Het Eeuwig-Vrouwelijke — Goethe

Aan het begin van Faust, hét drama der Duitse drama’s mag men wel zeggen, mijmert Faust over de beginwoorden van het Johannesevangelie, en hij gaat niet akkoord met de woorden van de evangelist. ‘In het begin was… de Daad’, moet het volgens Faust zijn! In deze uitspraak vat Johannes Wolfgang von Goethe (1749-1832) zowel de ontwikkelingsgang van de Westerse cultuur als van zijn eigen welgevuld leven samen. Woorden zijn fragiel, het in-grijpend handelen van de mens telt!

Maar het hele drama van Goethe’s Faust is bedoeld om uiteindelijk in de allerlaatste zinnen tot het inzicht te komen dat het zuivere handelen, presteren, organiseren en regelen van de wereld en het leven ons… niet gelukkig maakt, dat er een hogere dimensie is, die ons moet bevrijden van de dadendrang en voor iets méér: voor de liefde, voor zo ontvankelijk mogelijke liefde:

Dit immers is het voedsel van de geest,
Die in de vrijheid van de atmosfeer heerst:
De openbaring van de Eeuwige Liefde,
Die zich in zaligheid ontvouwt.
1

In het eerste deel van het drama slaagt doktor Faust er met de hulp van het kwaad (Mephistofele) in om een vrouw — d.w.z. hét vrouwelijke — te vernietigen. Maar de wroeging knaagt. In het tweede deel komt Faust doorheen de ontmoeting met heel wat mythische en legendarische vrouwen tot inkeer:

In feite is Goethe zelf door de inwerking van vrouwen in zijn leven (en hij was een vrouwenliefhebber!) tot een diepe transformatie gekomen. Zij hebben zijn intuïtie als schrijver en natuurvorser steeds meer beïnvloed. Ze komt hij tot een machtig besluit van zijn Faust:

Al wat vergaat 
is maar een beeld; 
het fragiele, 
hier geschiedt het; 
het onbeschrijflijke, 
hier wordt het gerealiseerd; 
het Eeuwig-Vrouwelijke 
lokt ons tot zich.

(Alles Vergängliche 
ist nur ein Gleichnis; 
das Unzulängliche, 
hier wird’s Ereignis; 
das Unbeschreibliche, 
hier ist es getan; 
das Ewig-Weibliche 
zieht uns hinan.
) 2

Men zou de twee eerste regels van het beroemde slotgedicht kunnen verstaan als een devaluatie van het aardse (‘nur‘), maar dat is niet de bedoeling; alle aardse inspanningen krijgen hun waarde als verwijzing naar het mysterie van de liefde dat hen bezielt en draagt. De liefde is de werkelijkheid; al wat wij doen is daar ‘maar’ een metafoor van. Al wat armzalig en tekortschietend is aan ons handelen, in en door de liefde wordt het iets van betekenis. Wat onzegbaar, onhaalbaar en ondoenbaar is, dat realiseert en drukt de liefde uit.

Het ‘Eeuwig-Vrouwelijk’ is niet een romantisch waanbeeld dat een ‘seniel mystiek brabbelende’ Goethe hanteert — daarvoor was hij veel te nuchter! –, maar wel de wijsheid die hij toch vooral aan het werk zag in de vrouwen uit zijn leven, en in ‘iets’ meer dan in hen, in een religieus mysterie dat hij, als pantheïst in de school van Spinoza, als de ultieme Werkelijkheid zag. Voor Goethe was de Natuur ten diepste Liefde. Zeker geen grootvadermakke of meisjeslieve liefde, maar onstuimige en tegelijk gunnende Creativiteit, voortdurende zelfontplooiing. Misschien zonder het te weten knoopt Goethe bij een rijke traditie aan, de Wijsheidstraditie, voor wie de goddelijke Liefde de diepste dimensie van de werkelijkheid is, waaraan al wat zgn. ‘mannelijk’ grijpend en manipulerend is in onze samenleving zich uiteindelijk toch moet overgeven om zichzelf te vinden…


1,2 Johannes W. von Goethe, Faust II. Der Tragödie, Vijfde Act, 23ste scène, ‘Bergschluchten’.

‘Leid me naar de plaats die U me toewijst’ — Epictetus

Het is tragisch dat de vroege Kerk de Grieks-Romeinse religiositeit zonder nuance verketterd en gedemoniseerd heeft, alsof de eigen waarde alleen uitblinkt door het devalueren van alle andere…

Epictetus (50-135) is de meest religieuze van de Griekse stoïcijnen. In zijn uitvoerige Colleges komt keer op keer het geloof in ‘God’ en de diepe overgave aan ‘Hem’ ter sprake. Epictetus is van onder het stof gehaald doordat de cognitieve gedragstherapie zich stoelt op zijn inzicht dat ons denken over de werkelijkheid onze emotionele reactie erop bepaalt.

