Hartstocht — Pseudo-Dionysius de Areopagiet

Het is niet flatterend om een naam te hebben die met ‘Pseudo’ begint. Toch is Pseudo-Dionysius de Areopagiet een enorm belangrijke christelijke schrijver en mysticus, die een heel grote invloed uitoefende op de mystieke traditie na hem. Hij was een onbekende christelijke theoloog en neoplatonische filosoof uit Syrië in de late vijfde en vroege zesde eeuw. Hij schreef enkele werken onder het pseudoniem Dionysius de Areopagiet, die in de Handelingen van de Apostelen (17,34) als een leerling van de apostel Paulus wordt genoemd. Hierdoor kregen zijn geschriften een grote autoriteit; dergelijke praktijken kwam in de (christelijke) oudheid vaak voor.

Zijn bekendste werken zijn Over de goddelijke namen, Over de hemelse hiërarchie, en Over mystieke theologie. Al deze werken hebben een sterk mystieke inslag en tonen een grote invloed van het neoplatonisme. Voor Ps.-Dionysius wordt God eerder gekend en benaderd door het ontkennen dan door het bevestigen van iets over hem. Wie naar het Godsmysterie wil opgaan moet dus alle begrippen die in hem/haar opkomen weigeren (d.i. apofatisme of negatieve theologie). Paradoxaal gaat dit samen met het aanbidden en bezingen van de vele positieve namen waarin het Godsmysterie dan kan gekleed worden, zoals bron, licht, vader of moeder enz. De genadeloze afbraak van het menselijke intellectuele grijpen naar het Mysterie wordt dus gecompenseerd door een erotische en lichamelijke expressie zoekende affectiviteit.

Ps.-Dionysius kent een grote rol toe aan de liefde en hoe alleen liefde de mens verbindt met het Mysterie. God is voor Ps.-Dionysius immers ‘goddelijke Eros’, d.w.z. de ‘Goedheid van het Goede ten behoeve van het Goede’. Zo gaat het Godsmysterie eeuwig uit zichzelf uit in zijn manifestatie in de schepping en keert het altijd ook weer vanuit de veelheid naar de eenheid.

‘Het dionysische programma is een kosmisch programma waarin de goddelijke Hartstocht (Eros) zichzelf weerspiegelt en breekt in de talloze theofanieën [manifestaties van God] van het universum, die op hun beurt hartstochtelijk/erotisch streven om vanuit hun bonte veelheid terug te keren in de eenvoudige eenheid.’ 1

Het moet gezegd zijn dat de ware oorzaak van het universum in de schone en goede overvloed van zijn (d.i. Gods) welwillende eros voor alles ligt, waardoor hij buiten zichzelf gebracht wordt in de liefdevolle zorg welke Hij heeft voor al wat bestaat. Hij wordt als het ware verleid door goedheid, door agapè en door eros, en wordt weggelokt uit zijn verblijfplaats, zodat Hij komt wonen in alle dingen; en dat doet Hij in de kracht van zijn bovennatuurlijke en extatische capaciteit om tegelijk in zichzelf te rusten. 2

Een moeilijke tekst maar met een prachtige visie, terug te vinden in opmerkelijk veel westerse en oosterse religies.

In de schepselen wordt deze ‘terugkeer’ ervaren als het onrustige zoeken van de mens, die verstrikt zit in de verwarring van het vele, naar de rust van de een-voud. Heel de schepping verlangt terug naar het Mysterie waaruit zij ontstond; dit verlangen is de essentie van het menszijn en van de religieuze aandrift in de geschiedenis, van het verlangen naar zelftranscendentie zoals die gestalte krijgt in de brede waaier van religies en levensbeschouwingen. Het diepe verlangen van de mens naar liefde, schoonheid en waarheid is in deze visie het spoor van God en naar God.

