Broodbreking — Lucasevangelie

Toen zeiden ze tot elkaar: ‘Brandde ons hart niet in ons, terwijl Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?’ Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen. Deze verklaarden: ‘De Heer is werkelijk verrezen, Hij is aan Simon verschenen.’ En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood. (Lc. 24,32-35, Willibrordvertaling)

Het is een refrein dat in alle verschijningsverhalen over de verrezen Jezus terugkeert: hoezeer zijn woorden ook de harten raken van de leerlingen, hoe heftig zijn plotse verschijnen aan één of meerdere leerlingen ook is — herkennen doen ze Hem aan de broodbreking. Niets is zo typerend geweest, blijkbaar, aan de figuur en de boodschap van Jezus van Nazareth, als het feit dat hij mensen aan tafel uitnodigde en het brood met hen brak, en uiteindelijk ook dit gebaar als de essentie van zijn leven duidde: dit gebroken brood, deze geschonken wijn, dat bén ik.

De menswording, de kruisiging en de verrijzenis zijn in zekere zin nog belangrijker aspecten aan de persoon van Jezus, maar ze dienen toch allemaal begrepen te worden vanuit de duiding die Jezus zélf aan zijn persoon gegeven heeft, in ‘het breken van het brood’. Christelijke geloofsbelijdenis, rituelen, ethiek en spiritualiteit: allemaal zouden ze moeten vertrekken vanuit de broodbreking, erdoor gedragen worden en erin uitmonden.

De broodbreking of eucharistie zo men wil, bestaat uit twee fundamentele elementen: Jezus schenkt zichzelf om anderen te voeden, en in dat tafelgebeuren schept hij gemeenschap. Het is een herhaling van zijn andere fundamentele boodschap: omdat elke mens een hemelse Vader heeft zijn allen broers en zussen van elkaar. De band met God schept broederschap; de zelfgave schept gemeenschap. De Kerk heeft wel gelijk te insisteren op het allesomvattende belang van de eucharistie. Maar als het ritueel losgeraakt van de ethiek en de spiritualiteit verliest het wel compleet zijn betekenis. Waar mensen zichzelf dagelijks breken en delen om gemeenschap te stichten, is Jezus daar dan méér aanwezig. Waar christenen dag in dag uit zichzelf geven en gemeenschap vormen, hebben zij dan niet het recht om dit liturgisch uit te drukken, ook als er geen priester in de buurt is?

Het was één van de grote intuïties van de Zwitserse theoloog Hans Urs von Balthasar: christelijke ethiek is eucharistische ethiek. Het maakt daarom elke mens die zich breekt en deelt nog geen ‘christen’; het maakt hem of haar wel tot een leerling van Jezus en kind van God. Alleen de liefdevolle levenswijze maakt iemand tot christen. Een Kerk die dit niet tot uitgangspunt neemt van al haar denken en doen, zou de bal mis slaan. De broodbreking verdient ook het uitgangspunt van elke vorm van interreligieuze dialoog te zijn. Dan zouden we zien hoe deze zichzelf delende en gemeenschap stichtende liefde het hart van elke religie is.

*

Geef het brood aan elkaar
en denk niet dat je heilig bent,
je leeft alleen maar.

Warm de beker
tussen de palmen
van je twee handen
en drink uit de diepte.

De wijn roept
om een oor
verder weg dan de morgen,

dichter bij dan mijn tong.
Het brood wordt welsprekend
als het gebroken is.

Ze weten er meer van,
dat brood en die bekervol,
dan mijn vlees en bloed.
Denk niet dat je heilig bent
als je dat doet,
je leeft alleen maar,
maar je leeft niet alleen.

Willem Barnard/Guillaume Van der Graft, Geef het brood aan elkaar, in Mythologisch, Baarn, 1997, p. 373.

Jezus als mysticus — Lucasevangelie

Uit het evangelie volgens Lucas is duidelijk dat Jezus een mens van gebed was; het is eigen aan het Lukasevangelie om heel veel aandacht te besteden aan de biddende Jezus. De intensiteit van de religieuze ervaring die uit de teksten van Lukas over het gebed van Jezus spreekt wijst op een unieke mystieke ervaring. Vanaf zijn prille jeugd tot op het kruis leeft Jezus vanuit een uitzonderlijk diepe relatie met het Godsmysterie, dat hij ‘Vader’ noemt.

