Vlammend met Vuur — Simeon de Nieuwe Theoloog

Ook in mystiek van de Orthodoxe Kerken vinden we vele schrijvers die insisteren op het opheffen van de ‘onoverkomelijke’ kloof tussen Schepper en schepsel, tussen God en de mens, tussen het Ene en het vele. Eén onder hen is Simeon de Nieuwe Theoloog. Hij werd geboren in Galatië en leefde van 949 tot 1022 en had, net als een Meister Eckhart of Marguerite Porete bij ons, problemen met de institutionele Kerk omwille van zijn visie op de godservaring. Hij was abt van een klooster in Konstantinopel en schreef traktaten en brieven en dichtte ook een aantal heel poëtische liederen, waarvan deze er één is:

Hoe onmetelijk is jouw mededogen, Verlosser?

Hoe kon je je verwaardigen mij lid te maken van jouw lichaam,

mij de onreine, de losbandige, de overspelige?

Hoe kon je mij zo een schitterende mantel geven,

die schittert met de uitstraling van onsterfelijkheid,

en al mijn leden in licht verandert?

Want jouw lichaam is onberispelijk en goddelijk,

geheel vlammend met het vuur van uw goddelijkheid, 

onuitsprekelijk gemengd en vermengd.

En dus heb Jij mij dit, mijn God, gegeven. 

Want deze vuile en bederfelijke tent

werd verenigd met uw geheel onbevlekte lichaam, 

en mijn bloed vermengd met uw bloed.

Ik werd verenigd, ik weet het, ook met uw goddelijkheid, 

en ik ben je meest zuivere lichaam geworden,

een schitterend lid, een werkelijk heilig lid, 

vér stralend, transparant en glanzend. 

Ik zie de schoonheid, ik kijk naar de glans,

ik reflecteer het licht van jouw genade,

en ik sta versteld van het mysterie van de uitstraling,

en ik ben buiten mezelf als ik mezelf beschouw.

Uit wat een nederige toestand ben ik gekomen, wat een wonder! 

En ik wacht rustig en sta versteld van mezelf,

en ik vrees en heb eerbied als stond ik vóór Jou.

Ik heb grote moeilijkheden, geheel overgegeven als ik ben aan eerbiedige angst, 

waar zal ik zitten en tot wie zal ik naderen,

en waar leg ik deze leden van Jou neer? 1

Los van het Ultieme is de mens, de vluchteling, de misbruikte, de arme een niets. (Vandaag zouden wij eerder de radicale betekenisloosheid beklemtonen, verloren als we zijn in de oneindige ruimte en tijd van de uitdeinend heelal; vroeger was het eerder de fysieke ‘vuilheid’ die ze beklemtoonden — meteen een mooi voorbeeld van het westerse dualisme tussen (verheven) geest en (vuil) lichaam.) Louter op onszelf hebben we geen betekenis, onze vergankelijkheid lijkt ons grenzeloos te ontdoen tot een miertje, een ééndagsvliegje… Maar het Woord — Christus voor christenen; voor andersgelovigen is het een andere profeet — is verschenen, dat de oneindige eenheid van elke individuele mens met het Mysterie heeft onderstreept.. en zo worden wij van een ‘rillend riet’ tot een lid van een goddelijk Lichaam.

Simeon speelt in zijn Hymnen heel graag met de metafoor van het licht. Wij zijn niet langer een fletse verschijning, troebel en koud, maar glanzen en vlammen het het licht van het Ultieme in ons. Wij zijn een genster in het Vuur, een opflakkering van het Licht. De mens is het lichaam van ‘God’, de kosmos is het lichaam van het Ultieme. Alleen in en door de mens en de kosmos krijgt het Licht of het Vuur zijn manifestatie. Er is een dubbele liefde aan de gang in de werkelijkheid: Het Licht maakt mij één met Zich, waardoor ik stralen mag — en ik geef er vorm aan, waardoor het oplichten kan. Het vele bestaat dankzij en in het Ene en het Ene in en dankzij het vele.

Durven we geloven in onze goddelijke schoonheid? Zien we de goddelijke schoonheid in de verdrukte of doodgewone mens vóór ons? Hebben wij het tedere respect ervoor waarover Simeon zingt?


1 Hymne 2 uit Daniel K. Griggs, Divine Eros. Hymns of St Symeon the New Theologian, St. Vladimir’s Seminary Press, New York, 2010.

Aanwezigheid en tederheid — Angela de Foligno

Angela de Foligno (1248-1309) is een iets minder bekende vrouwelijke mystica van het christendom. Zij was een franciscaanse derdeordelinge en stichtte een religieuze orde die tot op de dag van vandaag bestaat. In 1701 werd zij zalig verklaard en pas in 2013 (door paus Franciscus) heilig. In haar Boek met visioenen en aansporingen verhaalt ze haar bekering en haar spirituele ontwikkeling. In vele passages komt ze heel theologisch uit de hoek, d.w.z. blijken haar ervaringen een dankbare bron voor theologische reflectie.

Ze brengt een heel grote zin op voor de ‘transcendentie’, het overstijgende karakter van het Ultieme, waar niets tegenover kan staan en dat door zijn kracht en aanwezigheid letterlijk alles draagt en omvat; het Goddelijke is het oneindige. Het brengt haar tot uitspraken die gelijkluidend zijn aan de grote non-dualistische verwoordingen van het nabije en verre Oosten. De mens is op de keper beschouwd een ‘niets’, terwijl God finaal Alles in alles is, de kracht die alles aandrijft.

Maar dankzij de idee van de eveneens oneindige liefde van God, zijn ‘immanentie’, wordt deze complete doordringing van de werkelijkheid door de goddelijke Altegenwoordigheid tot een vriendelijke aanwezigheid. Hier krijgen we een eigen toets of kleur van de eenheid-van-alles: het goddelijke Al heeft zich in de geschiedenis bewezen als oneindig betrokken op de kleine mens. Daarom is de ontzagwekkende alomtegenwoordigheid of het alles-zijn van God ook gekleurd door nederigheid en tederheid. Het maakt haar tot een mooi voorbeeld van eenheid-in-liefde.