Onder alle dingen en gebeurtenissen van het universum — fraai en verschrikkelijke — is één oneindige kringloop van liefde aan de gang, van gelukzalige genietende liefde, van scheppend uitgaan in het andere en van verlangend terugkeren in de rust van de eenheid. 3


1 Bernard McGinn, geciteerd in Peter Tyler, St. John of the Cross, London, 2010, e-book.

2 On Divine Names 4,10, geciteerd in ibid.

3 ‘Het kwaad is zwakheid en ontbreken van het Goede.’ (DN 732B).

Alles smaakt eender — Kanha

Kanha is moeilijk te situeren in de tijd (waarschijnlijk elfde eeuw) en in de ruimte (ergens in India). Hij becommentarieerde een heel belangrijke tantra (de Hevajra-tantra) en is de auteur van een reeks ‘liederen van zelfrealisatie’, dit zijn liederen die in geheimtaal de mystieke realisatie vertolken. Het maakt hem tot een eminent vertegenwoordiger van het tantrische boeddhisme.

Hij had een relatie met een vrouw uit een lage kaste. Het is immers eigen aan tantrische figuren om de culturele en morele geboden en verboden van hun omgeving te doorbreken, om zo de innerlijke vrijheid van de mysticus te illustreren en het gevestigde bestel te provoceren (wakker te schudden).

Deze zangen, offerandes,
en mandala rituelen:
wat voor waarde steekt
in zulke alledaagse akten?
O meisje,
hoe zal ik zonder jouw onophoudelijke hartstocht,
tot ontwaken komen
in dit lichaam?
1

Deze strofe uit zijn Treasury of Couplets lijken over een intieme vereniging van een man met een vrouw te gaan, maar gaan in feite over een spirituele praxis die tot mystieke ervaring leidt. De innerlijke minnares of meesteres is zowel de adem als de (vrouwelijke personificatie van de) wijsheid.

Adembeheersing leidt immers tot verstilling en zelfs ophouden van het denken. Vooral de beoefening van de boeddhistische wijsheid moet leiden tot het vinden van de non-dualistische verrukking van de ‘leegte’, d.i. de volheid die ervaren wordt wanneer niets meer vastgehouden wordt en men nog slechts openheid is voor alles.

Vergeleken bij deze meditatiepraktijk zijn de uiterlijke religieuze riten van weinig waarde en kan men maar best genieten van de dingen, zegt Kanha (str. 28). In str. 29 spreekt Kanha opnieuw de ingeboren, wezenlijke Kennis (‘meisje’) aan die in het diepste van zijn wezen inwoont.

Immobiliseer je gedachtenjuweel,
omhels je meest innerlijke minnares
in deze eigenste plaats —
en je wordt
een Vajra-dragende meester.
Hey! Ik bezing het Ultieme
. 2

Deze niet-conceptuele kennis van de werkelijkheid slaat het normale, sociaal en psychologisch geconstrueerde begrip van de werkelijkheid aan diggelen. In de plaats van het moeizame, analyserende begrijpen van dingen, gebeurtenissen en mensen komt dan een non-conceptueel, intuïtief en mystiek vatten van al wat is (de vajra is ofwel een scepter, bliksemschicht of diamant, symbool voor de staat van verlichting).

In de laatste strofe komt een thema naar voren dat in het latere Tibetaanse boeddhisme een grote rol zal spelen:

Zoals zout oplost in water
is de geest
in de omhelzing van de minnares;
zij smaken eender
op dat moment,
en zij zullen hetzelfde zijn voor altijd
. 3

Zoals man en vrouw in de omhelzing één worden en zichzelf vergeten, zo worden de inspanning van de Wijsheid en het gelukzalige ervaren van de Leegte één, en krijgt alles eenzelfde smaak: ‘One Taste‘. Dit betekent dat eenzelfde non-dualistische ervaring van eenheid en vrede al onze activiteiten en gebeurtenissen doortrekt.

Hoogstaande mystiek, maar iets daarvan doordringt reeds onze veel bescheidener spirituele ervaring. De relevantie ervan lijkt gering maar dat is een vergissing: zó in het leven staan zou ons vrij maken van onze elkaar en de schepping vernietigende driften.


