God in alles — Jacopone da Todi

Het leven van de adelijke Jacopo dei Benedetti (1230-1306) was heel bewogen. Opgeleid tot jurist leidde hij een losbandig leven tot zijn jonge vrouw bij een ongeluk om het leven kwam en al die tijd een harige boetekleed bleek te hebben gedragen. Dit schokte hem zozeer, dat hij zich aansloot bij een franciscaanse lekenbeweging van rondtrekkende boetelingen. Later trad hij zelfs als kloosterling toe tot de meest radicale strekking onder de volgelingen van Franciscus. Nadat deze fractie in een strijd met het Vaticaan verwikkeld geraakte, werd Jacopone in 1297 geëxcommuniceerd en een jaar later ook gevangen gezet door paus Bonifatius VIII. Pas in 1303 sprak de volgende paus, Benedictus XI, hem vrij.

Jacopone dichtte meerdere lofzangen in het Umbrische dialect, voor zichzelf of voor zijn medebroeders. Sommige zijn heel kritisch voor de samenleving of voor de toenmalige kerk. Het Stabat Mater werd lang aan hem toegeschreven, maar ten onrechte. Meerdere lofzangen zijn expliciet aan de goddelijke liefde gewijd, zoals deze waarin verrassender wijs een non-dualistische benadering van het Ultieme naar voren komt, waarin hij de ‘goddelijke Liefde’ als alomtegenwoordig ziet:

O Liefde, goddelijke Liefde, waarom beleger Je mij? In een roes van liefde voor mij, vind Je geen rust. Van vijf kanten trek Je naar mij op, gehoor, gezicht, smaak, aanraking en geur. Naar buiten komen is gevangen worden; ik kan mij niet voor Je verbergen. Als ik door het zien naar buiten kom, neem ik Liefde waar in iedere vorm en in iedere kleur, mij uitnodigend bij Jou te komen, in Jou te verblijven. Als ik wegga door de deur van het horen, wat ik ook hoor, het leidt naar U, Heer; ik kan de Liefde niet door deze poort ontvluchten. Als ik door de smaak naar buiten ga, roept ieder aroma uit: ‘Liefde, goddelijke Liefde, hunkerende Liefde! Je hebt mij gevangen omdat Je in mij heersen wilt.’ Als ik door de deur van de geur vertrek, ruik ik Je in de gehele schepping; Je hebt mij gevangen en mij door die geur verwond. Als ik door de aanraking naar buiten ga, vind ik Je trekken in ieder schepsel; Je te ontvluchten is waanzin. Liefde, ik ontvlucht Je, bang om Je mijn hart te schenken: ik merk dat Je mij tot één met Je maakt. Ik houd op mijzelf te zijn en kan mijzelf niet langer vinden. Als ik het kwaad, een tekortkoming of een uitdaging in een mens merk, maak Je mij één met hem, en laat Je mij lijden; o grenzeloze Liefde, wie is het die Je liefhebt? Jij bent het, o gekruisigde Christus, die bezit van mij neemt en mij uit de zee redt en naar de kust brengt. Daar lijd ik onder het zien van je gewonde hart. Waarom doorstond Je de pijn? Opdat ik genezen zou worden. 1

In deze tekst is de goddelijke Liefde actief en hartstochtelijk op zoek naar de mens en is alles wat de mens met zijn zintuigen waarneemt een uitnodiging tot contact met die liefde. Gelovig zijn is hier de Liefde waarnemen in alles. De invloed van de geest van Franciscus is heel sterk in deze verzen, zowel wat de extatische ervaring van de liefde van God betreft als de positieve benadering van de kosmos en zijn elementen (cf. het ‘Zonnelied’ van Franciscus). Ook de beklemtoning van het lijden van Christus is heel franciscaans. De aanwezigheid van de lijdensthematiek en de kritiek op kerk en samenleving maken de Laudes allesbehalve zeemzoeterig en naïef.

Is dit nog van deze tijd? Het lijkt een onmogelijke opgave om een wereld met zoveel kwaad en lijden te duiden als een wereld waarin goddelijke Liefde alomtegenwoordig is, maar dat is net wat Jacopone hier doet. Beauty is in the eye of the beholder? De juiste houding is wellicht te geloven in de liefde zonder de ogen te sluiten voor het lijden. Ook in een menselijke relatie is liefde het aanvaarden van goed én kwaad van de zijde van de ander; dat is de fameuze ambivalentietolerantie, teken van volwassenheid, van de Britse psychoanalytica Melanie Klein.

De Engelse Evelyn Underhill publiceerde een biografie en de vertaling van een aantal van de Laudes van Jacopone. 2


1 Jacopone da Todi, vertaald in Andrew Harvey, Christelijke mystici, East-West Publications, Den Haag, 2000, p. 91.

2 Evelyn Underhill, Jacopone da Todi. Poet and Mystic, Dent & Sons, London, 1919. Bovenstaande tekst is Lauda LXXXII in deze uitgave, pp. 442-445.