De ogen van mijn ziel werden geopend en ik aanschouwde de overvloed van God, waarin ik de hele wereld, hier zowel als over de zee, en de afgrond en de oceaan en alle verdere dingen, bevatte. In al deze dingen aanschouwde ik niets dan de goddelijke kracht, op een manier die, naar ik u verzeker, onbeschrijflijk was; dat door die grote verbazing mijn ziel met luide stem uitriep: ‘Deze hele wereld is vervuld van God!’ Daarom zag ik nu in wat een klein ding de hele wereld is, dat is te zeggen zowel hier als over de zeeën, de afgrond, de oceaan, en alle dingen; dat de kracht van God alles overstijgt en vervult. 1

Toen zei Hij tot mij: ‘Ik heb u iets van Mijn macht laten zien’, en ik begreep dat ik na dit gezien te hebben het overblijvende beter zou begrijpen. Toen zei hij: ‘Aanschouw nu Mijn nederigheid.’ Toen werd mij een inzicht gegeven in de diepe nederigheid van God ten opzichten van de mens. En toen ik die onuitsprekelijke kracht begreep en die diepe nederigheid aanschouwde, verwonderde mijn ziel zich zeer en zag zij dat zij helemaal niets was. 2


1,2 Angela von Foligno, geciteerd in Andrew Harvey, Christelijke mystici, East-West Publications, Den Haag, 2000, p. 95.

‘Ik zal hem liefhebben’ — Hadith qudsi

Er zijn niet alleen in de Koran zelf woorden van de Profeet overgeleverd, maar ook buiten de Koran, in mondelinge overlevering. Deze ‘overleveringen’ (hadith) laten meestal de profeet zelf spreken, maar soms is het God die doorheen zijn mond spreekt. Deze hadith worden dan hadith qudsi genoemd. Er is begrijpelijkerwijze een wildgroei aan dergelijke overleveringen ontstaan, maar zo kwam ook een strenge methode tot stand om betrouwbare van onbetrouwbare te onderscheiden. Eén zo’n hadith qudsi met betrouwbare overleveringsgeschiedenis is deze:

Elke handeling die Mijn aanbidder dichter bij Mij brengt, zal Mij meer behagen dan de vervulling van de plichten die Ik hem heb voorgeschreven. Mijn aanbidder zal niet ophouden Mij te naderen met overvloedige (surérogatoire) gebeden, zodat ik hem zal liefhebben, en wanneer ik hem liefheb, zal ik het oor zijn waarmee hij zal horen, het oog waarmee hij zal zien, de hand waarmee hij zal slaan en de voet waarmee hij zal lopen. 1

Het is een ongemeen belangrijke hadith qudsi in het soefisme geworden.Eén die ontelbaar vele mystici binnen de Islam tot meditatie en analyse heeft bewogen.

Het eerste wat blijkt uit deze hadith is dat het Ultieme, dat in de Koran erg transcendent en bovenpersoonlijk wordt voorgesteld, ernaar verlangt dat de mens tot ‘hem’ zou naderen, dichterbij komen. De mens kan dus niet enkel het transcendent Mysterie eerbiedig aanbidden, maar mag het ook vertrouwelijk naderen, als tot een heel intieme Werkelijkheid. De werken van gehoorzaamheid die de Koran vraagt zijn absoluut verplicht, maar het Ultieme heeft behagen in méér. Ja, God verlangt en kijkt uit naar een onophoudelijke, verdergaande toenadering tussen ‘hem’ en de mens, zoals enkel tussen twee geliefden mogelijk is. ‘Mijn aanbidder’ heeft een intieme klank, alsof de Transcendent(i)e een liefdesrelatie voorstelt.

Wat kunnen die ‘handelingen’ zijn? Alles, maar dan ook alles wat de mens dichter bij het Ultieme brengt. Het gebed blijkt toch een cruciale rol te spelen. Het gaat dan wel om gebeden en surplus, boven de voorgeschreven gebeden dus, gebeden niet uit plicht maar uit gratuite liefde.

De tweede grote verrassing ligt in de uitdrukking ‘Ik zal hem liefhebben’ vervat. Zo’n belofte van liefde van de Verhevene voor de kleine, individuele mens ligt weliswaar ook in de Koran vervat, maar slechts discreet en bijna verborgen. In deze hadith komt ze heel uitdrukkelijk aan het licht. Wie God liefheeft, zal door God bemind worden!

De klap op de vuurpijl is dat deze liefde zowaar leidt tot de volledige identificatie van de twee. Wie met liefde tot het Goddelijke nadert, tot hem/haar zal God zo naderen dat het tot een volkomen bewustzijnsversmelting zal komen, waarbij het goddelijke Bewustzijn het hart van het menselijke bewustzijn zal worden! 2

Het gaat om een eenheid die zo radicaal is dat het niet meer de mens is die hoort als hij hoort, maar God in hem. Niet meer de mens is die ziet, maar God in hem. De eenheid tussen beide wordt zo totaal, dat niet de mens God waarneemt in alles, maar dat God alles waarneemt in de mens. En het gaat nog verder dan de waarneming. Ook het handelen wordt volledig overgenomen door God. Het wordt dan het handelen van God in de mens. In een religie die zo sterk op de transcendentie van het Ultieme insisteert is dit een ongemeen sterke mystieke tekst.

Zo is de hoogst mogelijke ‘immanentie’ bereikt, een intimiteit waarvan men zelfs in het christendom terugschrikt om ze zo open te affirmeren, maar die best evident is in de oosterse religies. Is het niet interessant de ‘Ik ben’-uitspraken van Jezus in het Johannesevangelie in dit licht te bekijken?


1 Eva de Vitray-Meyerovitch, Anthologie du Soufisme, Albin Michel, Paris, 1995, p. 149.

2 Het blijft eenheid-in-differentie of non-dualiteit, geen vaporisatie van het vele in het Ene.

God in alles — Jacopone da Todi

Het leven van de adelijke Jacopo dei Benedetti (1230-1306) was heel bewogen. Opgeleid tot jurist leidde hij een losbandig leven tot zijn jonge vrouw bij een ongeluk om het leven kwam en al die tijd een harige boetekleed bleek te hebben gedragen. Dit schokte hem zozeer, dat hij zich aansloot bij een franciscaanse lekenbeweging van rondtrekkende boetelingen. Later trad hij zelfs als kloosterling toe tot de meest radicale strekking onder de volgelingen van Franciscus. Nadat deze fractie in een strijd met het Vaticaan verwikkeld geraakte, werd Jacopone in 1297 geëxcommuniceerd en een jaar later ook gevangen gezet door paus Bonifatius VIII. Pas in 1303 sprak de volgende paus, Benedictus XI, hem vrij.

