‘Twee sterren die mij met hun licht leiden’ — Petrarca

Oprecht zal zijn liefde voor Laura zeker geweest zijn. Maar zinvol? Ze had zijn liefde immers zonder meer geweigerd, gehuwde vrouw als zij was. En toch heeft Petrarca (1304-1374) uiteindelijk gelijk gekregen, met zijn onwrikbare keuze en eeuwige trouw aan één enkel individu en geen ander. Geïntensiveerd door de kracht van de kunst is Laura nu een van de meest bekende vrouwen van de Renaissance; zonder zijn liefde was zij een vergeten exemplaar van haar geslacht geweest…

Petrarca is vooral bekend van zijn Sonnetten, maar hij was op de eerste plaats een geleerde humanist, die de onvervangbaarheid van het menselijke individu in de verf zette. Op een literaire wijze, die wellicht niet iedereen zinvol zal vinden, maar toch. Voor het gezonde verstand mag het niet duidelijk zijn of zelfs tegennatuurlijk, maar voor het hart dat eenmaal totaal van iemand gehouden heeft wordt het plausibeler. In 1327 zag Petrarca in een kerk te Avignon voor het eerst het gezicht van Laura de Noves (1310-1348). De rest van zijn leven wijdde hij aan haar, en ál zijn soms sublieme sonnetten. Dit is er één van:

Both Love and I are full of sheer amazement,/ like someone who has seen something fantastic,/ watching her speak or laugh, gazing on her/ who’s like herself but not like any other. // Out of the clear serene, her tranquil brow,/ shine the two stars that guide me with their light/ so much so that there is no other source/ that might inflame someone to noble love. // What sweetness in the spring to see her walking/ alone and pensive, picking buds and weaving/ a garland for her shining golden curls! // It’s such a miracle when on the grass/ she blossoms like a flower, or when she/ presses her bosom to a green tree’s branch! 1

Als Liefde en ik vol van verbazing kijken/ naar ’t beeld van haar die alle schoonheid slaat,/ zien wij een vrouw die, als ze lacht en praat,/ op niemand dan slechts op zichzelf kan lijken. // Haar vonkende ogen, als twee sterren, prijken/ met zulk een warme gloed in haar gelaat/ dat wie ’t verheven pad der liefde opgaat/ alleen nog maar dát licht wenst te bereiken. // Hoe prachtig is ‘t, als zij in groene dalen/ pril als een bloem in ’t gras zit en door haar/ sneeuwwitte kleed heel de natuur doet stralen! // Hoe heerlijk is ’t om in ’t nog vroege jaar/ haar peinzend door de velden te zien dwalen,/ terwijl ze een krans vlecht in haar gouden haar! 2

Men zou Petrarca een fedele d’Amore kunnen noemen, naar analogie met Dante en zijn Florentijnse vrienden, d.w.z. iemand die in de menselijke geliefde het Mysterie van de wereld ziet en door de liefde voor haar opgetild wordt in kosmische en religieuze dimensies. Maar dan is hij wel mislukt als fedele d’Amore. Want anders dan Dante — die hij naar eigen zeggen nooit heeft willen lezen (anxiety of influence) — is hij er niet in geslaagd tot een authentieke integratie te komen van menselijke en goddelijke, profane en sacrale liefde. Hij is blijven heen en weer geslingerd worden tussen liefde voor Laura en verlangen naar monastieke eenzaamheid, tussen hoofse minne en religieuze toewijding. In enkele gedichten lijkt hij een synthese te vinden, maar in andere vervloekt hij bijna zijn hartstocht voor haar.

Als een man van uitersten heeft hij nooit in de ogen van zijn geliefde de rust gevonden die Dante in het Paradijs en Beatrice’s ogen vond. ‘En zo ontvloeit aan één heldere bron ‘t/ bitter en zoet waaruit ik voedsel haal,/ en één hand is ‘t die mij geneest en wondt.// En op dit slagveld sterf ik duizend maal/ per dag om duizend maal weer te herleven./ Zo ver ben ik van mijn geluk verdreven!’ (Sonnet 164, vert. Van Dooren).

Zijn laatste lied uit de Canzones is een prachtig gebed tot Maria.


1 David Young, The Poetry of Petrarch, Farrar, Straus & Goriux, New York, 2004, sonnet 160.

2 Frans Van Dooren, Vijf sonnetten van Francesco Petrarca, in De Tweede Ronde jrg. 18 (1997) p. 188.