Meditatie en bevrijding — Walpola Rahula

Walpola Rahula (1907-1997) was een Sri Lankese boeddhistische monnik die de eerste werd om aan een westerse universiteit les te geven. Hij werd vooral bekend om een boekje dat hij schreef en dat een ongeëvenaard kleinood is: What the Buddha Taught, verschenen in 1959. Het werd in tal van westerse talen vertaald, o.a. in het Frans, als L’enseignement du Boeddha, en in het Nederlands, als Wat de Boeddha onderwees (uitgeverij Karnak, 1995). Na een algemene inleiding op de geesteshouding in het boeddhisme, en een kennismaking met de vier edele waarheden in vier hoofdstukken, heeft hij het over de leer van het niet-zelf, over de meditatie en over de moraal in het boeddhisme. Het boekje sluit af met enkele overleveringen van de Boeddha.

In het hoofdstuk over meditatie komt een passage voor waarin hij als onderwerpen voor de meditatie, dus waarover men zou kunnen mediteren, de ‘zeven factoren van ontwaken’ opsomt. Het gaat om zeven eigenschappen waaraan men de ontwaking kan herkennen. Afgezien van het feit dat dit dus ideale thema’s zijn om mee te mediteren, vormt het ook een prachtige fenomenologie van de bevrijding.

We kunnen ook mediteren over de zeven factoren van ontwaken: 1. aandacht, dat wil zeggen: bewust en aandachtig zijn
in alle handelingen, in alle fysieke en mentale bewegingen, zoals we zojuist hebben gezegd. 2. Onderzoek en onderzoek met betrekking tot verschillende leerstellige kwesties. In deze sectie zijn al onze religieuze, ethische en filosofische studies opgenomen, al onze lectuur, onderzoek, discussies, gesprekken en zelfs het bijwonen van conferenties over dergelijke leerstellige kwesties. 3. De energie om vastberaden te werken totdat het doel is bereikt. 4. Vreugde: een eigenschap die absoluut in strijd is met een pessimistische, sombere of melancholische geesteshouding. 5. Ontspanning van lichaam en geest: men mag noch lichamelijk noch geestelijk verkrampen. 6. De concentratie die we hierboven bespraken. 7. Gelijkmoedigheid, dat wil zeggen in staat zijn om alle wisselvalligheden van het leven kalm en ongestoord onder ogen te zien.
1

Het is heel sterk wat Rahula opsomt als kenmerken van diepere religiositeit; het is altijd interessant om in tijden van religieuze profilering en affirmatie te overwegen wat religie ten diepste is, wat ze doet met de mens. De opsomming van criteria van authentieke religiositeit is dus:

  1. leven met aandacht
  2. interesse en leergierigheid ten aanzien van de eigen religieuze wereldvisie
  3. energie waarmee men leeft en werkt
  4. vreugde en afwezigheid van pessimisme
  5. ontspannenheid van lichaam en geest
  6. concentratie tijdens de meditatie
  7. gelijkmoedigheid in tegenspoed

Het eerste is typisch boeddhistisch, maar treffen we ook in andere religies aan: dat men alles rustig en met volle aandacht doet. Vroom bidden in een religieuze ruimte en daarna met de deuren slaan of verstrooid luisteren naar iemand zijn dus geen voorbeelden van bevrijding. Het tweede mag misschien verrassen, maar is ook begrijpelijk: wie gelooft, wil zijn geloof verdiepen, ook op intellectueel vlak. Het derde lijkt evident, maar is het niet: een diepere religieuze bewogenheid moet iemand ook veel moed en kracht geven om te werken aan zichzelf en aan de wereld. Vrijheid geeft energie. Het vierde criterium van bevrijding spreekt echt vanzelf: iemand die door zijn religieuze beleving vrij gemaakt wordt straalt een diepe vreugde uit, een vreugde die misschien niet altijd even manifest is, maar des te dieper geworteld zit. (Merken we hier op dat ook boeddhisme dus een religie van de vreugde is!) Het vijfde criterium omschrijft het fysieke en mentale doorstromen van de innerlijke bevrijding: men is ontspannen, elke diepere gespannenheid is verdwenen. Het zesde criterium gaat over de manier van mediteren van zo iemand: hij kan in normale omstandigheden heel snel tot een diepere rust en concentratie komen tijdens zijn momenten van verstilling en inkeer. Het zevende en laatste criterium gaat dan weer over de vrucht van de spirituele praxis voor het hele leven: men staat voortaan sterk in alle omstandigheden, in tegenspoed zowel als in voorspoed, en die kracht is ten diepste een ijzersterke gelijkmoedigheid, door niets uit het lood te slaan.

Dit lijstje is voorwaar ideaal voor een bezinning…


1 ‘Méditation’ ou culture mentale: Bhavana, in Walpola Rahula, L’enseignement du Bouddha, Seuil, Paris, 1961, p. 103.

