan de posten beven, —/ schiep gij in hun gehoor een heiligdom. 1

Orpheüs is de Griekse mythologische figuur die zijn geliefde Euridice terug gaat halen uit de onderwereld. Maar Rilke legt de klemtoon op een nevenaspect van deze mythe: hoe de muziek van Orpheüs de doodse wereld om zich heen wekt tot luisterbereidheid en tot vrijheid. We moeten ons bij dit gedicht voorstellen hoe de bange dieren plots met open hart komen luisteren naar de dichter. De benadering van de dichter — de kunstenaar of de gevoelige mens — wil een diepere zelfervaring en wereldbeleving van de groep waartoe hij of zij behoort wekken. Vaak werd deze immers door de intellectuele en technologische ontwikkelingen pijnlijk vernauwd. De ‘dichter’ wil helpen haar weer tot verruiming en ontplooiing te brengen. Rilke wordt wel eens de laatste Duitse romanticus genoemd. (In plaats van een muntstuk gaf hij ooit een roos aan een bedelaar.)

Zo moet elke mens als een zingende Orpheüs door de wereld gaan om door zijn gezang van liefde de schoonheid, de vrijheid, het vertrouwen, de openheid, de liefde te wekken in al wat/wie hem omgeeft. Dan wordt ons gehoor, ons hart een heiligdom waarin het Heilige zich kan manifesteren in de dagelijkse dingen.


1 R. M. Rilke, Die Gedichte, Insel, Frankfurt Anne-Marie Main, 1986, p. 675. (Vertaling van C.O. Jellema.)

Leeg zijn is het vasten van het hart — Zhuang Zi

De Zhuangzi, dat is het grote vuurwerk van de Chinese literatuur en filosofie en mystiek. Geen enkele westerse vertaling slaagt erin recht te doen aan dit meesterwerk, al komt de vertaling van de ongeëvenaarde Kristofer Schipper misschien toch wel een beetje in de buurt.

Eén van de ironische strategieën is dat Zhuang Zi (ca. 369-286 v.C.) soms uitgerekend Confucius voorstelt als een onwetend broekventje, ofwel, zoals hier, als een grote taoïstische leraar. Via deze spreekbuis leert de Zhuangzi de diepste levenswijsheid van deze mystieke religie:

‘Mag ik u vragen hoe ik dan te werk moet gaan?’ vroeg Yan Hui. ‘Eerst vasten!’ zei Confucius. ‘Concentreer al je aandacht. Luister niet meer met je oren maar luister met je hart. Luister niet meer met je hart maar luister met je qi. Wat hoorbaar is houdt op bij de oren, terwijl het hart nog toegankelijk is voor symbolen. Maar de qi is leeg: slechts dingen geven het gestalte. Voorwaar! In die leegte wordt de Tao vergaard. Leeg zijn, dat is het vasten van het hart.’ Richt je blik naar die [duistere] waterplaats: uit het lege vertrek komt dan het witte [licht]. Alle voorspoed ligt in het ‘stilstaan van het stilstaan’. Laat je voeren door de dingen om zo je hart vrij te laten zwerven. Berust in het onvermijdelijke om het centrum te voeden. Dan heb je het allerhoogste bereikt. 1

Luister naar het leven niet met je verstand, maar met je lichaam (de qi, de in het lichaam waargenomen kracht), of dieper nog: met de kern van je wezen, waar je volkomen openheid en ontvankelijkheid bent, ‘leegte’. Om echt het leven te voelen, te vatten, te genieten, moeten we het hart — dat in het Chinese denken de plaats is waar ons denken woont — helemaal laten ‘vasten’, d.w.z. geen voedsel geven, stil leggen. Het denken deelt de werkelijkheid immers op in categorieën en tegenstellingen die haar vervormen en ons misleiden en ongelukkig maken. Het ‘buikgevoel’ komt veel dichter bij de waarheid. In die ‘duisternis’ (dwz. niet in begrippen te vatten ervaring) kan het ‘licht’ (de intuïtieve, mystieke kennis van het leven) rijzen. ‘Voorspoed’ vinden we dan ook alleen als we het innerlijke hollen kunnen loslaten en luisteren naar de Natuur. Deze ontvankelijkheid maakt ons vrij.