1 Maar Hij antwoordde hun: ‘Wat hebt ge toch naar Mij gezocht? Wist ge dan niet, dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?’ Lc 2,29

2 Het geschiedde dat de hemel openging en de heilige Geest … over Hem neerdaalde, en een stem uit de hemel sprak: ‘Gij zijt mijn Zoon de welbeminde, in U heb ik mijn behagen gesteld.’ Lc 3,21v

3 Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen. Lc 4,18

4 Hij … besteeg een berg om er te bidden. Terwijl Hij in gebed was, veranderde zijn gelaat van aanblik en werden zijn kleren verblindend wit. Lc 9,28v

5 Alles is Mij door mijn Vader in handen gegeven. Niemand weet wie de Zoon is tenzij de Vader; en wie de Vader is tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon het wil openbaren. Lc 10,22

6 Wanneer ge bidt, zeg dan: Vader, Uw Naam wordt geheiligd. Lc 11,2

7 Hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen verzamelen, zoals een kloek haar kuikens verzamelt onder haar vleugels, maar gij hebt niet gewild. Lc 13,34

8 Hij leerde hun … dat zij steeds moesten bidden en daarin niet versagen. Lc 18,1

9 Nu zei de eigenaar van de wijngaard: Wat kan ik nu nog doen? Ik zal mijn geliefde zoon sturen; hem zullen ze toch wel ontzien. Lc 20,13

10 Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen. … Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest! Lc 23,34.46

We kennen deze Vader-Zoon-relatie vanuit het Johannesevangelie, waar zij sterk theologisch geïnterpreteerd wordt, maar zij is geen uitvinding van Johannes, maar blijkbaar iets dat het absolute geheim van de historische Jezus was: Jezus als mysticus. De eerste christenen konden deze religieuze ervaring niet anders duiden en verwoorden dan met het wereld-, mens- en godsbeeld dat hen ter beschikking stond, met de (Mediterraanse) cultuur, de (Griekse) filosofie en de (joodse) theologie van toen. Deze interpretatie kristalliseerde tot de dogmatische theologie van nu. Misschien is het heel wenselijk terug te gaan naar de mystieke ervaring van Jezus, zoals Raimon Panikkar deed in een bekende studie (Mysticism of Jesus the Christ), om minder mentaal en minder exclusief-makend met de ervaring van Jezus om te gaan.

Dit mystieke bewustzijn van een unieke eenheid met God is blijkbaar van Jezus’ jeugd af in hem gegroeid (1); blijkbaar is de Doop door Johannes de Doper een ingrijpende bevestiging van die unieke verbondenheid geweest (2); Jezus hield er een diep zendingsbewustzijn aan over (3); vaak tijdens zijn openbaar optreden greep hij biddend terug naar die bronervaring (4); maar hij wist zich ook gezonden om die unieke ervaring en verbondenheid met God door te geven aan zijn leerlingen: uniek betekent niet noodzakelijk exclusief (5); zoals voor hem de nachtelijke samenspraken met God het hoogtepunt van zijn godsverbondenheid waren, zo nodigde hij ook zijn leerlingen uit om in het gebed de volle intimiteit van die unieke eenheid met God te vinden en te voeden (6); alle mensen wilde hij verzamelen in zo’n gemeenschap van radicale eenheid met God (7); hij leerde hun dat deze biddende eenheid ‘zonder ophouden’ kon beleefd worden (8); hij beschouwde zichzelf als het ultieme bewijs dat God zijn leven voor iedereen openstelde, zonder geweld en zonder bewustzijn van kwaad (9); de uiterste weigering van die uitnodiging vergaf hij in Gods naam met liefde, en vertrouwensvol legde hij zijn aardse leven terug in handen van die Vader (10).

Dat is de mystieke ervaring van Jezus: een eenheid die dieper gaat dan het onderscheid, twee-eenheid met God, niet-twee zijn met God. Zoals een zoon uit zijn vader voortkomt en niets heeft dat hij niet van zijn vader heeft – zonder de moeder te vergeten. De Zoon Gods onder-scheidt zich (en ons) niet van alle andere grote religiestichters en mystici; hij leeft dezelfde complete, mystieke eenheid met het Mysterie voor. Jezus is uniek, zoals elke mens uniek is, en voor de mensen die hém willen kiezen boven een ander. Dit gevoel van uniek-zijn wilde hij niet voor zich houden maar delen met iedereen.


1 De Bijbel. Uit de grondtekst vertaald. Willibordvertaling, Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1978.


Omdat niemand dit zo goed verwoordt als Raimon Panikkar, verwijzen we vraag naar het vernoemde artikel van Pannikar in Bettina Bäumer, Mysticism in Shaivism and Christianity, New Delhi, 1997, pp. 73-178.