Liefdevolle vriendelijkheid – Mettasutra

Christenen weigeren vaak het boeddhisme als een religie te zien, ‘omdat ze geen God kennen’. Alsof het duidelijk is wat God is en wat niet, alsof het zelfs maar duidelijk is wat ‘religie’ is en wat niet. Het boeddhisme is echter wel degelijk een religie, begrepen als een open denk- en belevingssysteem dat het hele leven zin geeft omdat het graaft naar wat ultiem belangrijk is en ons hele hart daarvoor mobiliseert, datgene waarin men ‘gelooft’ (credo komt van cor-dare). Het is daarenboven een religie van de liefde. Wie onbevooroordeeld de teksten van deze religie doorneemt, zal dat overduidelijk zien. Het boeddhisme spreekt weliswaar niet zo vaak over ‘liefde’, maar wel over mededogen en liefdevolle vriendelijkheid.

De Metta-soetra is één van de meest bekende en zeker de belangrijkste tekst van het boeddhisme om de thematiek van de ‘liefdevolle vriendelijkheid’ te omschrijven. Deze soetra wordt ontelbaar vele malen gereciteerd door boeddhisten in Zuid-Oost-Azië. Hij behoort tot het erfgoed van het boeddhisme van de Ouden, Theravada.

Opvallend is hoe down-to-earth hij is. Liefde zit hem niet in grote idealen en voornemens en woorden, maar in kleine dagdagelijkse gebaren: liefdevolle vriendelijkheid is een gedrag dat we in de dagelijkse omgang met elkaar in duizend kleine dingen beoefenen:

Wie op waardige wijze naar het heil wil streven om de toestand van vrede te bereiken, die moet kundig, eerlijk en oprecht zijn, zachtaardig, voorkomend en bescheiden. Hij is tevreden en matig, niet veeleisend, vrij van zorgen en sober levend; kalm van zinnen en verstandig, niet gulzig, als hij bij families eet. In zijn gedrag is er niets laags te vinden waardoor anderen, verstandigen hem zouden laken. 1

Maar het blijft hier niet bij, het moet dieper gaan dan onze gedragingen. De liefde moet ook onze gedachten in beslag nemen. Liefdevolle vriendelijkheid is een houding die we ons innerlijk moeten eigen maken, door haar altijd op te roepen in ons intieme bewustzijn. We moeten ernaar verlangen dat alle wezens gelukkig zijn — want echt liefhebben is verlangen naar het geluk van de ander.

Mogen de wezens gelukkig zijn en vredig, laten ze alle geluk ervaren in hun hart. Wat voor levende wezens er ook zijn, beweeglijk of onbeweeglijk, allemaal, of ze nu lang zijn of groot zijn, middelmatig, klein of fors, zichtbaar of onzichtbaar, en of ze ver weg leven of dichtbij, al geboren of naar geboorte strevend — mogen alle wezens gelukkig zijn. Laat de een de ander niet vernederen, en niemand minachten waar dan ook, laat men elkaar geen leed toewensen uit boosheid of vijandigheid. 2

Het mag niet bij een diep maar vaag verlangen blijven. Deze ingesteldheid zal dagelijks ingeoefend worden door meditatie. Meditatie is het inoefenen van liefde voor de wereld. Dat is wat in deze soetra ‘het ontplooien van geest’ genoemd wordt. Men dient zijn eigen liefdevolle vriendelijkheid als een energie in alle richtingen uit te sturen zodat zij de hele wereld bereikt en transformeert. Het herhaaldelijke formele mediteren over deze liefdevolle vriendelijkheid zal uiteindelijk tot een houding leiden die ons bijblijft de hele dag:

Zoals een moeder haar enige zoon met haar leven wil beschermen, zo moge men tegenover alle wezens een onmetelijke geest ontplooien en liefde tegenover de hele wereld. Laat men een onmetelijke geest ontplooien naar omhoog, naar beneden en rondom, onbeperkt, vrij van haat en vijandschap. of men nu staat, loopt, zit of ligt, laat men deze instelling nooit verslapen; bij deze instelling moet men blijven. 3

Tot slot zegt de soetra dat men door deze inoefening van liefdevolle vriendelijkheid elke vorm van egoïsme leert loslaten, wat leidt tot bevrijding en eigen geluk. Men bereikt het geluk door naar het geluk van anderen te streven:

Dit noemt men hier een goddelijk verwijlen. Als hij geen opinies koestert, deugdzaam leeft en inzicht heeft, begeerte wegleidt van genoegens, dan gaat hij tot geen moederschoot meer in. 4


1-4 Hans Wolfgang Schumann, Boeddhisme. Stichter, scholen en systemen, Asoka, Rotterdam, 1996, p. 129-130.

Grote liefde — Vimalakirti

De religie van de liefde is geen religie naast of boven de bestaande religies, maar de kern van alle religies, die als een zoete vrucht uit de soms bittere bolster moet gehaald worden. We dienen hem om te beginnen ook in de eigen religie te zien, om los te komen van het gehecht zijn aan de (vaak bittere) bolster. We dienen deze zachte kern echter ook te vinden in alle religies, om zo onze argwaan of weerzin voor andere religies te ontzenuwen.