1,2,3 Roger R. Jackson, Tantric Treasures, Oxford University Press, Oxford, 2004, pp. 127-128, nrs 28-32.

Het Goddelijke bestaat in alles — Mozes Cordovero

Dualisme ligt aan de basis van veel onheil in de Westerse geschiedenis: afkeer van het lichamelijke en de vrouw (daarmee geassocieerd), afkeer van andere religies, broedertwist en geweld enz. De mystici van alle religies ervoeren echter hoe alles radicaal één is, en dat die afkeer een vreselijk misverstand is. Omdat er in dualistische visies overbruggende, bemiddelde instanties nodig zijn, heeft het institutioneel-religieuze dualisme met zijn hoogmoed en intolerantie zich dapper weten voort te planten, helaas. Dualisme en liefde gaan slecht samen, al mag men nog zoveel zeggen dat liefde ‘twee vergt’.

Mystici in alle religies waren allesbehalve bezig met hun eigen zieleheil; zij bespeurden de heilloze gevolgen van het dualisme in hun eigen religie en trachtten deze te remediëren door hun ervaring van radicale eenheid te verwoorden en binnen te brengen. Dat zien we hier ook in deze tekst van misschien wel de grootste kabbalistische mystieke theoloog, Mozes Cordovero (1522-1570). Hij leefde niet lang, maar was hoofd van een belangrijk kabbalistisch centrum in Safed, in Ottomaans Syrië, en schreef heel wat, o.a. dit:

De essentie van het goddelijke treft men aan in elk afzonderlijk ding – niets, maar het bestaat. Aangezien het de oorzaak is van alles wat is, kan geen enkel ding door iets anders bestaan. Het brengt ze tot leven; het goddelijke bestaat in alles wat bestaat. Ken dualiteit niet aan God toe. Laat God enkel God wezen. Als je meent dat Ejn Sof emaneert tot een bepaald punt, en dat alles voorbij dat punt er buiten ligt, dan dualiseer je. God verhoede! Besef in plaats daarvan dat Ejn Sof bestaat in alles wat bestaat. Zeg niet: ‘Dit is een steen en niet God.’ God verhoede! In plaats daarvan is heel het bestaan God, en de steen is een ding dat doordrongen is van het goddelijke. 1

Cordovero lijkt de mening te willen corrigeren dat Gods aanwezigheid zou ophouden bij het lichamelijke, levenloze, materiële. Als het Mysterie echt ‘Oneindigheid’ of ‘de Oneindige’ (Hebr. Ejn Sof) is, dan houdt die oneindigheid nergens halt. Er is dus geen/niets Ander(s) buiten of naast God. Net als de soefi’s herhaalt Cordovero vaak: ‘Er is niets buiten God’. Interessant is dat hij hier spreekt van Gods ‘energieën’ die doorheen de gehele schepping vloeien en God aanwezig brengen in al wat is. ‘Energieën’ is inderdaad een mogelijke vertaling van sefirot, de goddelijke Eigenschappen die de Kabbala in of juister ‘onder’ de Oneindigheid waarneemt, op het niveau van de openbaring en schepping. ‘Energieën’ zijn immers ook wat uit de christelijke Triniteit in de schepping binnenvloeit in de visie van de Orthodoxe theoloog Gregorius Palamas, en in de visie van het tantrische non-dualisme.

