Liefde in alles — Fakhruddin Iraqi

Een zeer gebald gedicht van Fakhruddin Iraqi brengt ons bij de essentie van religiositeit en van deze website, die wij met tal van teksten willen onderschrijven. Religie is liefde — of zou het moeten zijn… Iraqi is een leerling van de school van de liefde van Rumi én van de school van de kennis van Ibn Arabi.

De teksten van de mystici wereldwijd willen niets anders laten zien dan dat liefde het Mysterie van de wereld is, het Ultieme, de essentie van wat we God noemen. In deze liefde en deze godsopvatting ontmoeten zij elkaar alle en overstijgen zij zichzelf. De religie van de liefde is de gemene deler van alle godsdiensten, filosofieën, literatuur enz. En toch zijn religies zo vaak een bron van spanning, strijd en geweld, het tegendeel van liefde dus. Blijkbaar blijft het nodig om elkaar te wijzen op deze kern van alle religies, zodat wij van de periferie die ons verdeelt opschuiven naar de kern die ons verenigt. Of juister nog: dat we leren de periferie enkel vanuit de kern te zien. Deze liefde of Liefde zal altijd een zoektocht en een opdracht blijven.

Liefde bracht agitatie in ons bestel en leverde onze ziel uit aan een oproer. Liefde wierp spraak op onze tongen en zoeken in onze essentie. Liefde bracht de verhalen van minnaars in beweging en legde het verlangen in harten die van liefde ziek waren. Liefde herhaalde de verhalen over schoonheden op zulke wijze dat het vuur wierp in zowel jong als oud. Liefde ontsloot één van de geheimen van de wijn en strooide de geheimen van de dronkaards in de velden rond. Liefde goot een droesem uit de wijnkelder op aarde en zette Adam en Eva in beweging. Liefde vertrouwde de rede van Majnoen aan de handen van Leila toe en plaatste de ziel van Vameq op de lippen van Azra. Liefde zette een schoonheidsvlek van rebellie op het gelaat van Schoonheid om de harten te verstoren van hen die gek zijn van liefde. Liefde gaf de elegante bloemen hun kleur en geur om voedsel te geven aan de nachtegalen. Liefde wekte een rebellie op – zij startte troebelen in het hart van onze steden, toen zij haar voet daar plaatste. Liefde vond de plaats leeg van oproer en tumult en bracht daarom alles in beroering en vestigde zich daar. Liefde gooide onze naam en eer restloos in de wind en noemde ons dwaas en berucht. Toen Iraqi nog rauw was op dit pad, plaatste Liefde zijn ziel in het vuur van de liefde. 1

In dit gedicht beschrijft hij op lyrische wijze hoe alles ten diepste liefde is, de kosmos om ons heen en onze diepste bewustzijnslagen. Deze lyriek heeft een pedagogisch doel. Zij is daar om ons mee te nemen, om ons te overtuigen, te ver-voeren, te ver-leiden tot we deze blik, deze instelling overnemen. Want tegelijk is lang niet alles liefde: het is een belofte, het is de verborgen diepte, die moet waargemaakt en naar boven gehaald worden door onze (vrije) instemming. Anders blijft het Grote Geheim verborgen, onontgonnen, onbereikbaar. De wijn van de lyriek, de wijn van de liefde, ja de droesem van het lijden om de liefde, moet onze nuchterheid en eergevoel wegnemen. Sociaal opzicht staat vaak in de weg van de liefde.


1 Matthew Thomas Miller, Poetics of the Sufi Carnival: The ‘Rogue’ Lyrics (Qalandariyat) of Sana’i, ‘Attar, and ‘Eraqi), Univ. Of St. Louis, Missouri, 2016, pp. 309-310.

‘Waar ben je?’ — Iraqi

De meeste mystieke teksten van soefi’s zijn liefdesgedichten. De naam van de geliefde wordt nooit genoemd, opdat de vertegenwoordigers van de officiële islam, gebrand op de verhevenheid van God, zouden denken dat het om een aardse geliefde gaat — en niet door hebben dat het om God zelf gaat, oneindig nabij door liefde in het hart van de soefi’s. De religie van de liefde en haar bevrijdende kracht moet soms verborgen gehouden worden…

In die liefde speelt het verlangen naar de Geliefde een centrale rol; ‘ishq’ is etymologisch gezien de kracht waarmee een slingerplant zich om iets slingert. Liefde is het verlangen om één te worden met de ander, vooraleer zij de consummatie van dat verlangen is. Hier geeft de Perzische mysticus Fakhruddin Iraqi (1213-1289) een hartstochtelijke uiting aan zijn verlangen: ‘Waar ben je?’:

Van liefde voor jou, ben ik buiten zinnen. Waar ben je? Met mijn ziel zoek ik jou, jij die mijn ziel bent. Waar ben je? Ik doorloop de wereld naar jou toe, overal zoek ik je. Waar ben je? Omdat de wereld jouw schoonheid niet kan bevatten, kan ik ooit weten hoe je bent en waar je bent? Omdat waar jij bent niemand toegang heeft, wie zal ik ondervragen? Wie kan weten waar je bent? Je bent onthuld, en toch verborgen voor iedereen. Als je niet verborgen bent, waar verschijn je dan? Geef mijn hitsig en perplex hart een teken op de weg. Waar ben je? Omdat de arme Iraqi buiten zinnen is omwille van jou, zal je hem niet uiteindelijk zeggen: O van liefde dwaze, jij, waar ben je? 1

Hij zoekt de Geliefde in zichzelf, in de wereld, vergeefs. Niemand kan het Goddelijke kennen, dat alle denken en voelen overstijgt. De mystiek leert hem wel dat het Ultieme dichtbij is, in het diepste van zijn hart, maar in zijn ellende voelt hij Het niet. Dit is het moment van de ‘nacht’, van de ervaring van ‘afwezigheid’, van het ontsnappen van de Ander. Maar juist deze pijnlijke meditatie op de Afwezigheid brengt de minnende uiteindelijk tot het bewustzijn dat het eerder wij zijn die afwezig zijn van de Geliefde dan andersom. Dat het Goddelijke dus liefdevolle Aanwezigheid is in alles en in allen, terwijl wij zo vaak afwezig zijn voor Haar aandringend roepen.

Een islamitisch echo dus van de vraag die weerklinkt in het aardse paradijs (Gen 3,9): ‘Adam, waar ben jij?’ Uiteindelijk laat Iraqi zichzelf als een dwaze uitschelden door de Liefde.


1 Henry Corbin, Ruzbehan Baqli. Le Jasmin des Fidèles d’Amour, Verdier, Paris, 1991, p. 40.