Vimalakirti is een figuur die pas opduikt in de soetra’s van het Mahayana boeddhisme, het boeddhisme van het Grote Voertuig, dat Nagarjuna en andere grote filosofen-mystici ontwikkelden. Hij wordt voorgesteld als een historisch figuur die leefde ten tijde van de Boeddha. Onder zijn naam werd één van de belangrijkste soetra’s van het Mahayana boeddhisme gepubliceerd: de Vimalakirti soetra. In die soetra worden zowel non-dualiteit als liefde heel sterk naar voren geschoven en met elkaar verbonden.

In de dialoog die hierna volgt beschrijft Vimalakirti wat ‘grote liefde’ is. Zijn uitleg stoelt op de voorafgaande affirmatie van de leegte, de boeddhistische versie van non-dualiteit. Want ‘leegte’ betekent dat niets op zichzelf (be)staat maar alles slechts bestaat in samenhang met al het andere. De zogenaamde eigenheid van iets is slechts een illusie, de vergankelijke en veranderlijke samenloop van omstandigheden. Vandaar dat hier het beeld van de weerspiegeling van de maan in water opduikt. Dit moet de basis zijn van elke vorm van liefde: niemand is onvergankelijk en zelfstandig, degene die bemint en degene die door ons bemind wordt zijn beide slechts een knooppunt in een web van relaties. Dat zal onze liefde kleuren en sturen.

Manjusri, de kroonprins, sprak (…) Vimalakirti toe: “Goede heer, hoe moet een bodhisattva alle levende wezens beschouwen?” Vimalakirti antwoordde: ‘Manjusri, een bodhisattva moet alle levende wezens beschouwen als een wijs man die de weerspiegeling van de maan in water beschouwt, of zoals magiërs mensen beschouwen die zijn geschapen door magie.’ 1

Dan komt de vraag op: maar als we elkaar zo moeten liefhebben, ben ik het dan nog wel die net dié ander bemint? Is dat niet de teloorgang van de relatie en van de liefde? Het antwoord van Vimalakirti is dubbel. Eerst wijst hij erop dat de belangrijkste liefde die we elkaar kunnen bewijzen erin bestaat om elkaar in te wijden in deze beleving van leegte/non-dualiteit.

Manjusri vroeg toen verder: ‘Edele heer, als een bodhisattva alle levende wezens op zo’n manier beschouwt, hoe wekt hij dan de grote liefde voor hen op?’ Vimalakirti antwoordde: ‘Manjusri, wanneer een bodhisattva alle levende wezens op deze manier beschouwt, denkt hij: ‘Net zoals ik de Dharma heb gerealiseerd, zo moet ik het aan levende wezens leren.’ 2

Daarna beschrijft hij hoe de liefde is van iemand die deze leegte existentieel heeft ingezien en ervaart. Deze opsommingen van de eigenschappen, van non-dualistische liefde is het beste antwoord op de vraag van Manjusri en moet hem overtuigen. We onderlijnen enkele belangrijke woorden:

Daardoor wekt hij de liefde op die werkelijk een toevluchtsoord is voor alle levende wezens; de liefde die vredig is omdat ze vrij van grijpen is; de liefde die niet koortsachtig is, omdat ze vrij is van hartstochten; … de liefde die zonder conflict is want vrij van het geweld van de hartstochten; de liefde die non-duaal is omdat ze noch met het uiterlijke noch met het innerlijke te maken heeft; de liefde die onverstoorbaar is omdat ze volkomen ultiem is. Zo wekt hij de liefde op die als een diamant is; de liefde die puur is, gezuiverd in haar intrinsieke aard; de liefde die altijd gelijk is, haar aspiraties zijn altijd gelijk; de liefde van de heilige die geen vijand meer heeft; de liefde van de bodhisattva die voortdurend levende wezens tot ontplooiing brengt; … de liefde die verlichting is omdat het eenheid van ervaring is; de liefde die geen aanmatiging heeft omdat ze gehechtheid en afkeer heeft geëlimineerd; de liefde die nooit uitgeput raakt omdat ze de leegte en onbaatzuchtigheid erkent; de liefde die moraliteit is omdat zij immorele levende wezens verbetert; de liefde die tolerantie is omdat zij zowel zichzelf als anderen beschermt; de liefde die inspanning is omdat ze verantwoordelijkheid neemt voor alle levende wezens; de liefde die wijsheid is omdat ze op het juiste moment realisatie bewerkstelligt; de liefde die een bevrijdende techniek is omdat ze overal de weg wijst; de liefde die zonder formaliteit is omdat ze puur in motivatie is; … de liefde die zonder bedrog is omdat ze niet kunstmatig is; de liefde die geluk is omdat ze levende wezens kennis laat maken met het geluk van de Boeddha. 3

Wanneer we aan ons ‘ik’ kleven en ook de ander als een afgebakend ‘ik’ zien, kunnen we nooit deze vorm van liefde opbrengen…


1-3 Andrew Harvey, The Essential Mystics. The Soul’s Journey into the Truth, Harper, San Francisco, 1997, pp. 77-78.