De praktische consequenties van een dergelijke non-dualistische visie zijn groot. Alle dingen, ook de materie en het lichaam worden vergoddelijkt door deze ‘Godsstroom’, ook de vrouw wordt gerehabiliteerd, ook de paria wordt aanvaard, maar ook de andere heilige Schriften, riten, religies worden erkend:

Er moet een samenballing van Gods aanwezigheid zijn. Want als we geloven dat Ejn Sof de emanatie uitstraalt en zichzelf er niet mee bekleedt, dan bevindt alles wat het geschapen heeft zich erbuiten, en is het buiten alles. Dan zijn er twee, God verhoede. Daarom moeten we tot de slotsom komen dat niets buiten God is. Dit geldt niet enkel voor de sefirot maar voor alles wat bestaat, het grote en het kleine – ze bestaan enkel dankzij de goddelijke energie die door hen vloeit en die zich met hen bekleedt. Als God Zijn blik slechts een moment zou afwenden, zou het hele bestaan teloor gaan. Dit is de geheime betekenis van het vers: ‘Jij brengt alles tot leven.’ Goddelijkheid stroomt en is aanwezig in al het bestaande. Dit is de geheime betekenis van het vers: ‘De ganse aarde is van Gods heerlijkheid vervuld.’ Als je je hierop bezint, word je nederig, je gedachten worden gelouterd. 2

Dit ontneemt aan culturele of religieuze veroordeling elke mogelijkheid. Zoals Cordovero suggereert: we hebben er geen idee van hoezeer non-dualiteit ons anders, nederiger maakt. Ja, liefde is het zien van twéé… én hun diepere eenheid.


1,2 Mozes Cordovero, Sji’oer Qoma en Or Jaqar, in Daniel C. Matt, De kabbala. Het hart van de joodse mystiek, Kosmos-Z&K, Utrecht, 2005, pp. 45.49.

Eén worden met en in de Geliefde — Rumi

Mystiek is de ervaring van radicale eenheid, in het Westen tussen de mens en de persoonlijke God die hij liefheeft, in het Oosten tussen de mens en het soms persoonlijk en soms niet-persoonlijk opgevatte Ultieme — Brahman, Leegte, Tao… In dit geval spreekt men van ‘non-dualiteit’. De Islam speelt zich tussen het Westen en het Oosten af, letterlijk en figuurlijk. Bij hen vinden we zowel liefdesmystiek als non-dualiteit, en deze twee inéén.

In de teksten van Rumi wordt meermaals het beeld van lantaarns en Licht gebruikt. Eenzelfde Licht straalt uit tien lantaarns. Zo onderscheiden onze lichamen ons van elkaar, maar de geest die deze lichamen bezielt is dezelfde, en met ‘geest’ bedoelt Rumi hier duidelijk God, zoals hij elders heel vaak God als de ene Ziel in de vele lichamen beschouwt:

Als tien lantaarns aanwezig zijn op één plaats, verschillen ze van elkaar in vorm. Toch kun je, wanneer je de aandacht vestigt op het licht, niet onderscheiden welk licht afkomstig is van welke lamp. In de geest is er geen verdeling, bestaat geen individualiteit. Zoet is de eenheid van de Vriend met Zijn vrienden. Vang de geest op en houd hem vast. Help dit koppige zelf uiteenvallen opdat je hieronder eenheid mag ontdekken als een verborgen schat. 1

Het ego doet ons vastklampen aan onze lichamelijke individualiteit en al wat hieruit voortvloeit, de liefde helpt ons om het ‘koppige zelf’ te laten uiteenvallen zodat we de ‘eenheid ontdekken als een verborgen schat’. Deze non-dualistische taal wordt mooi verenigd met minnemystiek: het is de ‘eenheid van de Vriend met Zijn vrienden’ genieten.

Nog subliemer wordt Rumi in een andere tekst tekst. God, het Ultieme is de ‘Luister’ van de goede mensen (want Hij/Zij/Het is ook voor Rumi Liefde of Goedheid) en zo intiem in hen aanwezig als de ziel in het lichaam aanwezig is. Is het niet de ziel die leeft in het lichaam? Zo lééft God in de mens:

Doe wat juist is, U, Luister der rechtvaardigen, U, Ziel, bevrijd van ‘ik’ en ‘wij’, subtiele geest in man en vrouw. Wanneer man en vrouw één worden, bent U die ene en wanneer die ene wordt uitgewist, bent U daar. Waar is dit ‘wij’ en dit ‘ik’? Aan de zij van de Geliefde. U hebt dit ‘wij’ en ‘ik’ gemaakt om dit spel van dienstbaarheid met Uzelf te spelen opdat U en ik één ziel worden en tenslotte verdrinken in de Geliefde. 2

