De Bron in ons — Angelus Silesius

Angelus Silesius leefde van 1624 tot 1677, begon Jakob Böhme te lezen en diepgaande interessere te ontwikkelen in mystiek en trad (daarom) in 1653 van de lutherse Kerk tot de katholieke Kerk over, waar hij ook priester werd. In zijn geschriften vinden we duidelijk ook de invloed van Meister Eckhart en diens leerlingen Johannes Tauler en Heinrich Suso. Zijn meest bekende werk is De cherubijnse pelgrim (Cherubinischer Wandersmann), een bundel van 1676 alexandrijnen, dubbelverzen dus.

Een kleine bloemlezing van gedichten van Angelius Silesius, in prozavertaling, is om nog eens aan te tonen hoe non-dualiteit ook aanwezig is in de christelijke traditie:

Weg, weg, jullie Serafijnen, jullie kunnen me niet voldoen. Weg, weg, jullie heiligen, en al wat naar jullie doet kijken. Ik wil jullie niet, ik werp me enkel in de ongeschapen zee van de naakte Godheid.

Wil ik mijn laatste doel en mijn eerste begin vinden, dan moet ik mezelf in God en God in mij doorgronden. En dat worden wat hij is; ik moet een lichtglans in Lichtglans zijn, ik moet een woord in het Woord, een god in God zijn.

Waar is mijn verblijf? Waar ik en jij zich niet bevinden. Waar is mijn finale eind, waarin ik op moet gaan? Daar waar men geen einde vindt. Waar moet ik dan heen? Ik moet nog voorbij God een woestenij binnentrekken.

God is in mij het vuur en ik in hem de glans. Zijn wij elkaar niet innig gemeenschappelijk?

Hoe zalig is de mens die niet weet en niet wil, die God – versta me goed – noch looft noch prijst.

Mens, als je nog iets hebt, nog iets bent, noch iets weet, nog iets bemint, dan – geloof me – ben je nog niet af van je last.

Ik hou van één enkel Iets en weet niet wat het is, en omdat ik het niet weet, daarom heb ik het uitverkoren.

Mens, als je iets bemint, dan heb je nog niet echt lief; God is niet dit noch dat, laat daarom dat Iets helemaal na.

Je hoeft niet zo tot God te roepen, de Bron is in jou. Als je de mond niet dichtstopt, dan vloeit zij altijd nieuw.

De ziel is een kristal, de Godheid is haar glans; het lichaam waarin je leeft is hun beider schrijn.

De liefde is onze God, die alles beleeft door liefde: hoe zalig zou een mens zijn, als die steeds in haar verbleef!

Als je het eeuwige Woord in jou wil horen spreken, dan moet je eerst zorgen dat je volkomen zonder onrust bent.

Ik ben niet buiten God en God is niet buiten mij: ik ben zijn glans en licht en Hij is mijn siertooi.

De tedere Godheid is een Niets en een Overniets: wie niets ziet in alles, mens, geloof me, die ziet het.

Ik moet zelf zon zijn, ik moet met mijn stralen de kleurloze zee van de hele Godheid schilderen.

God kent geen onderscheid, voor hem is alleen één; hij is vertrouwd met vlieg zowel als jou.

Hoe zalig rust de geest in de schoot van de Geliefde, die God en alles en zichzelf verloren heeft.

Je moet heel zuiver zijn en in een Nu staan, wil God zichzelf kunnen zien in jou en zoetjes rusten.

Hoe meer je je uit jezelf kan wegdoen en weggieten, hoe meer God dan met zijn Godheid in jouw moet binnenvloeien.

God is mijn geest, mijn bloed, mijn vlees en mijn gebeente; hoe zou ik dan niet helemaal van hem door-god zijn?

Wie met een zuiver hart leeft en op de weg van Christus wandelt, die aanbidt God in zich, wezenlijk.

Liefde is de steen der wijzen: zij distilleert goud uit stront, zij maakt van niets Iets en vormt mij om in God.

In God wordt niets gekend: Hij is een enig Eén; wat men in hem kent, dat moet men zelf zijn.

De roos is zonder waarom: zij bloeit omdat zij bloeit; zij acht zichzelf niet en vraagt niet of men haar ziet. 1

In bovenstaande reeks vinden we enkele van de gedichten terug die vrij uitdrukkelijk de eenheid tussen God en de wereld/de mens beklemtonen. Reeds tijdens zijn leven werd Silesius daarom verdacht van pantheïsme; dat blijkt uit de proza inleiding die hij tot de Pelgrim schreef en waarin hij erg uitdrukkelijk beklemtoont dat zijn visie binnen de katholieke rechtgelovigheid moet begrepen worden.

Door elkaar vinden we theologische gedichten die die radicale eenheid van God in alles bevestigen, en spirituele gedichten waarin Silesius hamert op de diepe persoonlijke ver-een-voudiging die bij de mens nodig is om die goddelijke eenheid gewaar te worden, die hij soms ‘Godheid’ noemt, soms ‘Niet’, het ‘éne enige Eén’…


1 Gerhard Wehr, Der Mystiker Angelus Silesius, Marixverlag, Wiesbaden, 2011, passim.