Geëngageerd boeddhisme — Thich Nhat Hanh

In zijn boek Het hart van Boeddha’s leer geeft de Vietnamese zenmonnik en activist Thich Nhat Hanh een verrassende invulling van de derde ‘edele waarheid’ van de Boeddha, heel positief en heel eigentijds. De Boeddha sprak van: er is een uitweg uit het lijden. Thich noemt haar: welzijn is mogelijk. Waar de vierde waarheid traditioneel ‘het edele pad naar beëindiging van het lijden’ heet, noemt Thich het ‘het edele pad dat naar welzijn voert’.

Als wij naar het edele achtvoudige pad leven, ontwikkelen wij welzijn en zal ons leven vol vreugde, welbehagen en wonderen zijn. … Wat wij moeten doen, is ons lijden onder ogen zien en het transformeren, om zo welzijn teweeg te brengen. Wij dienen het edele achtvoudige pad te bestuderen en te leren hoe wij het in ons dagelijks leven kunnen beoefenen. 1

Met Thich Nhat Hanh is een religieus genie opgestaan dat het boeddhisme transformeerde in de twintigste eeuw. Men hoort wel vaker dat het christendom staat voor actieve inzet voor de naaste, terwijl het boeddhisme enkel op eigen verlossing zou gericht zijn. Dat getuigt van een gebrek aan kennis van het boeddhisme en zijn enorme verscheidenheid. In het hart van het boeddhisme staat immers de bodhisattva-gelofte, dat is de gelofte die de boeddhist aflegt om zich te blijven inzetten voor het heil van alle wezens ook als dat betekent dat men daardoor zelf nog niet de definitieve verlossing kan binnengaan.

Met het ‘geëngageerde boeddhisme’ van Thich Nhat Hanh gaat het boeddhisme een nieuwe fase en gestalte in van gerichtheid op inzet en sociale verandering. De term werd geïntroduceerd door de zenleraar, die in zijn door oorlog geteisterde thuisland een vrijwilligersorganisatie oprichtte die allerlei caritatieve taken op zich nam. Toen hij later in ballingschap verkeerde in Zuid-Frankrijk ging hij ook tal van westerlingen inspireren om zich in te zetten voor de samenleving, bv. in de context van klimaatverandering. Zijn inzet voor een sociaal geëngageerd boeddhisme vond navolging her en der in het Westen. Er bestaat nu zelfs een Internationaal Netwerk voor Geëngageerde Boeddhisten, naast vele andere organisaties. 2

Deze visie is heel mooi uitgedrukt in enkele van de veertien ‘Richtlijnen voor de Orde van Interzijn’, een beweging die Thich eveneens oprichtte:

(9) Zeg geen onwaarachtige dingen uit persoonlijke interesse of om indruk op mensen te maken. Spreek geen woorden uit die verdeeldheid en haat veroorzaken. Verspreid geen nieuws waarvan u niet zeker bent. Bekritiseer of veroordeel geen zaken waarvan u niet zeker bent. Spreek altijd waarheidsgetrouw en constructief. Heb de moed om u uit te spreken over situaties van onrecht, zelfs als dat uw eigen veiligheid in gevaar kan brengen. (10) Gebruik de boeddhistische gemeenschap niet voor persoonlijk gewin of winst, en verander uw gemeenschap niet in een politieke partij. Een religieuze gemeenschap dient echter duidelijk stelling te nemen tegen onderdrukking en onrecht en dient ernaar te streven de situatie te veranderen zonder partijdige conflicten aan te gaan. (11) Leef niet met een roeping die schadelijk is voor mens en natuur. Investeer niet in bedrijven die anderen de kans ontnemen om te leven. Kies een roeping die u helpt uw ​​ideaal van mededogen te realiseren. (12) Dood niet. Laat anderen niet doden. Vind alle mogelijke middelen om levens te beschermen en oorlog te voorkomen. (13) Niets bezitten dat van anderen zou moeten zijn. Respecteer de eigendommen van anderen, maar voorkom dat anderen profiteren van menselijk lijden of het lijden van andere soorten op aarde. 3

Wie kan het boeddhisme nog nihilistisch en op zelfverlossing gericht blijven noemen? Een idee dat in vele christelijke middens nochtans hardnekkig verder leeft…


1 Thich Nhat Hanh, Het hart van de Boeddha’s leer, Altamira-Becht, Haarlem, 1999, p. 49.

2 Cf. de pagina Engaged Buddhism op Wikipedia.

3 Thich Nhat Hanh, Interbeing: Fourteen Guidelines for Engaged Buddhism, herziene uitgave van okt. 1993, Parallax Press, Berkeley, pp.

Alles smaakt eender — Kanha

Kanha is moeilijk te situeren in de tijd (waarschijnlijk elfde eeuw) en in de ruimte (ergens in India). Hij becommentarieerde een heel belangrijke tantra (de Hevajra-tantra) en is de auteur van een reeks ‘liederen van zelfrealisatie’, dit zijn liederen die in geheimtaal de mystieke realisatie vertolken. Het maakt hem tot een eminent vertegenwoordiger van het tantrische boeddhisme.

