De hartstocht voor afgoden — Hafiz

Hafiz (ca. 1315-1390) was een Perzische hofdichter uit een woelige 14e eeuw. Hij is het voorwerp van een verwoede discussie. Voor de enen is hij enkel een seculiere dichter, die schrijft over het hofleven en over de profane liefde. Voor de anderen is hij integendeel een soefi, een mysticus, die helemaal niet over vrouwen schrijft maar over God en wiens gedichten dus mystieke gedichten zijn. (Het is in de Perzische taal aan de woorden niet duidelijk te zien of ze tot een menselijke figuur of tot God gericht zijn, en evenmin of ze tot een vrouw ofwel tot een man gericht zijn.) Maar voor fedeli d’Amore, voor hen voor wie er geen scheiding is tussen de seculiere en de sacrale liefde, tussen de schepselen en God, is deze splijtzwam alleen maar… vermoeiend.

De geliefde is voor Hafiz een idool, een (af)godsbeeld waarin hij de ultieme Geliefde viert en bemint. Zo provocerend is Hafiz wel. Zoveel institutionele religie is in zijn ogen harteloos. Zij onttrekt de liefde aan haar goddelijk milieu, de intermenselijke verhoudingen:

Sedert lang is de hartstocht voor idolen mijn religie: het leed van deze onderneming is de vreugde van mijn gepijnigd hart. / Om je robijnen lippen te zien heeft men het oog van de ziel nodig. Hoe is dat mogelijk voor mijn ogen, zo tot de wereld begrensd? / Wees mijn gezel want pracht en praal van hemel en wereld komen van de maan van je gelaat en van de Plejaden van mijn tranen! / Sedert liefde voor jou mij onderrichtte hoe te spreken, vormen mijn lof en mijn bewondering het refrein dat de hele wereld herneemt. / O God, vergun mij de schat van de armoede: deze genade zal voor mij oorzaak zijn van glorie en kracht! / Heer, wiens aanbiddingsruimte is deze zo begeerde Kaaba? De distels van de weg die erheen leidt zijn mij rozen en narcissen. / Zeg de predikant, compaan van de politieagent, niet die bombast te ontplooien, want mijn arme hart is de woning van de Koning! / Hafiz, spreid toch niet langer de glorie van Parviz’ geschiedenis, diens lippen drinken niet eens de bekerbodem van mijn zoete Prins! 1

De menselijke liefde met haar ups en downs, met haar vreugde en smart, dàt is de plaats waar God liefheeft en bemind wil worden! Maar ja, men heeft een diepe ‘spiritualiteit’ nodig om de wereld zo te kunnen zien, zegt Hafiz. De rest van de wereld heeft eigenlijk maar zin tegen de horizon van deze liefde; dat is het humanisme van Hafiz.

Het gelaat van de menselijke geliefde — dat kan een partner zijn, maar ook een vriend(in), een willekeurige naaste… — is de aanbiddingsruimte van de vazal of getrouwe van de Liefde, de fedele d’Amore! De theoloog en de rechtsgeleerde hoeven bij Hafiz niet af te komen met hun leer en moraal: liefde is evident voor iedereen, ook al moet je soms de smartelijke bodem drinken.

Hafiz is tot op de dag van vandaag bijzonder geliefd in Iran; zijn lyriek is een absoluut hoogtepunt in het Perzisch. Maar vooral leert hij mannen in de liefde-schoonheid van de vrouw de liefde-schoonheid van het Ultieme te beleven, en de vrouw lief te hebben als God. Dit is geen vrouwonvriendelijk idealiseren van de vrouw, het gaat veel dieper. En hetzelfde geldt natuurlijk voor het kijken van vrouwen naar mannen, van vrienden naar vrienden enz. De (goddelijke) Minne is te vinden tussen minnaar en beminde. Hoeveel religiositeit en mystiek gaat niet verloren als we haar dààr niet durven zoeken…


1 Charles-Henri de Fouchécour, Hafêz de Chiraz. Le Divan. Oeuvre lyrique d’un spirituel en perse au XIVe siècle, Verdier, Lagrasse, 2006, ghazal 53, p. 272.