Het is dezelfde boodschap als in de Daodejing van Laozi: willen manipuleren wat het leven ons brengt leidt tot verkramping en mislukking; diepe acceptatie en aanpassing versterkt ons en maakt ons innerlijk één en één met de werkelijkheid om ons heen.

Uiteraard is dat geen passivisme en fatalisme; het is een hoogst actieve passiviteit die ons helpt door soepel mee te bewegen met wat gebeurt zo goed mogelijk te leven en lief te hebben.


1 Kristofer Schipper, Zhuang Zi, de volledige geschriften. Het grote klassieke boek van het taoïsme, Augustus, Amsterdam-Antwerpen, 2007, hfdst. IV,1.

Het Ene bewaren om heel te blijven — Huainanzi

In 139 v.C. bood koning Liu An van Huainan een encyclopedische werk aan de jonge keizer Wu van de Han dynastie aan als gids om succesvol te regeren: de Huananzi. Het is een ‘eclectisch’ werk, dat wijsheid van het taoïsme en van het confucianisme en nog verschillende andere stromingen bijeenbrengt. Daardoor zijn de scherpe kantjes weggevijld, zoals die bij Zhuangzi soms zijn, en komt deze tekst heel evenwichtig over. Hij biedt het beste van het taoïsme van de tweede eeuw.

Het is een tractaat voor een heerser, maar er is een volstrekte parallel tussen de politicus die zijn volk moet leiden en de wijze die zijn eigen leven, gezin, lichaam en innerlijk moet weiden. De sleutel hierbij is het waarnemen en ervaren van de Weg:

Daarom is de wijze rustig en heeft hij geen zorgen, is hij sereen en kent hij geen angsten. Hij neemt de Hemel als zijn baldakijn en de Aarde als zijn koets, de vier seizoenen als zijn hengsten en yin en yang als zijn menners. … Alles om zich heen geobserveerd hebbend, alles verlicht hebbend, keert hij terug naar het bewaren van het Ene opdat hij heel zou blijven. Hij overziet de vier hoeken van de Aarde maar keert altijd terug naar de centrale as. … Daarom cultiveren wijzen innerlijk de wortel (van de Weg in hen) en tooien zij zich niet uiterlijk met de takken. Zij bewaren hun quintessentiële geest en delen wijsheid en ervaring uit. In stilte beginnen ze niet aan een weloverwogen actie, en toch is er niets dat ongedaan blijft. In rust trachten ze niet te regeren, en toch is er niets dat onbestuurd blijft. 1

De Weg (tao) is de heel organische ordening van de wereld en de cyclische transformatie die haar kenmerkt. Zij is het die al het individuele schept, in stand houdt en uiteindelijk terug in zichzelf opneemt. Wijsheid is dat gewaar worden in het eigen leven en aan het werk zien in de wereld om zich heen en daar niet mee interfereren, het niet storen, willen bijsturen, maar het beluisteren en volgen. Het is natuurlijk zijn en anderen natuurlijk laten zijn. Het is een-voud en eenheid, de kosmos volgen i.p.v. haar doen plooien naar eigen wensen:

Wat we ‘geen weloverwogen actie’ noemen wil zeggen niet vooruit te lopen op het handelen van de dingen. Wat we ‘niets blijft ongedaan’ noemen wil zeggen zich aanpassen aan wat de dingen uit zichzelf reeds deden. Wat we ‘niet regeren’ noemen wil zeggen niet veranderen hoe de dingen uit zichzelf zijn. Wat we ‘niets blijft onbestuurd’ noemen wil zeggen zich aanpassen aan hoe de dingen uit zichzelf zijn onder elkaar. De tienduizend dingen hebben alle een bron waaruit zij ontspringen; alleen de wijzen begrijpen hoe zij deze wortel kunnen bewaren. De honderd ondernemingen hebben allen een bron van waaruit zij ontstaan; alleen de wijzen weten hoe deze poort te bewaken. 2