Hij had een relatie met een vrouw uit een lage kaste. Het is immers eigen aan tantrische figuren om de culturele en morele geboden en verboden van hun omgeving te doorbreken, om zo de innerlijke vrijheid van de mysticus te illustreren en het gevestigde bestel te provoceren (wakker te schudden).

Deze zangen, offerandes,
en mandala rituelen:
wat voor waarde steekt
in zulke alledaagse akten?
O meisje,
hoe zal ik zonder jouw onophoudelijke hartstocht,
tot ontwaken komen
in dit lichaam?
1

Deze strofe uit zijn Treasury of Couplets lijken over een intieme vereniging van een man met een vrouw te gaan, maar gaan in feite over een spirituele praxis die tot mystieke ervaring leidt. De innerlijke minnares of meesteres is zowel de adem als de (vrouwelijke personificatie van de) wijsheid.

Adembeheersing leidt immers tot verstilling en zelfs ophouden van het denken. Vooral de beoefening van de boeddhistische wijsheid moet leiden tot het vinden van de non-dualistische verrukking van de ‘leegte’, d.i. de volheid die ervaren wordt wanneer niets meer vastgehouden wordt en men nog slechts openheid is voor alles.

Vergeleken bij deze meditatiepraktijk zijn de uiterlijke religieuze riten van weinig waarde en kan men maar best genieten van de dingen, zegt Kanha (str. 28). In str. 29 spreekt Kanha opnieuw de ingeboren, wezenlijke Kennis (‘meisje’) aan die in het diepste van zijn wezen inwoont.

Immobiliseer je gedachtenjuweel,
omhels je meest innerlijke minnares
in deze eigenste plaats —
en je wordt
een Vajra-dragende meester.
Hey! Ik bezing het Ultieme
. 2

Deze niet-conceptuele kennis van de werkelijkheid slaat het normale, sociaal en psychologisch geconstrueerde begrip van de werkelijkheid aan diggelen. In de plaats van het moeizame, analyserende begrijpen van dingen, gebeurtenissen en mensen komt dan een non-conceptueel, intuïtief en mystiek vatten van al wat is (de vajra is ofwel een scepter, bliksemschicht of diamant, symbool voor de staat van verlichting).

In de laatste strofe komt een thema naar voren dat in het latere Tibetaanse boeddhisme een grote rol zal spelen:

Zoals zout oplost in water
is de geest
in de omhelzing van de minnares;
zij smaken eender
op dat moment,
en zij zullen hetzelfde zijn voor altijd
. 3

Zoals man en vrouw in de omhelzing één worden en zichzelf vergeten, zo worden de inspanning van de Wijsheid en het gelukzalige ervaren van de Leegte één, en krijgt alles eenzelfde smaak: ‘One Taste‘. Dit betekent dat eenzelfde non-dualistische ervaring van eenheid en vrede al onze activiteiten en gebeurtenissen doortrekt.

Hoogstaande mystiek, maar iets daarvan doordringt reeds onze veel bescheidener spirituele ervaring. De relevantie ervan lijkt gering maar dat is een vergissing: zó in het leven staan zou ons vrij maken van onze elkaar en de schepping vernietigende driften.


1,2,3 Roger R. Jackson, Tantric Treasures, Oxford University Press, Oxford, 2004, pp. 127-128, nrs 28-32.

Zelfbevrijding — Milarepa

Wanneer ik de zienswijze voor ogen houd,
vinden de eigenschappen van uiterlijke verschijningen zelfbevrijding ter plekke.
Het is zeker dat zelf en ander niet als twee bestaan;
deze zienswijze is vrij van referentiepunten.
1

Deze manier van formuleren vindt men overal terug in de literatuur van Mahamudra en Dzogchen, de twee meest bekende vormen van Tibetaans boeddhisme. Vaak wordt het onderricht samengevat volgens de vier niveau’s van beleving: vision, meditation, conduct en fruition. De zienswijze is het levensbeschouwelijke fundament, de meditatie de inoefening, het gedrag de (sociale) consequentie, en het genieten de persoonlijke vrucht.

Het gaat echt om een zienswijze, geen doctrine of filosofie. Mahamudra-Dzogchen — het verschil tussen beide is niet van belang — is de uitnodiging om op een bepaalde manier te kijken, nl. zien-ervaren hoezeer alles ontstaat uit het bewustzijn (of ervaren, gewaarworden, aandacht enz.), rust in het bewustzijn en terug opgenomen wordt in het bewustzijn (mind, citta). Wanneer dit zien echt diep verankert, verliezen de uiterlijke zaken hun verknechtende aantrekkelijkheid of angstaanjagende bedreiging. Het vasthouden aan ‘eigen’ en ‘andersmans’ verliest zijn scherpte. In zo’n ziens-wijze vinden de uiterlijke zaken zelf-bevrijding: zonder dat je iets hoeft te doen, worden ze van onheilzaam héél, in de zin van geheeld. Het wordt een waarnemen van Eén Smaak: de non-dualiteit, het één zijn van eenheid en veelheid.

