Inter-religie — Kabir

In de interreligieuze dialoog van de voorbije eeuw zijn duidelijk twee tendenzen te onderscheiden. In de eerste decennia van de twintigste eeuw zocht men vooral de eenheid te beklemtonen onder religies, omdat er zo’n nood aan verstandhouding was. In de latere decennia van de twintigste eeuw slingert de pendel door naar de andere kant: omdat de miskenning van de identiteit van de ander ook tot geweld leidt gaat men nu het verschil beklemtonen, de alteriteit en diversiteit.

In de wereld van de interreligieuze dialoog beklemtoonde men eerst dat er een eeuwige Wijsheid is die overal en in alle religies doorgegeven wordt in verschillende gedaanten; vervolgens ging men beklemtonen dat er geen ‘eeuwige Wijsheid’ buiten zijn culturele inkleding bestaat, dat alles in een religie dus cultuurgebonden is.

Wie de alteriteit en diversiteit beklemtoont ten koste van de eenheid, loopt toch sterk het gevaar tot scherpe afbakening en tot geweld te voeren; het volstaat in te zien dat eenheid de eenheid in en van verscheidenheid is. De stroming die sterk hamert op de culturele inbedding van religie en mystiek insisteert, lijkt vooral academisch te zijn; de mystici zelf lijken toch wel de universele Wijsheid te beklemtonen. (Al kan het nog altijd zijn dat mystici niet noodzakelijk goede theologen van de mystiek zijn. De discussie blijft wellicht open.)

Om dit aan te tonen een tekst van Kabir, één van de grootste mystici van de mensheid, op de grens tussen hindoeïsme, islam en sikhisme. Welke namen we aan het Ultieme geven, zo meent Kabir, het zijn maar námen voor het Ultieme, dat uiter-aard alleen maar één en ultiem kan zijn:

O broeder, waar komen deze twee allerhoogste Meesters vandaan? Zeg me, wie heeft je op een dwaalspoor gebracht? Allah, Ram, Karim, Keshava, Hari, Hazrat: dit zijn de namen die aan Hem zijn gegeven!

Wat we over God zeggen zijn vormen voor dezelfde realiteit, zoals uit de ene goudstaaf vele verschillende juwelen kunnen gesmeed worden. Dit geldt ook van onze benaderingswijzen van het Ultieme: ze mogen heel verschillend lopen, uiteindelijk zijn ze allemaal één als weg-naar-God:

Het zijn juwelen gemaakt van dezelfde staaf goud, identiek van aard; het is tevergeefs dat men in woorden onderscheid maakt: nimaz of puja, het is allemaal één! Hij is Mahadeva, Hij is Mohammed, wat maakt het uit of je hem Brahma of Adam noemt? De een zegt dat hij hindoe is, de ander turk, maar het zijn zonen van dezelfde grond …

De nimaz is het rituele gebed van de moslims; de puja het rituele offer van de hindoes. (Dat Kabir hier de hindoegod Brahma naast de bijbelse figuur Adam plaatst is wellicht geen gebrek aan kennis maar uiting van misprijzen voor fundamentalisme.) Onze heilige Schriften mogen verschillen, onze riten en gidsen mogen verschillen: uiteindelijk zijn het allemaal getuigenissen en getuigen van hetzelfde of dezelfde Ultieme:

De een leest de Veda, de ander doet de khutba, deze is Mevlana, gene is Pandit: ze dragen verschillende namen, maar het zijn potten van dezelfde klei!

Wanneer we het verschil zo beklemtonen dat we vervreemden van elkaar, dan vervreemden we ook van God:

Zegt Kabir: beiden zijn afgedwaald, en niemand heeft Ram gevonden … De een doodt een geit, de ander slacht een koe: in gekibbel verspilden ze hun leven. 1

Deze voorlaatste zin is betekenisvol: uiteindelijk gebruikt ook Kabir zijn lievelingsnaam voor het Ultieme. Hoe ‘universalistisch’ we ook denken, handelen moeten we toch ‘particulier’.


1 Kabir, Bijak, sabda 30, in Charlotte Vaudeville, Au Cabaret de l’Amour. Paroles de Kabir, Gallimard/Unesco, Paris, 1959, p. 51.

De vis in het water heeft dorst — Kabir

Kabir (1398-1448 ofwel 1440-1518) groeide op in een arme moslimfamilie van wevers te Varanasi in India. Hij kreeg later ook zelf twee kinderen. Hij zou zich aangesloten hebben bij de bhakti-dichter en heilige Ramananda (14e eeuw), die een intense affectieve liefde tot de persoonlijke godsgestalte Vishnoe combineerde met het non-dualisme van de Advaita Vedanta, de mystieke stroming die ontstond in de Upanishaden en uitgebouwd werd door de befaamde mysticus-filosoof Shankara.

Maar de leerling groeide boven de leraar uit. In eenvoudige woorden dichtte hij over zijn ervaringen. De bekendste verzameling van gezangen van Kabir is de Kabir Bijak. Er vonden ook veel teksten de weg naar de Adi Granth of Guru Granth Sahib, het heilige geschrift van de Sikhs, de religie die in het kielzog van Guru Nanak ontstond en duidelijk geïnspireerd is door Kabir.

Kabir’s spiritualiteit ontstond dus uit een bijzonder samengaan van islamitische en hindoeïstische elementen en drukt ook sterk op het transreligieuze aspect, d.w.z. op de noodzaak om bij alle respect voor de institutionele religies hen ook te durven overstijgen. Vaak mondt het bij Kabir uit in bittere kritiek op holle institutionele religie. Deze scherpte maakt Kabir soms moeilijk navolgbaar. Maar vele van zijn teksten zijn wel erg poëtisch en getuigen van een grote mystieke ervaring:

Mens, jij bent dwaas en verstandig tegelijk : Ram woont in je hart en je weet het niet ! Vriend, Ik woon in je hart, waarom Mij elders zoeken? Niet in de tempel ben Ik, niet in de moskee, niet in de Ka’ba, niet in Kailash. Niet in de riten ben Ik of in de rituelen, niet in de yoga en niet in de verstervingen. Als je wist hoe Mij te zoeken, zou je Mij ogenblikkelijk vinden! Kabir zegt: luister naar mij, o broeder Sadhu, Hij is de Adem der adems! … Ik lach als ik zie hoe de vis in het water dorst heeft : zonder zijn Zelf te kennen, waarom op weg gaan naar Mathura of Kashi ? De parel is in je hart, zoek hem niet elders! … Ik heb de Ene herkend in alle schepselen : gedaan met polemieken en disputen! … Ik ben in alles, alles is in Mij. Ik ben: niets bestaat buiten Mij. De zes filosofieën beschrijven mijn kleding, maar zelf transcendeer Ik alle, symbolen en vormen. Ik ben in alles, alles is in Mij. In miljarden levens ben Ik gemanifesteerd, en nochtans overstijg Ik hen alle. Noem Mij Kabir, noem Mij Ram: dat is allemaal hetzelfde! 1

Typisch voor Kabir is het voortdurende gebruik van de naam ‘Ram’ — een van de vele hindoeïstische namen voor het Goddelijke. Het ultieme Mysterie is onkenbaar en onzegbaar omdat het niet dit of dat is, maar toch moet het hart via het gebruik van een eigen godsgestalte naar dat Ultieme gaan. Kailash, Mathura en Kashi zijn druk bezochte bedevaartsplaatsen, maar het is vooral in het eigen hart dat men Hem/Haar/Het moet vinden.


1 Yves Moatty, Kabir, le fils de Ram et d’Allah, Deux Océans, Paris, 59-62.