Jacopone dichtte meerdere lofzangen in het Umbrische dialect, voor zichzelf of voor zijn medebroeders. Sommige zijn heel kritisch voor de samenleving of voor de toenmalige kerk. Het Stabat Mater werd lang aan hem toegeschreven, maar ten onrechte. Meerdere lofzangen zijn expliciet aan de goddelijke liefde gewijd, zoals deze waarin verrassender wijs een non-dualistische benadering van het Ultieme naar voren komt, waarin hij de ‘goddelijke Liefde’ als alomtegenwoordig ziet:

O Liefde, goddelijke Liefde, waarom beleger Je mij? In een roes van liefde voor mij, vind Je geen rust. Van vijf kanten trek Je naar mij op, gehoor, gezicht, smaak, aanraking en geur. Naar buiten komen is gevangen worden; ik kan mij niet voor Je verbergen. Als ik door het zien naar buiten kom, neem ik Liefde waar in iedere vorm en in iedere kleur, mij uitnodigend bij Jou te komen, in Jou te verblijven. Als ik wegga door de deur van het horen, wat ik ook hoor, het leidt naar U, Heer; ik kan de Liefde niet door deze poort ontvluchten. Als ik door de smaak naar buiten ga, roept ieder aroma uit: ‘Liefde, goddelijke Liefde, hunkerende Liefde! Je hebt mij gevangen omdat Je in mij heersen wilt.’ Als ik door de deur van de geur vertrek, ruik ik Je in de gehele schepping; Je hebt mij gevangen en mij door die geur verwond. Als ik door de aanraking naar buiten ga, vind ik Je trekken in ieder schepsel; Je te ontvluchten is waanzin. Liefde, ik ontvlucht Je, bang om Je mijn hart te schenken: ik merk dat Je mij tot één met Je maakt. Ik houd op mijzelf te zijn en kan mijzelf niet langer vinden. Als ik het kwaad, een tekortkoming of een uitdaging in een mens merk, maak Je mij één met hem, en laat Je mij lijden; o grenzeloze Liefde, wie is het die Je liefhebt? Jij bent het, o gekruisigde Christus, die bezit van mij neemt en mij uit de zee redt en naar de kust brengt. Daar lijd ik onder het zien van je gewonde hart. Waarom doorstond Je de pijn? Opdat ik genezen zou worden. 1

In deze tekst is de goddelijke Liefde actief en hartstochtelijk op zoek naar de mens en is alles wat de mens met zijn zintuigen waarneemt een uitnodiging tot contact met die liefde. Gelovig zijn is hier de Liefde waarnemen in alles. De invloed van de geest van Franciscus is heel sterk in deze verzen, zowel wat de extatische ervaring van de liefde van God betreft als de positieve benadering van de kosmos en zijn elementen (cf. het ‘Zonnelied’ van Franciscus). Ook de beklemtoning van het lijden van Christus is heel franciscaans. De aanwezigheid van de lijdensthematiek en de kritiek op kerk en samenleving maken de Laudes allesbehalve zeemzoeterig en naïef.

Is dit nog van deze tijd? Het lijkt een onmogelijke opgave om een wereld met zoveel kwaad en lijden te duiden als een wereld waarin goddelijke Liefde alomtegenwoordig is, maar dat is net wat Jacopone hier doet. Beauty is in the eye of the beholder? De juiste houding is wellicht te geloven in de liefde zonder de ogen te sluiten voor het lijden. Ook in een menselijke relatie is liefde het aanvaarden van goed én kwaad van de zijde van de ander; dat is de fameuze ambivalentietolerantie, teken van volwassenheid, van de Britse psychoanalytica Melanie Klein.

De Engelse Evelyn Underhill publiceerde een biografie en de vertaling van een aantal van de Laudes van Jacopone. 2


1 Jacopone da Todi, vertaald in Andrew Harvey, Christelijke mystici, East-West Publications, Den Haag, 2000, p. 91.

2 Evelyn Underhill, Jacopone da Todi. Poet and Mystic, Dent & Sons, London, 1919. Bovenstaande tekst is Lauda LXXXII in deze uitgave, pp. 442-445.

‘De schat is overal’ — de Caussade

Er zijn aanzienlijk minder vrouwelijke mystici te bespreken dan mannelijke. Dat heeft natuurlijk enkel te maken met de onderdrukking van de vrouw — helaas een universeel gegeven. L’Abandon à la Providence divine is een meesterwerk uit de christelijke mystiek dat waarschijnlijk alleen maar bekendheid heeft verworven omdat het op naam stond van een man, en dan nog van een Franse jezuïet: Jean-Pierre De Caussade. Terwijl het ondertussen vaststaat dat het niét van zijn hand is, maar naar alle waarschijnlijkheid van de hand van iemand uit Nancy die hij begeleidde en die — stel je voor — een vrouw zou zijn geweest.

Dit kleine werkje is nochtans een parel van de christelijke traditie waarin vele westerse mystieke stromingen die eraan voorafgingen harmonieus verzameld zijn. Grote figuren zoals Charles de Foucauld en theologen zoals Hans Urs von Balthasar droegen het werkje hoog in het vaandel. Nochtans wijkt het in sommige aspecten af van de ‘gevestigde orde’: het kent een heel geringe plaats toe aan de bemiddeling door Christus en door de Kerk en nodigt uit tot een onmiddellijk contact met het Goddelijke. Dit Goddelijke noemt de schrijfster soms ‘Vader’, maar vaker nog de ‘Providence’, de Voorzienigheid, een delicaat begrip maar tegelijk zo universeel.