Wanneer men dan gaat mediteren, leert men deze eenheid in te oefenen door ze waar te nemen; het is eigenlijk geen inoefenen maar loslaten van vroegere conceptualiserende en dualizerende wijzen van waarnemen ten voordele van een zuiver waarnemen van de dingen en gebeurtenissen. Dit transformeert de innerlijke beleving: in plaats van innerlijke reacties op de dingen (in de vorm van gedachten of gevoelens of intenties) ofwel te gaan verwerpen of te gaan verkiezen, kan men de reacties rustig waarnemen als gelegenheden om te zien hoe zij vanzelf getransformeerd worden in het non-dualistische ervaren en verstaan van alles; alles hangt immers samen met alles. Het mediteren wordt een niet-mediteren: geen inspanning, geen denken-aan of denken-over, mediteren loslaten!

Wanneer de zienswijze dankzij de (niet-)meditatie wortel krijgt in ons dagdagelijks functioneren, dan kennen we ook geen onderscheid meer toe aan vriend of vijand, voorkeur of afkeur voor medemensen. Allen zijn immers één, zelf en ander zijn verdwenen en één groot geheel geworden, zodat men nog alleen mededogen kent, liefde voor de ander als voor zichzelf, zonder grenzen. Deze spirituele attitude heeft dus ook ethische consequenties.

Wanneer genieten zelfbevrijding vindt ter plekke,
vinden de eigenschappen van samsara en nirvana zelfbevrijding ter plekke.
Het is zeker dat wat aan te nemen en te verwerpen is niet als twee bestaan;
dit genieten is vrij van hoop en vrees.
2

Tenslotte vindt zo ook de diepste persoonlijke vrucht plaats: het genieten van alles als Eén Smaak; ook dit is niet langer een inspanning, het geschiedt vanzelf, het is genade. Het leven in en omgaan met deze wereld van vergankelijkheid, onbevredigend en lijden soms, geeft evenveel vreugde als het zich terugtrekken in het ‘Eiland’ van vrede en vreugde dat diep in ons schuilt. Dan is er ook niets meer dat moet aangetrokken worden of op afstand gehouden — met dien verstande dat de boeddhistische wijsheid, de Dharma ons gedrag wel dient te blijven gidsen en bepalen natuurlijk. Er is alleen vrijheid, vrede en liefde. Met deze One Taste kunnen we elkaar dan ook benaderen.

Het moge duidelijk zijn dat deze wijze van zien en beleven in zijn volle uitbloei voor weinigen zal zijn, maar de kernintuitie van deze spiritualiteit is van groot belang voor iedereen.


1,2 Tsangnyon Heruka, The Hundred Thousand Songs of Milarepa, tr. Christopher Stagg, Shambala, Boulder, 2016, Chapt. 21.

Haat en vriendelijkheid — Boeddha

De wijsheid van de Boeddha is ontstellend eenvoudig, radicaal en origineel. Haat is iets dat in onze gedachten en gevoelens zit, en eerst onszelf vernietigt vooraleer het de ander vernietigt. Hoe vaak koesteren we inderdaad niet het soort gedachten dat in het eerste vers uit de Dhammapada voorkomt:

De haat van hen die vijandige gevoelens koesteren als ‘Hij heeft me uitgescholden, me aangevallen, me verslagen en me beroofd’, komt nooit tot bedaren.

De haat van hen die geen vijandige gevoelens koesteren als ‘Hij heeft me uitgescholden, me aangevallen, me verslagen en me beroofd’, wordt gemakkelijk tot bedaren gebracht.1

Het is onmogelijk wijs en gelukkig te worden zonder dus eerst in zichzelf het kwaad uit te roeien in de vorm van dié gedachten en gevoelens die niet op goedheid gericht zijn. Zonder transformatie van zichzelf en de daartoe vereiste zelfkennis is het onmogelijk om de samenleving te transformeren.

Daarom zal het latere boeddhisme zeggen dat in het beoefenen van mededogen uitgerekend meditatie een centrale rol inneemt. Daar dient immers het tot rust komen toe (de kalmte-meditatie als eerste ‘helft’ van de meditatie). Hier gaat immers de innerlijke troebelheid liggen, zodat we helder kunnen waarnemen. Daar dient ook het analyseren toe (de inzicht-meditatie als tweede ‘helft’ van de meditatie). We ‘stoppen’ om — met mededogen voor zichzelf — helder te gaan in-zien hoe gevoelens en gedachten ons meeslepen en verkeerd doen functioneren. Lijden is immers het gevolg van verkeerde begeerte, en daar is wijsheid de milde genezing voor.

In het boeddhisme staat ook vriendelijkheid centraal:

Haat komt nooit tot bedaren door haat; door vriendelijkheid komt haat altijd tot bedaren – en dit is een eeuwige wet. 2

In de plaats van de woekerende gekwetstheid en haat kunnen we vriendelijkheid cultiveren in onszelf, door de gevoelens en gedachten ervan op te wekken, voor onszelf, onze dierbaren, vijanden en iederéén. Het is een wetmatigheid, zegt de Boeddha, dat geluk op het cultiveren van vriendelijkheid volgt in (formele en informele) meditatie. Geluk, dat zich als een olievlek uitbreidt, net zoals de haat zich als een olievlek uitbreidde. Juist handelen draagt de diepste vreugde in zich.