Opmerkelijk is dat Rumi in deze tekst deze non-dualiteit van de goddelijke Liefde toepast op de liefdesrelatie tussen man en vrouw (of twee menselijke geliefden van welk aard ook). Hun lichamelijk-geestelijke vereniging in seksualiteit en liefde is God — ‘U bent die ene’! Door deze liefde voor elkaar kunnen geliefden boven hun eigen identiteit en zelfs hun twee-eenheid uitgetild worden tot ze in de zuivere Liefde zonder noch enige (gedeelde) individualiteit uitkomen: zij zijn universele liefde geworden, overal aanwezig, alles liefhebbend.

En toch is dit niet het ultieme doel, dat ze zichzelf overstijgen in de kosmische Eenheid. Want God heeft onze individualiteit(en) gemaakt om ‘het spel te spelen van zijn liefde’. De Eenheid is verliefd op de veelheid, zoals de veelheid verliefd is op de Eenheid. Zonder andersheid is er juist geen vereniging mogelijk, dus zoekt Liefde het verschil op, om zich daarna te kunnen verheugen in de vereniging. Hoe zou dit ons kunnen inspireren: onze diversiteit is een liefdesspel dat God met ons wil spelen!


1,2 Rumi, Masnavi, I,678-683.1783-1787, in Eva de Vitray-Meyerovitch, Rumi. Mathnawi, Du Rocher, 2004.

Temidden van de geest is er nog een diepere geest — Neiyeh

De Neiyeh, letterlijk ‘Innerlijk Werk’, werd vertaald in het Frans door Romain Graziani. De Neiyeh is een onderdeel van de Guanzi, een collectie van teksten uit de eerste eeuw na Christus; het gaat om een mengeling van legalistische en taoïstische geschriften. Voor kenners bevat de Guanzi echter stukken die veel ouder zijn, waaronder ‘Het Innerlijk Werk’. Men is er nu zelfs zeker van dat dit geschrift ouder is dan de Daodejing en de oudste, meditatieve vorm van het taoïsme voorstelt.

Dat innerlijk werk bestaat erin door een fysiek-psychische meditatie de innerlijke energie die we bij onze geboorte van de Weg hebben meegekregen zo goed mogelijk te voeden en te zuiveren, zodat wij ideaal met het leven kunnen interageren en onszelf ontplooien:

Het Beginsel vervult de wereld, Het is overal waar mensen zich bevinden ook al geeft geen één er zich rekenschap van. Om dit in één woord uit te leggen: boven is het gemanifesteerd door de Hemel, beneden reikt het tot aan de einden van de aarde, en verzadigt de negen regio’s van de wereld met wat het in zich draagt. Maar vanwaar deze ‘ontvouwing’? Zij schuilt in de vrede van de geest. 1

De Weg ‘vervult de wereld’ en ‘schuilt in’ het diepste van ons hart, maar genetica en opvoeding kunnen hem/haar/het vertroebeld hebben in ons. Zo zijn ook onze psychische vermogens en lichamelijke krachten niet echt gecentreerd en dus optimaal aanwendbaar in dienst van de samenleving.

Zo is de analyse of diagnose van de Neiyeh van de mens. Maar daaraan koppelt deze ook een therapie. In het diepste van ons hart/denken sluimert dus die vrijheid en dynamiek van de Weg, en we kunnen er contact mee maken, door het denken en de gevoelens te laten verzinken in stilte, door het lichaam te laten rusten in vrede.