Zij spreekt over het nu-moment als het sacrament dat ons in onmiddellijk contact brengt met het Ultieme. Dat doet heel sterk denken aan Nagarjuna’s Middenweg (het samsara en het nirvana zijn gelijk), aan het zenboeddhisme, maar ook aan het daoïsme en diens ‘ingaan op’ de Weg. Net als het daoïsme werd L’Abandon à la Providence ook wel verdacht te schatplichtig te zijn aan het ‘quiëtisme’, de spirituele stroming die veel te grote ‘spirituele passiviteit’ huldigt.

We raken hier een christelijke versie van non-dualiteit aan: er is geen verschil tussen het kosmische gebeuren en het handelen van God. Al wat gebeurt is ook wat God doet, en daarom is het aandachtig volbrengen van wat er op dit eigenste moment te doen staat ook de wijze waarop de mens zich kan verenigen met God.

Wat is het geheim van het vinden van de schat? Er is er geen. De schat is overal. Op ieder moment en waar wij ons ook bevinden wordt die aan ons gegeven. Alle schepsels, vrienden of vijanden, gieten hem overvloedig uit, en hij stroomt door iedere vezel van ons lichaam en onze ziel tot hij de essentie van ons wezen bereikt. Als wij onze monden opendoen, zullen zij gevuld worden. De werkzaamheid van God doordringt het gehele universum. Hij is rondom actief en doordringt ieder schepsel. Waar zij ook zijn, hij is daar ook. Hij snelt voor hen uit, hij blijft met hen en volgt hen. Alles wat zij te doen hebben, is door golven vooruit gespoeld te worden, de eenvoudigste plichten van hun godsdienst en hun status in het leven te vervullen. En opgewekt iedere moeilijkheid die op hun weg komt te aanvaarden en zich over te geven aan de wil van God in alles wat zij te doen hebben… Dit is authentieke spiritualiteit, en deze geldt in alle tijden en voor iedereen. Er is geen betere wonderbaarlijke en toch makkelijke manier rechtschapen te worden dan door het eenvoudig gebruik van de middelen die God ons schenkt. Dit betekent het volledige aanvaarden van alles wat op ieder moment van ons leven naar ons toekomt. 1

Een bevrijdende en tegelijk veeleisende visie op spiritualiteit, die ook van groot belang is voor een interreligieuze spiritualiteit. Denken we bv. aan de overgave in de Islam. ‘Deze geldt in alle tijden en voor iedereen’ is écht letterlijk op te vatten. Het is zacht uitgedrukt niet eenvoudig om het lijden en het kwaad te plaatsen in zo’n visie, maar er is geen enkele visie die dat echt kan; en uiteindelijk doet dit werkje niet aan theologie maar aan spiritualiteit, d.w.z. het gaat over de menselijke houding van overgave.

Het is in elk geval een visie die sterk non-dualistisch uitpakt en één die getuigt van minnemystiek, een fenomeen dat we ook in het hindoeïsme en het soefisme terugvinden.

Al de bekende wegen en manieren om U te behagen hebben we uitgeprobeerd, maar U er niet meer in kunnen vinden. We weten niet wat we moeten doen, totdat uiteindelijk de onbeduidendheid van al ons pogen ons ertoe brengt alles te verlaten om U voortaan te vinden, U, Uzelf, overal en in alle dingen, zonder onderscheid of bedenken. Want, o goddelijke geliefde, hoe dwaas is het U niet op te merken in al wat goed is en in al wat geschapen is. Waarom zou ik dan proberen U te vinden in wat U niet bent. 2


1 De Caussade, L’Abandon à la Providence divine, geciteerd in Andrew Harvey, Christelijke mystici, Shambala, Boston, 1998, p. 139.

2 https://www.jezuieten.org/jean-pierre-de-caussade-sj-1675-1751/

Vreugde, ons diepste bezit — Anandamayi Ma

De mystiek van het hindoeïsme bracht in de twintigste eeuw veel grote figuren voort, ook vrouwen natuurlijk. In 1896 geboren en in 1982 gestorven is Anandamayi Ma één van de mooiste figuren van het neo-hindoëisme. Op twaalfjarige leeftijd werd ze uitgehuwelijkt, toen ze zeventien was ging ze met haar man leven.

Hun huwelijk zou nooit voltrokken worden, want de jonge vrouw verstarde als haar echtgenoot toenadering zocht. Al vanaf kind verkeerde zij vaak in trance-achtige toestanden die later geduid werden als extatische ervaringen. Tijdens latere samenkomsten met religieuze zang namen die extases toe. Zij verwierf geleidelijk leerlingen om zich heen, die haar ‘Anandamayi Ma’ gingen noemen: de ‘van Vreugde doordrongen moeder’. In 1929 werd een ashram gebouwd rond haar persoon. Hoewel zij zichzelf bleef omschrijven als ‘klein ongeletterd kind’ verkondigde zij een boodschap van liefde die vélen aansprak. Tot haar talrijke aanhangers kon zij personen als Indira Gandhi rekenen. Zij schreef noch onderrichtte, maar volgelingen tekenden soms conversaties op die bewaard zijn bleven.

Haar boodschap is er één van universele liefde, gebaseerd op de grote intuïtie van de Vedanta Advaita dat alles één is in het gelukzalige Bewustzijn dat de ultieme, transcendente en immanente grond is van alles. De ‘Mother of Bliss‘ zwom in deze ervaring dat het Ultieme zijn, bewustzijn en vreugde-vol bewustzijn was (sat-cit-ananda). Het Ultieme in alles (brahman) is ook het Ultieme in het hart van de mens (atman), en daarom bron van eenheid en onverwoestbare vreugde. Iedereen die bij haar kwam liet zij delen in die onuitroeibare, want allerintiemste en meest algemene gelukzaligheid.

Er zijn weinig mystici bij wie de vreugde zo centraal staat. In alles wat we meemaken, voorspoed zowel als tegenspoed, genot zowel als pijn, blijft onze diepste eigen werkelijkheid er één van vreugde. Als we willen kunnen we haar opzoeken en ervaren, de ene keer al wat vlotter dan de andere. Hoezeer we ook verschillen van elkaar door persoonlijkheid, achtergrond, cultuur of religie, uiteindelijk zijn we allemaal één, verbonden, wezenlijke liefde voor elkaar. Hoe kunnen we dan de vreugde van deze eenheid niet in liefde met elkaar delen?