1,2 Harichandra Kaviratna, Dhammapada. Wijsheid van de Boeddha, Theosophical University Press, den Haag, 2014, hfdst. 1. Tweelingverzen.

De schat van het Mededogen — Lama Shabkar

Het is jammer dat de hoogste gezagsdragers van de christelijke Kerken tot voor kort het boeddhisme als een nihilisme hebben weggezet. De leegte waarover het boeddhisme spreekt is helemaal geen niets of nihilisme, maar wél de beklemtoning van de radicale vergankelijkheid en wederkerige afhankelijkheid van al wat bestaat. Zij geloven wel degelijk in iets onvergankelijks en onafhankelijks in de mens en in alle dingen. Dit is echter niet meer wat eigen is aan mens en ding. Het is immers dat ‘eiland’ van vrede en vreugde dat alles overstijgt en tegelijk verbindt en één maakt.

De woorden ‘openheid’ en ruimte’ worden vaak gebruikt als synoniemen voor ‘leegte’, maar eigenlijk is het niet uit te drukken in woorden. Leegte heeft immers geen eigenschappen, al is zij overal aanwezig — zoals de lucht. Zij is dus zoiets als de algemeen gedeelde vergankelijkheid én de intieme volheid-openheid temidden van die vergankelijkheid, die haar tegelijk overstijgt en inwoont. Een gedachte die wel sterk de godsidee van de Westerse mystiek benadert…

Net omdat niets op zich staat en alles samenhangt met alles is zelfzucht zinloos en mededogen de enige zinnige levenshouding. Er valt niets voor ‘zich’ te grijpen, want ‘zich’, dat is het samengaan of ‘interzijn’ van je voorouders, vrienden en kennissen, leraars en vijanden, mensen die je goederen en diensten hebben verleend, de kinderen die na je komen enz. In het boeddhisme is leegte=openheid bijgevolg gelijk aan mededogen. Daarom staat het mededogen even centraal in het boeddhisme als de naastenliefde centraal staat in het christendom:

Als een man mededogen heeft, is hij een boeddha; zonder mededogen is hij een Heer des Doods. Met mededogen wordt de wortel van Dharma geplant; zonder mededogen is de wortel van Dharma verrot. Iemand met mededogen is vriendelijk, zelfs als hij boos is; iemand zonder mededogen zal doden, zelfs als hij lacht. Van iemand met mededogen, zullen zelfs vijanden vrienden worden; zonder mededogen veranderen zelfs vrienden in vijanden. Met mededogen heeft men alle Dharma’s; zonder mededogen heeft men helemaal geen Dharma. Met mededogen is men een boeddhist; zonder mededogen is iemand erger dan een ketter.1

Zoals deze tekst mooi zegt: wie niet mededogend is, is geen boeddhist. De hele waarheid van het boeddhisme — dat is de Dharma waarover hier sprake is — hangt af van het beoefenen van mededogen. Alles staat of valt dus met het inoefenen van mededogen.

Dit gebed tot de godsgestalte van het mededogen (Avalokiteshvara in het Indische boeddhisme of Kuan-Yin in het Chinese boeddhisme) bevat dus wijze woorden voor elke samenleving die ten prooi valt aan verruwing en extremisme. Bij doorgedreven analyse blijken we allemaal oneindig verbonden te zijn — wat voor zin heeft hardheid en geweld dan?


1 Lama Shabkar, in Erik Pema Lunsang, Jewels of Enlightenment, Shambala, Boston&London, 2015.

Rusten in het midden van de ruimte — Milarepa

Milarepa (1028/40–1111/23) is de meest geliefde heilige van Tibet en prominent vertegenwoordiger van het tantrische boeddhisme. Zijn ‘100.000 Liederen van Realisatie — stijlfiguur, het zijn er slechts een enkele honderden… — zijn pareltjes van vertelkunst afgewisseld met soms heel lyrische, soms heel technische liederen. In vele liederen bezingt hij de natuur als zijn leermeester. In één zo’n lied komt met een prachtige dialoog tussen Milarepa en een oudere vrouw en vooral diens dochter, die heel open staat voor Milarepa en hem allerlei vragen stelt.

Milarepa nodigt haar uit om te mediteren op al wat één en onvergankelijk is: een typisch tantrische meditatiepraktijk (te vinden bvb. in de hindoeïstische Vijnanabhairava Tantra) om de geest van de onrust van het vele en vergankelijke te genezen en verankeren in de vrede en bevrijding van het Ene en eeuwige. Met name het mediteren met de ruimte of leegte is een veelvoorgestelde meditatiepraktijk.

Het meisje heeft dit met overgave gedaan, maar komt later terug bij Milarepa, in eenvoud bekennend dat ze voortdurend geplaagd wordt met wat dat Ene/overgankelijke ‘bevolkt’, dus met de vele gedachten die in haar meditatie op het Diepste, het Ene, haar eigene zuivere Bewustzijn opduiken.