Als mijn geest geordend is, dan zijn mijn zintuigen dat ook. Als mijn geest in vrede is, dan zijn mijn zintuigen dat ook. Wat hen ordent is de geest, wat hen rustig maakt is de geest: temidden van de geest, is er nog een diepere geest. Wat deze geest betreft: het denken gaat aan de woorden vooraf; na het denken krijgen de disposities vorm; na de disposities komen de woorden, na de woorden komt het geregelde gebruik. Zonder een geregeld gebruik krijg je zonder mankeren de wanorde. Als er wanorde is, komt de dood. 2

Dààr komen we in een contact met het Ultieme dat niet anders dan mystiek, verborgen genoemd kan worden. Maar dat ons progressief bevrijdt, van binnen uitwaarts, en voor elkaar. Zo ziet ook Johannes van het Kruis de verruiming door de Vlam van de Liefde binnenin.

De taoïsten spreken van vrede, christenen van liefde — ze bedoelen hetzelfde. In onze geest, in ons hart woont het Mysterie dat daar slechts wacht op ons, om door ons gevonden, genoten en ontplooid te worden, voor onze eigen vrijheid en in dienst van de samenleving.


1,2 Johannes Schiettecatte, Taoïstische meesters. Laozi, Zhuangzi en Guanzi, Carmelitana, Gent, 2017, p. 98, r. 151-173.

Licht en warmte — Johannes van het Kruis

¡Oh lamparas de fuego,/ en cuyos resplandores/ las profundas cavernas del sentido,/ que estaba obscuro y ciego,/ con extraños primores/ calor y luz dan junto a su querido!

(O vuur, gelijk aan lampen,/ bij welker glanzend schijnen/ de afgronddiepe krochten van het zinnen,/ dat donker eerst en blind was,/ met ongekende schoonheid/ aan hun Beminde licht en warmte geven.

O lamp en fonkellicht,/ dat dringt met klare schijn/ tot in de diepe holen van mijn zinnen,/ zo duister eerst en dicht,/ die nu vreemd helder zijn,/ warm stralende van hem die zij beminnen.

Oh lamps of fiery blaze/ to whose refulgent fuel/ the deepest caverns of my soul grow bright,/ late blind with gloom and haze,/ but in this strange renewal/ giving to the belov’d both heat and light.) 1

Wanneer een Nederlandse vertaling die én getrouw én poëtisch is? De eerste is de prozavertaling van de ‘moniale van Drachten’ die wel letterlijk is maar niet mooi; de tweede de poëtische vertaling van Gerard Wijdeveld die mooi is maar niet getrouw. De derde is van de Engelse dichter Roy Campbell, veel geslaagder reeds…

Als men zou denken dat Johannes van het Kruis levensvreemd en levensontkennend is, moet men deze strofe eens goed lezen. Nergens keurt hij de ‘goederen’ van de wereld af, altijd keurt hij slechts het egoïstische grijpen ernaar af. Hij houdt veel te veel van schoonheid en houdt veel te veel van mensen.

Llama de amor viva is zijn laatste grote gedicht en bevat een synthese van zijn denken. Anders dan het dynamische, biografische beeld van twee geliefden die onderweg zijn naar elkaar (in het Geestelijk Hooglied), gebruikt hij in dit gedicht het beeld van het vuur dat een houtblok in zichzelf verteert. Hoe abstracter en onpersoonlijker de metaforen worden, hoe omvattender, non-dualistische zij meteen ook worden.

Voor Johannes is de goddelijke Liefde de diepste essentie van de menselijke persoon, het Beeld van God, de aanwezigheid van God in het hart van de mens: Dios es el centro del alma. Ons ego in de zin van ons vastklampen aan onszelf verhindert die aanwezigheid door te dringen in heel ons psychische en fysieke en sociale weefsel: we houden het Licht tegen van binnenuit naar buiten te stralen.

Maar als we ons overgeven aan de Liefde, niet meer voor onszelf in de zin van ons egoïstische ego kiezen, dan kan het Licht van de liefde in onze persoonlijkheid doordringen. Dan kan het onze diepste duisternissen verlichten en ervoor zorgen dat ook dié, ja zelfs dié, uitgerekend dié spiegels worden waarin het licht van de liefde weerkaatst wordt. Met andere woorden: als we de goddelijke Liefde laten doordringen in ons, zal zij ten lange laatste zelfs onze zondigheid en onze zwakheid transformeren tot bronnen van licht en liefde, die naar God terugvloeien en naar onze medemensen.