De Allerhoogste is de belichaamde Vreugde, en daarom verlangen alle schepselen naar vreugde. Probeer altijd in vreugde te leven, vreugde uit te drukken in uw gedachten en in uw daden; voel zijn vreugdevolle aanwezigheid in alles wat je ziet of hoort; het zal je echt geluk brengen. Verdriet is fataal voor de mens; verban het uit al je gedachten. Schep moed en zeg altijd tegen jezelf: ‘Wij zijn de kinderen van vreugde; waarom zouden we bedroefd zijn?’ 1

Lach zo veel als je kunt. Dat zal alle verkrampingen in je lichaam losmaken. Je lach moet vanuit het diepste van je hart komen, hij moet je doen schudden van top tot teen, zozeer dat je niet meer weet welk deel van je lichaam nu het hardst reageert. Maar als je ziel zacht geworden is, zal je lach enkel op je lippen liggen. Ik zou je willen zien lachen met je mond, met je hart, met heel de adem van je wezen! Om daartoe te komen moet je geloven in je eigen vermogens en ernaar streven een harmonie te scheppen tussen je uiterlijke en je innerlijke ik. Vermenigvuldig je noden niet, maar leef een eenvoudig leven, zonder inspanning. Zorg dat er een volkomen gelijkheid bestaat tussen jouw voordeel en dat van de wereld om je heen. Wijd je met heel je energie aan het Goddelijke. Dan zal je lach zich overal verspreiden. 2

Vreugde is ons diepste bezit, het is de kern van de kern van ons (bewust)zijn, een kern die wij met iedereen delen. Bestaan als vreugde, dat is een blijvende, diepe boodschap van de Vedanta Advaita en van het hindoeïsme in het algemeen.


1,2 Ma Ananda Moyi, Aux Sources de la Joie, prés. Jean Herbert, Albin Michel, Paris, 1996, p. 53 en 58.

Grote liefde — Vimalakirti

De religie van de liefde is geen religie naast of boven de bestaande religies, maar de kern van alle religies, die als een zoete vrucht uit de soms bittere bolster moet gehaald worden. We dienen hem om te beginnen ook in de eigen religie te zien, om los te komen van het gehecht zijn aan de (vaak bittere) bolster. We dienen deze zachte kern echter ook te vinden in alle religies, om zo onze argwaan of weerzin voor andere religies te ontzenuwen.

Vimalakirti is een figuur die pas opduikt in de soetra’s van het Mahayana boeddhisme, het boeddhisme van het Grote Voertuig, dat Nagarjuna en andere grote filosofen-mystici ontwikkelden. Hij wordt voorgesteld als een historisch figuur die leefde ten tijde van de Boeddha. Onder zijn naam werd één van de belangrijkste soetra’s van het Mahayana boeddhisme gepubliceerd: de Vimalakirti soetra. In die soetra worden zowel non-dualiteit als liefde heel sterk naar voren geschoven en met elkaar verbonden.

In de dialoog die hierna volgt beschrijft Vimalakirti wat ‘grote liefde’ is. Zijn uitleg stoelt op de voorafgaande affirmatie van de leegte, de boeddhistische versie van non-dualiteit. Want ‘leegte’ betekent dat niets op zichzelf (be)staat maar alles slechts bestaat in samenhang met al het andere. De zogenaamde eigenheid van iets is slechts een illusie, de vergankelijke en veranderlijke samenloop van omstandigheden. Vandaar dat hier het beeld van de weerspiegeling van de maan in water opduikt. Dit moet de basis zijn van elke vorm van liefde: niemand is onvergankelijk en zelfstandig, degene die bemint en degene die door ons bemind wordt zijn beide slechts een knooppunt in een web van relaties. Dat zal onze liefde kleuren en sturen.

Manjusri, de kroonprins, sprak (…) Vimalakirti toe: “Goede heer, hoe moet een bodhisattva alle levende wezens beschouwen?” Vimalakirti antwoordde: ‘Manjusri, een bodhisattva moet alle levende wezens beschouwen als een wijs man die de weerspiegeling van de maan in water beschouwt, of zoals magiërs mensen beschouwen die zijn geschapen door magie.’ 1

Dan komt de vraag op: maar als we elkaar zo moeten liefhebben, ben ik het dan nog wel die net dié ander bemint? Is dat niet de teloorgang van de relatie en van de liefde? Het antwoord van Vimalakirti is dubbel. Eerst wijst hij erop dat de belangrijkste liefde die we elkaar kunnen bewijzen erin bestaat om elkaar in te wijden in deze beleving van leegte/non-dualiteit.

Manjusri vroeg toen verder: ‘Edele heer, als een bodhisattva alle levende wezens op zo’n manier beschouwt, hoe wekt hij dan de grote liefde voor hen op?’ Vimalakirti antwoordde: ‘Manjusri, wanneer een bodhisattva alle levende wezens op deze manier beschouwt, denkt hij: ‘Net zoals ik de Dharma heb gerealiseerd, zo moet ik het aan levende wezens leren.’ 2

Daarna beschrijft hij hoe de liefde is van iemand die deze leegte existentieel heeft ingezien en ervaart. Deze opsommingen van de eigenschappen, van non-dualistische liefde is het beste antwoord op de vraag van Manjusri en moet hem overtuigen. We onderlijnen enkele belangrijke woorden:

Daardoor wekt hij de liefde op die werkelijk een toevluchtsoord is voor alle levende wezens; de liefde die vredig is omdat ze vrij van grijpen is; de liefde die niet koortsachtig is, omdat ze vrij is van hartstochten; … de liefde die zonder conflict is want vrij van het geweld van de hartstochten; de liefde die non-duaal is omdat ze noch met het uiterlijke noch met het innerlijke te maken heeft; de liefde die onverstoorbaar is omdat ze volkomen ultiem is. Zo wekt hij de liefde op die als een diamant is; de liefde die puur is, gezuiverd in haar intrinsieke aard; de liefde die altijd gelijk is, haar aspiraties zijn altijd gelijk; de liefde van de heilige die geen vijand meer heeft; de liefde van de bodhisattva die voortdurend levende wezens tot ontplooiing brengt; … de liefde die verlichting is omdat het eenheid van ervaring is; de liefde die geen aanmatiging heeft omdat ze gehechtheid en afkeer heeft geëlimineerd; de liefde die nooit uitgeput raakt omdat ze de leegte en onbaatzuchtigheid erkent; de liefde die moraliteit is omdat zij immorele levende wezens verbetert; de liefde die tolerantie is omdat zij zowel zichzelf als anderen beschermt; de liefde die inspanning is omdat ze verantwoordelijkheid neemt voor alle levende wezens; de liefde die wijsheid is omdat ze op het juiste moment realisatie bewerkstelligt; de liefde die een bevrijdende techniek is omdat ze overal de weg wijst; de liefde die zonder formaliteit is omdat ze puur in motivatie is; … de liefde die zonder bedrog is omdat ze niet kunstmatig is; de liefde die geluk is omdat ze levende wezens kennis laat maken met het geluk van de Boeddha. 3