Het antwoord van Milarepa is typisch tantrisch en mahayana-boeddhistisch in het kwadraat:

Luister, gelukkig meisje, jij die rijkdom en geloof hebt! Als je je goed voelde bij het mediteren op de hemel, laat dat ook zo zijn bij de wolken: wolken zijn slechts manifestaties van de lucht; rust daarom midden in de sfeer van de lucht! Sterren zijn slechts weerspiegelingen van de zon en de maan; als je kan mediteren op zon en maan, waarom dan niet op de sterren? Daarom: absorbeer jezelf in het licht van de zon en de maan! Struiken en bomen zijn slechts manifestaties van een berg; als je goed kan mediteren op de berg, dan maar ook op de bomen! Daarom: verblijf in de standvastigheid van de berg! Golven zijn niets meer dan de beweging van de oceaan; als je goed kan mediteren op de oceaan, waarom niet op de golven? Daarom: ga onder (dissolve yourself) in het midden van de oceaan! De verstorende gedachtenstroom manifesteert de geest; als je goed kan mediteren op de geest, laat het dan ook zo zijn met de gedachtenstroom! Daarom: ga onder in de diepste Essentie van de Geest! 1

Realiseer je dat de wolken, de sterren, de struiken, de golven, de opkomende gedachten evengoed dezelfde lucht, maan(licht), oceaan en zuivere Geest zijn, want zij zijn daar toch een uitdrukking van. Alles is Bewustzijn, Openheid, Aandacht, ook onze storende gedachten! Alles is Goddelijk, de stilte maar ook de woorden, de innerlijke vrede, maar ook de emoties, het zuivere Niets, maar ook de beelden, de meditatie maar ook de bonte belevingen! Probeer in de dagdagelijks mallemolen van ervaringen en gedachten (het samsara) toch in contact te blijven met de diepe Onderstroom van de eenheid-van-alles (het nirvana). Het is niet gemakkelijk en vergt wellicht oefening, maar wie zei dat het gemakkelijk zou wezen?


1 Garma C. C. Chang, The Hundred Thousand Songs of Milarepa, Shambala, Boulder/London, 1977, pp. 146-148.

Het verwisselen van zichzelf en de ander — Shantideva

Op de meditatie van het ‘gelijkstellen van jezelf met de ander’ in vreugde en lijden, volgt nog een tweede, verdere stap in de het voornaamste geschrift van de Indische boeddhist Shantideva (achtste eeuw): het ‘verwisselen van jezelf met de ander’:

Hij die zichzelf en anderen spoedig wenst te redden, moet zich bezighouden met het hoogste mysterie, het verwisselen van zichzelf en de ander. … Als je uit egoïsme een ander te kort hebt gedaan, zul je in de hel gekookt worden. Als je uit altruïsme jezelf te kort hebt gedaan, zal alle voorspoed je ten deel vallen. … Allen die in de wereld ongelukkig zijn, zijn dat omdat zij hun eigen geluk najagen. Allen die in de wereld gelukkig zijn, zijn dat omdat zij het geluk van anderen najagen. … Hij die niet zijn eigen geluk inruilt voor het lijden van de ander kan het boeddhaschap nooit bereiken, en zelfs niet een beperkt geluk in de kringloop van het bestaan. 1

Hier gaat het er niet meer om dat je de vreugde en het lijden van een ander gelijkstelt met die van jezelf en zijn lijden als het jouwe ziet, en jouw vreugde als de zijne. Hier gaat het er niet meer om dat je je ik niet langer beperkt tot jezelf en het uitbreidt tot het de ander, ja alle anderen omvat. Het ‘hoogste mysterie’ van de levensbeschouwing en de meditatiepraktijk die Shantideva voorstelt is dat je je vervolgens gaat inwisselen, verwisselen, uitwisselen met de ander. Het lijden van de ander wordt tot het eigen lijden gemaakt of opgenomen in het eigen hart, en de eigen vreugde wordt weggeschonken aan de ander.

Wie dit meditatief inoefent, zal uiteindelijk in het dagelijkse leven zo ingesteld zijn en hiernaar handelen — dit is natuurlijk wat finaal bedoeld wordt. Opnieuw is deze tekst een voorbeeld van hoe deze tweede vorm van mededogen-meditatie kan verlopen, op het meditatiekussen en/of in de dagdagelijkse omgang met de naasten. Wie zijn eigen geluk niet inruilt met een ander, kan nooit de volle verlichting bereiken, zegt Shantideva!

Sterke zinnen ook: Allen die in de wereld ongelukkig zijn, zijn dat omdat zij hun eigen geluk najagen. Allen die in de wereld gelukkig zijn, zijn dat omdat zij het geluk van anderen najagen. Het eigen ‘ik’ (het eigen lichaam, de eigen persoonlijkheid) dient nog slechts om het in te zetten voor de anderen. Hoe actueel is deze boodschap in onze op hol geslagen individualistische samenleving…


1 Ria Kloppenborg, Santideva. De weg tot het inzicht, Meulenhoff, Amsterdam, 1980, VIII, 120-186.