Daarvoor is rust en traagheid belangrijk, maar nog meer een contemplatieve instelling, die in het leven luistert naar het leven, zodat men het gaat begrijpen en respecteren. De taoïst is er diep van overtuigd dat de Weg het goede is, om ons heen en in ons hart. De Bron van alles is generositeit, ja liefde, en het is aan de mens om op zijn beurt een discrete ‘herder van het zijn’ te worden.


1,2 Liu An, The Huainanzi. A Guide to the Theory and Practice of Governing in Early China, tr. John S. Major e.a., Columbia University Press, New York, 2010, I,4.9

Dring diep door in het hart — Ramana Maharshi

In de binnenste holte van het hart straalt alleen het Ene, brahman, met onmiddellijke bewustheid als ‘Ik-Ik’, het Zelf. Dring diep door in het hart, door het denken tot zijn eigen bron te laten afdalen – en eventueel door de adem te reguleren -, en blijf daar, voorgoed rustend in het Zelf. 1

Deze korte tekst wordt de ‘Ramana Upanishad’ genoemd, en dat betekent niet niets! De Upanishaden zijn het laatste en meest filosofisch-mystieke deel van de Veda’s, de heilige Schriften van de hindoes. Er zijn enkele grote en klassieke, maar de lijst wordt wel eens flink aangevuld met grote teksten uit de latere traditie. Dat hindoes deze tekst van Ramana Maharshi (1879-1950) aan deze verzameling willen toevoegen is dus veelzeggend.

Ramana is een neo-vedantijn, d.w.z. een hindoe die vooral leeft vanuit de stroming van de vedanta advaita, maar duidelijk ook openstaat voor andere stromingen in het hindoeïsme, zoals de tantrische advaita (vroeger ‘Kasjmir Shivaïsme’ genoemd). Voor Ramana is alles het goddelijke ‘brahman’, het zalige bewuste zijn diep in ons, dat als een spiegel alles in zichzelf opneemt en uit zichzelf projecteert. Dat is het meest onszelf, en het is ook gemeenschappelijk in alles; daarin is alles ‘niet-twee’.

Wij mensen zijn op zoek naar bevrijding en liefde; wel: dààr is bevrijding en liefde, leert Ramana. In het diepste van ons wezen, beeldelijk voorstelbaar als ons hart, brandt het licht van dit diepere Zelf (ātman). Het zijn alleen onze identificaties met onze voorstellingen en dieper gezien met ons ego, onze eigenliefde, die ons verhinderen dààr te leven, bewust te zijn van ons-Zelf en van alles, met die radicale liefde en eenheidservaring.

Daarom beveelt Ramana een vorm van meditatie aan die zowel formeel als losjes doorheen de dag kan beoefend worden: stel jezelf de vraag ‘Wie ben ik? Wie ben ik ten diepste, finaal?’ (Een andere ‘mantra’ die Ramana graag aanbeval is het Bijbelvers (!): ‘Wees stil — en weet dat Ik ben’!) Deze concentratieve meditatie zal ons uiteindelijk bij het diepe geloof brengen dat we in dat zalige bewust zijn inderdaad één en liefde zijn. Het kan zich verdiepen tot een levendige intuïtie die ons min of meer steeds bijblijft, het kan zich uiteindelijk nog verdiepen tot een mystieke ervaring.

Soit: het is, laten we ons eraan overgeven: deep down zijn wij Shiva, of Allah, of Christus, whatever. Laten we van daaruit leven.


1 Ramana Upanishad. Verzamelde geschriften van Ramana Maharshi, vert. Philip Renard, Felix, Cothen, 2007, 153.