Wanneer we aan ons ‘ik’ kleven en ook de ander als een afgebakend ‘ik’ zien, kunnen we nooit deze vorm van liefde opbrengen…


1-3 Andrew Harvey, The Essential Mystics. The Soul’s Journey into the Truth, Harper, San Francisco, 1997, pp. 77-78.

Liefde is alles — Rumi

Er zijn enkele constanten in de kosmos en de geschiedenis van de mensheid, en daar is de zelfzucht één van. Dat is vandaag niet anders dan vroeger. Modellen die de geschiedenis als een ontwikkeling naar een hoger plan beschrijven botsen altijd op deze muur. Eigenlijk is geen grote wereldreligie echt optimistisch: hindoeïsme en boeddhisme beklemtonen de werking van begeert en illusie, spreken van dit tijdperk als een verdorven tijdperk en huldigen een cyclisch wereldbeeld. De christelijke traditie met zijn laatste Bijbelboek, de Apocalyps, is ook niet echt naïef. Hetzelfde kan men zeggen van de Koran en van de Joodse Bijbel en traditie.

Hoe komt het dan dat mystici vaak met een vertrouwensvolle boodschap komen, zoals Julian of Norwich met haar ‘Alles komt goed; je zal het zien: alles komt goed’? Is het de goedheid van hun eigen hart die hen te optimistisch maakt? We moeten voor ogen houden dat zij spreken vanuit het perspectief van een reddende God; overgelaten aan zichzelf zouden zij de mens misschien niet zo’n hoop kunnen bieden. Het geloof in de mens en de hoop op de universele en onstuitbare ‘kleine goedheid’ van de mens (de uitdrukking is van E. Levinas) mogen ons niet blind maken voor de kracht van het ‘reptielen-hersengedeelte’ in de mens (cf. Karen Armstrong, Compassie).

Ook de islamitische mysticus Rumi plaats de liefde altijd centraal. Zij is bij hem het centrum van de werkelijkheid, de baan van de geschiedenis, het hart van de mens enz. Toch is het ook bij Rumi duidelijk dat dit maar het geval is in het kader van een onverbiddelijke geestelijke strijd, tussen de grijpende ziel (nafs) en de zich schenkende Liefde. Als de Liefde zo alomtegenwoordig is in het leven van Rumi, dan is dat na een complete ontlediging van Rumi’s zelf:

Overvallen heeft ze mij, de Liefde.
Zoals het bloed stroomt ze door mijn aderen.
Ze heeft mij ontruimt van mijzelf,
Mij vervuld van de Beminde.
De Beminde heeft elk deeltje van mijn wezen ingepalmd.
Er blijft van mij slechts een naam over.
Al het andere is Hij
. 1

Anderzijds beklemtoont Rumi sterk dat God alles in alles is. Geheel in lijn met de Koran drukt hij erop dat het niet de mens is die handelt, maar God in hem:

Wij zijn als een harp en u tokkelt op de snaren. Als de melodie een weeklacht is, komt dat dat niet door ons, maar door U. De ruïne is de mens die zich heeft ontdaan van alle uiterlijke schijn en in alle nederigheid beseft dat hij van God afhankelijk is. Wij zijn als een fluit, de muziek in ons binnenste is van U afkomstig. Wij zijn als de berg, de echo in ons binnenste is afkomstig van U. Wonderbaarlijke speler, zij zijn als schaakstukken die de overwinning behalen of verslagen worden. Of wij schaakmat zetten of schaakmat gezet worden, ligt in Uw hand. Wie zijn wij, van wie U de Ziel der zielen bent, dat we doorgaan te bestaan wanneer U onder ons bent? Wij en onze entiteit zijn in werkelijkheid geen entiteit. U bent het absolute wezen dat het vergankelijke tentoonspreidt. Wij zijn allen leeuwen, maar dan wel leeuwen geborduurd op banieren, die enkel aanvallen als de wind hen beroert. Zij vallen zichtbaar aan, maar de wind is onzichtbaar. Moge het ons nooit aan wat onzichtbaar is ontbreken. Onze adem en ons bestaan zijn Uw geschenk aan ons. Ons hele bestaan wordt door U tot bestaan gebracht. 2

Als God liefde is en als God het Al is, de Enige die is in ons (zie bovenstaand citaat), is zijn liefde dan ook de bezielende factor in het kwaad van de mens? Als alles liefde is, zijn de verschrikkelijke gebeurtenissen van de mensengeschiedenis dan ook liefde?

Zoiets wil Rumi natuurlijk niet beweren. En zo staan we hier voor een even onoplosbare als onontkoombare paradox: God is alles en God is het kwaad niét. De Liefde is alles en overal, en toch niet in het kwaad. Zij is de kracht die alles bezielt en aandrijft, ook de vrijheid van de mens — en toch is zij niet diens boze keuzes. Voor een westerse geest niet te behappen…

Een wijs antwoord dat we in alle religies terugvinden op deze aporie van de goede God/non-dualiteit van de liefde enerzijds en het kwaad anderzijds is de rechtvaardiging van God (‘theodicee’) om te zetten in rechtvaardiging van de mens (‘antropodicee’): wat doe ik eraan? Waar ben ik, als het over het mysterie van het kwaad gaat? Dan knopen we terug bij Rumi aan die oproept om het Licht te laten overwinnen in ons hart, om de duisternis te laten transformeren in het Licht. Karen Armstrong heeft het over ‘het geheugen van compassie’ in ons, dat we kunnen de overhand laten krijgen in ons denken en doen. Etty Hillesum schrijft heel mooi over het luisteren naar de zwakke Stem van God in haar, over het meewerken met God, zodat God niet verkommert in haar (en in de andere harten).