Johannes van het Kruis belooft ons dus de diepste genezing van onze hele persoonlijkheid. Er zijn geen hindernissen voor de liefde van God; zij is zo machtig dat zij zelfs onze duisternissen in het licht kan zetten en tot lichtbronnen kan maken. Dit is pure bevestiging van het Leven.


1 Juan de la Cruz, Llama de amor viva, in Johannes van het Kruis, Mystieke Werken, Carmelitana, Gent, 1975, pp. 169-170.972.

Leeg zijn is het vasten van het hart — Zhuang Zi

De Zhuangzi, dat is het grote vuurwerk van de Chinese literatuur en filosofie en mystiek. Geen enkele westerse vertaling slaagt erin recht te doen aan dit meesterwerk, al komt de vertaling van de ongeëvenaarde Kristofer Schipper misschien toch wel een beetje in de buurt.

Eén van de ironische strategieën is dat Zhuang Zi (ca. 369-286 v.C.) soms uitgerekend Confucius voorstelt als een onwetend broekventje, ofwel, zoals hier, als een grote taoïstische leraar. Via deze spreekbuis leert de Zhuangzi de diepste levenswijsheid van deze mystieke religie:

‘Mag ik u vragen hoe ik dan te werk moet gaan?’ vroeg Yan Hui. ‘Eerst vasten!’ zei Confucius. ‘Concentreer al je aandacht. Luister niet meer met je oren maar luister met je hart. Luister niet meer met je hart maar luister met je qi. Wat hoorbaar is houdt op bij de oren, terwijl het hart nog toegankelijk is voor symbolen. Maar de qi is leeg: slechts dingen geven het gestalte. Voorwaar! In die leegte wordt de Tao vergaard. Leeg zijn, dat is het vasten van het hart.’ Richt je blik naar die [duistere] waterplaats: uit het lege vertrek komt dan het witte [licht]. Alle voorspoed ligt in het ‘stilstaan van het stilstaan’. Laat je voeren door de dingen om zo je hart vrij te laten zwerven. Berust in het onvermijdelijke om het centrum te voeden. Dan heb je het allerhoogste bereikt. 1

Luister naar het leven niet met je verstand, maar met je lichaam (de qi, de in het lichaam waargenomen kracht), of dieper nog: met de kern van je wezen, waar je volkomen openheid en ontvankelijkheid bent, ‘leegte’. Om echt het leven te voelen, te vatten, te genieten, moeten we het hart — dat in het Chinese denken de plaats is waar ons denken woont — helemaal laten ‘vasten’, d.w.z. geen voedsel geven, stil leggen. Het denken deelt de werkelijkheid immers op in categorieën en tegenstellingen die haar vervormen en ons misleiden en ongelukkig maken. Het ‘buikgevoel’ komt veel dichter bij de waarheid. In die ‘duisternis’ (dwz. niet in begrippen te vatten ervaring) kan het ‘licht’ (de intuïtieve, mystieke kennis van het leven) rijzen. ‘Voorspoed’ vinden we dan ook alleen als we het innerlijke hollen kunnen loslaten en luisteren naar de Natuur. Deze ontvankelijkheid maakt ons vrij.

Het is dezelfde boodschap als in de Daodejing van Laozi: willen manipuleren wat het leven ons brengt leidt tot verkramping en mislukking; diepe acceptatie en aanpassing versterkt ons en maakt ons innerlijk één en één met de werkelijkheid om ons heen.

Uiteraard is dat geen passivisme en fatalisme; het is een hoogst actieve passiviteit die ons helpt door soepel mee te bewegen met wat gebeurt zo goed mogelijk te leven en lief te hebben.