Dat Alles Liefde is, is misschien een struikelblok voor ons verstand, maar mag geen struikblok wezen voor ons hart.


1 Rumi, kwatrijn 325, in Leili Anvar, Rumi. De religie van de liefde, Carmelitana, Gent, p. 1.

2 Masnavi I:598vv in Sipko den Boer, Daglicht, Servire, Utrecht/Antwerpen, 2000.

God in alles — Abhinavagupta

Abhinavagupta (950-1016) mag een bijna volslagen onbekende zijn in onze contreien, toch is hij één van de allergrootste filosofen en mystici van het hindoeïsme, te vergelijken met iemand als Shankara. Waar deze laatste gezien wordt als dé mystieke filosoof van het vedantijnse hindoeïsme, ziet men Abhinavagupta als de grootste meester van het tantrische hindoeïsme. Hij schreef behoorlijk veel, onder andere een traktaat over esthetiek dat tot op de dag van vandaag maatgevend is in de Indische wereld. Zijn hoofdwerk is echter het encyclopedische Tantraloka, waarin hij alle grote tantrische stromingen samenvoegt in een grootse synthese. Het tantrisme is niét de fysieke minnekunst die het Westen er soms van maakt, maar een alomvattende wereldbeschouwing waarin het spirituele en het materiële heel nauw met elkaar verbonden worden.

Abhinavagupta schreef ook poëtische hymnen waarin hij de Godheid en de weg ernaartoe bezingt. Eigen aan zijn denken is het beklemtonen dat het Ultieme dermate aanwezig is in alles en als alles, dat er in feite geen weg naartoe bestaat; de weg ernaar vormt een misleiding, dat is op de ladder willen kruipen terwijl je reeds boven bent. Er is echter wel bijzondere genade voor nodig om dit te beleven — en daarom biedt hij in tweede instantie toch wegen naar het Ultieme aan… De eerste weg is die van de zuivere liefde of van de wil. Als ook dat nog teveel gevraagd is biedt hij een tweede weg aan van de kracht van het denken. Voor wie ook dit nog te moeilijk is stelt hij tenslotte een derde weg voor die via het lichaam gaat, d.w.z. via concrete, praktische oefeningen.

In één van zijn hymnen gaat het over deze eenheidsbeleving. De eerste strofe probeert duidelijk te maken dat we altijd reeds één zijn met het Ultieme. Het is het goddelijke Bewustzijn dat het hart van ons dagelijkse bewustzijn is, maar dat we niet gewaar worden omdat we denken dat we slechts een uniek, concreet en afgebakend ikje hebben in tijd in ruimte, in dit specifieke lichaam.

In deze hoogste staat van allerhoogste Godsbewustzijn is er geen behoefte aan spirituele vooruitgang, geen contemplatie, geen kunst van uitdrukking, geen onderzoek, geen meditatie, geen concentratie, geen recitatie, inspanning of oefening. Vertel me dan, wat is de allerhoogste en welbepaalde waarheid? Luister hier inderdaad naar! Geef niets op en accepteer niets, geniet van alles, blijf zoals je bent! (str. 1) 1

De grond voor deze bewering en beleving is dat alles zich immers in ons bewustzijn afspeelt: al wat we denken, voelen, doen, beleven. Er mag best een werkelijkheid buiten ons zijn, maar we beleven die altijd in de ruimte van ons bewustzijn. Dingen en gebeurtenissen bevolken ons bewustzijn maar zijn ook steeds dit bewustzijn. Zij kleuren en beperken ons bewustzijn maar tegelijk is dit bewustzijn altijd ook één en hetzelfde bewustzijn, puur en gelukzalig en één. We kunnen onze aandacht richten op die steeds wisselende ervaringen van pijn en genot, maar we kunnen onze aandacht ook richten op dat eeuwige gelukzalige bewustzijn — dat in het (vedantijnse en tantrische) hindoeïsme niets anders dan het Ultieme, het Goddelijke is.

Wat voor gepraat kan er zijn in de eenheid van die allerhoogste staat van Godsbewustzijn, en welk gedifferentieerd pad van aanbidder, aanbedene en aanbidding? Voor wie en met welke middelen zou een progressie kunnen werken; of wat zou het vorderen van het doordringen in het Zelf kunnen zijn? Wonder der wonderen! Hoewel zij gedifferentieerd lijkt, is deze illusie niets anders dan bewustzijn – één zonder een tweede. Alles is niets anders dan de pure essentie van je eigen Zelfervaring, dus waarom zou je je tevergeefs zorgen maken? (str. 3) 2

Uit deze theologie volgt dus een soteriologie of verlossingsleer. Als het Goddelijke in alles aanwezig is, kunnen we het ook in alles en in alle omstandigheden beleven, er ons geluk en onze bevrijding in vinden. Alle wereldse vreugde is slechts een afstraling van die eeuwige Vrede, sterker: zij is er een uitdrukking van, een fragment, een sacrament.

Men kan de gelukzaligheid van deze staat niet vergelijken met de bedwelming van rijkdom of wijn, noch met de vereniging met een geliefde vrouw. De schitterende lichtstroom is anders dan de verzameling stralen van een lamp, de zon of de maan. Deze buitensporige vreugde van het Zelf is alleen vergelijkbaar met het gewicht van die gelukzalige staat die neerdaalt wanneer iemand wordt bevrijd van alle differentiatie. De stroom van dit allerhoogste bewustzijn is de staat van universele eenheid, die niets anders is dan je eigen schat en verblijf dat je tijdelijk was vergeten. (str. 4) 3

Kwaad en lijden ontstaan wanneer deze goddelijke Identiteit vergeten wordt en onze eigen ervaring zich verwijdert van die goddelijke essentie en onheil sticht in zich en om zich heen. De boosdoener en de lijdende kan echter de weg terug gaan naar deze ervaring van de goddelijke Vrede.

Aantrekking en afstoting, plezier en pijn, opstaan en ondergaan, zelfvertrouwen en depressie; al deze staten waarmee het universum is gevormd, schijnen als onderling verschillend, maar in werkelijkheid zijn ze dat niet. Telkens wanneer je de specificiteit van iets waarneemt, zou je op dat moment de essentie van je eigen bewustzijn als één ermee moeten waarnemen. Waarom zou je geen behagen scheppen in de volheid van dat bewustzijn? (str. 5) 4

Ook kwaad en lijden komt uiteindelijk van God, in deze visie. Alleen is het zichzelf kwijtgespeeld als God en moet het zichzelf terugvinden. Het zij duidelijk dat dit geen evident antwoord is op het mysterie van lijden en kwaad — maar er bestaan nergens evidente antwoorden daarop.

De vrucht van een dergelijke religieuze en mystieke beleving is in elk geval een complete vrijheid. Steeds weer komt Abhinavagupta terug op deze kern van het spirituele leven als zijnde vrijheid. Mystiek en vrijheid zijn voor hem identiek.

Echt of onwerkelijk, klein of overvloedig, eeuwig of kortstondig, wat gekleurd is door de illusie van differentiatie en wat puur is in het eigen Zelf, in werkelijkheid verschijnt dit universum, dat uit je eigen bewustzijn oprijst en één wordt met je essentie, verheerlijkt in de spiegel van Bewustzijn. Na de verhevenheid van het universum te hebben vastgesteld en de grootsheid van het vestigen van je eigen Zelfervaring te hebben begrepen, geniet van universele soevereiniteit. (str. 8) 5


1-5 Abhinavagupta, Anuttarastika, vertaald in het Engels door de Franse specialiste Lilian Silburn, op http://www.abhinavagupta.org.

Het Goddelijke — Aurobindo

Sri Aurobindo (1872-1950) is één van de meest bekende neo-hindoeïstische mystici van de twintigste eeuw. Veel westerlingen kennen en lezen zijn geschriften, of die van zijn levensgezellin, Mirra Alfassa, ‘de Moeder’. In 1926 vormden ze samen een ashram in Pondicherry, die later zou uitgroeien tot een alternatieve stad, Auroville.

Aurobindo is bijzonder als filosoof omdat hij het Westerse vooruitgangsdenken combineert met het hindoeïstische non-dualiteitsdenken. Hij studeerde in Cambridge, maar terug in India raakte hij gearresteerd wegens verzet tegen de Engelsen. In de gevangenis voltrok zich een spirituele omwenteling. Na die tijd trok hij naar Pondicherry waar hij zijn ‘Integrale Yoga’ ontwikkelde.

Met ‘integrale yoga’ bedoelt Aurobindo dat het hele menselijke organisme en de hele mensheid opgenomen is in een proces van progressieve vergoddelijking. Hier zien we de invloed van het Westerse vooruitgangsdenken (niet in de trant van Auguste Comte maar in die van Bergson en Teilhard de Chardin).

De menselijke reis met het werk van alle werken, en het aanvaardbare offer vormt de weg naar het goddelijk leven. Dit alleen is de ware opgave van de mens in de wereld en het is de rechtvaardiging van zijn bestaan. Zonder dat zou hij slechts een insect zijn dat samen met andere nietige insecten op een hoopje modder en water kruipt en kans zag zich te vormen in de bedreigende oneindigheid van het fysieke universum. 1

Aurobindo ziet twee bewegingen aan het werk in de geschiedenis: een constante Opstijging van het kosmische tot het uiteindelijk het Goddelijke zal bereiken, en een constante Neerdaling van het Goddelijke in de kosmos, net om die Opstijging te veroorzaken.

Het hele organisme is dus opgenomen in die vergoddelijking of vergeestelijking van de kosmos. Daarin sluit Aurobindo aan bij de Bhagavad Gita en drukt hij erop dat én het lichaam én het hart én het denken én het handelen betrokken worden in dit transformatieproces: ‘integrale yoga’ betekent ‘vereniging’ die de vier klassieke vormen van ‘yoga’ integreert: hathayoga, bhaktiyoga, jnanayoga en karmayoga. Aurobindo voegt daar de tantrische yoga aan toe. Elk individu moet op die wijze tot persoonlijke integratie en volkomenheid groeien — te vergelijken met het individuatieproces bij C.G. Jung –, en gedragen door alle individuen moet de mensheid als geheel naar die vergoddelijking toe gaan.

Een dergelijk visie op de collectieve bewustzijnsverdieping van de mensheid vinden we ook wel in het Westen terug in de twintigste eeuw, maar bij Aurobindo zit onder deze filosofische vlag de grote rijkdom van de hindoe-mystiek. Hij deelt ook het geloof van bv. een Teilhard de Chardin, dat dit proces niet te stoppen is: het Goddelijke dáált neer, of we dat willen of niet.

In tijden dat het met ons persoonlijk of met de cultuur of de samenleving om ons heen niet goed gaat, kan dit vertrouwen een steun betekenen:

Het geestelijke leven te leren kennen, betekent een duik in het Goddelijke te nemen, net of je in de zee zou springen. En dat is niet het einde, maar het begin, want nadat je de sprong hebt gewaagd, moet je leren leven in het Goddelijke. Dat is de sprong die je moet nemen, en tenzij je dat doet, kan je yoga gedurende jaren beoefenen en toch niets weten over een waarlijk geestelijk leven. Yoga betekent één worden met het Goddelijke, en de verbintenis is gebaseerd op het offeren van jezelf aan het Goddelijke. Als je beslissing genomen is, dat je gehele leven aan het Goddelijke gewijd zal worden, moet je er toch nog elk moment aan denken en het tijdens je leven uitdragen. In het begin van de yogabeoefening ben je geneigd om het Goddelijke vaak te vergeten. Maar door constante gerichtheid versterk je je concentratie erop en word je minder afgeleid. Maar dit zou niet beoefend moeten worden als een godsdienstige discipline of een plicht; het moet voortkomen uit liefde en vreugde.


1,2 Sri Aurobindo,The Divine Life I, 42v en A Practical Guide to Integral Yoga, 66v, in Georg Feuerstein, Yoga Leringen, East-West Publications, Den Haag, 2000, pp. 17 en 102.