1 Kristofer Schipper, Zhuang Zi, de volledige geschriften. Het grote klassieke boek van het taoïsme, Augustus, Amsterdam-Antwerpen, 2007, hfdst. IV,1.

Het Ene bewaren om heel te blijven — Huainanzi

In 139 v.C. bood koning Liu An van Huainan een encyclopedische werk aan de jonge keizer Wu van de Han dynastie aan als gids om succesvol te regeren: de Huananzi. Het is een ‘eclectisch’ werk, dat wijsheid van het taoïsme en van het confucianisme en nog verschillende andere stromingen bijeenbrengt. Daardoor zijn de scherpe kantjes weggevijld, zoals die bij Zhuangzi soms zijn, en komt deze tekst heel evenwichtig over. Hij biedt het beste van het taoïsme van de tweede eeuw.

Het is een tractaat voor een heerser, maar er is een volstrekte parallel tussen de politicus die zijn volk moet leiden en de wijze die zijn eigen leven, gezin, lichaam en innerlijk moet weiden. De sleutel hierbij is het waarnemen en ervaren van de Weg:

Daarom is de wijze rustig en heeft hij geen zorgen, is hij sereen en kent hij geen angsten. Hij neemt de Hemel als zijn baldakijn en de Aarde als zijn koets, de vier seizoenen als zijn hengsten en yin en yang als zijn menners. … Alles om zich heen geobserveerd hebbend, alles verlicht hebbend, keert hij terug naar het bewaren van het Ene opdat hij heel zou blijven. Hij overziet de vier hoeken van de Aarde maar keert altijd terug naar de centrale as. … Daarom cultiveren wijzen innerlijk de wortel (van de Weg in hen) en tooien zij zich niet uiterlijk met de takken. Zij bewaren hun quintessentiële geest en delen wijsheid en ervaring uit. In stilte beginnen ze niet aan een weloverwogen actie, en toch is er niets dat ongedaan blijft. In rust trachten ze niet te regeren, en toch is er niets dat onbestuurd blijft. 1

De Weg (tao) is de heel organische ordening van de wereld en de cyclische transformatie die haar kenmerkt. Zij is het die al het individuele schept, in stand houdt en uiteindelijk terug in zichzelf opneemt. Wijsheid is dat gewaar worden in het eigen leven en aan het werk zien in de wereld om zich heen en daar niet mee interfereren, het niet storen, willen bijsturen, maar het beluisteren en volgen. Het is natuurlijk zijn en anderen natuurlijk laten zijn. Het is een-voud en eenheid, de kosmos volgen i.p.v. haar doen plooien naar eigen wensen:

Wat we ‘geen weloverwogen actie’ noemen wil zeggen niet vooruit te lopen op het handelen van de dingen. Wat we ‘niets blijft ongedaan’ noemen wil zeggen zich aanpassen aan wat de dingen uit zichzelf reeds deden. Wat we ‘niet regeren’ noemen wil zeggen niet veranderen hoe de dingen uit zichzelf zijn. Wat we ‘niets blijft onbestuurd’ noemen wil zeggen zich aanpassen aan hoe de dingen uit zichzelf zijn onder elkaar. De tienduizend dingen hebben alle een bron waaruit zij ontspringen; alleen de wijzen begrijpen hoe zij deze wortel kunnen bewaren. De honderd ondernemingen hebben allen een bron van waaruit zij ontstaan; alleen de wijzen weten hoe deze poort te bewaken. 2

Daarvoor is rust en traagheid belangrijk, maar nog meer een contemplatieve instelling, die in het leven luistert naar het leven, zodat men het gaat begrijpen en respecteren. De taoïst is er diep van overtuigd dat de Weg het goede is, om ons heen en in ons hart. De Bron van alles is generositeit, ja liefde, en het is aan de mens om op zijn beurt een discrete ‘herder van het zijn’ te worden.


1,2 Liu An, The Huainanzi. A Guide to the Theory and Practice of Governing in Early China, tr. John S. Major e.a., Columbia University Press, New York, 2010, I,4.9