Maar het meest eigene aan de mens verwaarloost men wel, meent Epictetus, en dat is het ‘beschouwen van Gods werken’:

De mens is door God op de wereld gezet om hem en zijn werken niet alleen te beschouwen, maar ook te doorgronden en te interpreteren. Daarom is het mensonwaardig op hetzelfde punt te beginnen en op te houden als niet-redelijke wezens; dat wil zeggen: je moet daar wel beginnen, maar pas ophouden waar in ons geval de natuur ophoudt, namelijk bij contemplatie, inzicht en een manier van leven die met de natuur harmonieert. Zorg dus dat jullie je laatste adem niet uitblazen voor jullie dat alles hebben bestudeerd. (Colleges 1.6.19-21) 1

— en ook het ‘zingen tot God’:

Als ik een nachtegaal was, zou ik doen wat een nachtegaal doet; was ik een zwaan, dan zong ik als een zwaan. Maar nu ben ik een rationeel wezen, dus moet ik een hymne zingen tot God; dat is mijn taak, die voer ik uit, en zolang me dat gegeven is, zal ik die post niet verlaten. En ik spoor jullie aan met mij datzelfde lied aan te heffen. (Colleges 1.16.20-21) 2

De mens is een deel, een fragment van God, dat noodzakelijkerwijs verlangt om terug te keren tot Hem, om zich een te maken met Hem, bewust, in alle levensactiviteiten:

Jij daarentegen bent wel een doel op jezelf en een fragment van God. Iets in jou is een deel van hem. Waarom herken je die verwantschap dan niet? … Wanneer je de liefde bedrijft, wie ben je dan? Wanneer je met mensen verkeert, aan lichaamsoefening doet, met mensen praat: weet je dan niet dat je daarbij God voedt, God oefent? Je draagt God met je mee, en dat heb je niet in de gaten! (Colleges 2.8.10-12) 3

Uit bovenstaande teksten blijkt duidelijk hoe Epictetus ‘God’ ziet als de Wijsheid die in de werkelijkheid aan het werk is en hoezeer hij geluk of ‘gemoedsrust’ of eenvoud ziet als overgave aan die Wijsheid:

Er is maar één weg naar gemoedsrust (dit moet je ’s morgens vroeg, overdag en ’s nachts voor ogen houden): afstand doen van wat buiten je morele keuze valt, niets als je eigendom beschouwen, alles overlaten aan God. (Colleges 4.4.39)

Als iemand me niet ontvangt, dan wil ik niet per sé binnenkomen, maar ik wil altijd het liefste wat er gebeurt. Ik vind wat God wil namelijk belangrijker dan wat ik zelf wil. Ik voeg me bij hem als een dienaar en een volgeling, ik heb dezelfde impulsen als hij, ik streef naar hetzelfde als hij, kortom, ik wil wat hij wil. (Colleges 4.7.20) 4

Hoe men het Ultieme ook ziet, in alle religies – en dat lijkt de zin van religie te zijn – is geluk, vrede, bevrijding een zaak van overgave aan het leven. (Met dien verstande natuurlijk dat ‘wat we kunnen veranderen, we moeten veranderen’.) ‘Dienaar zijn’ van de Werkelijkheid, haar ‘impulsen’ tot de onze maken — dit hoeft niet onder te doen voor wat Jezus zijn leerlingen leerde.

Het besluit na het lezen van deze teksten kan alleen zijn: er bestonden voor en tijdens het vroege christendom reeds fantastische spiritualiteiten, het was niet allemaal verderf… Het slotgebed is een juweeltje:

Leid me, Zeus, u en het lot,/ naar de plaats die u me toewijst./ Want ik zal zonder aarzelen volgen. En als ik niet wil,/ omdat ik laf ben, dan zal ik evengoed volgen. Wie zich vrijwillig schikt naar het lot, geldt bij ons als wijs en hij kent de wil van de goden. (Handboek 53) 5


1 Epictetus Verzameld werk, vert. Gerard Boter en Rob Brouwer, Atheneum, Amsterdam, 2018. ‘Studie’ vervangen door ‘contemplatie’, naar een Engelse vertaling.

Wijsheid roept — Thomas Merton

Zo luidt het vervolg van het eerste deel uit Hagia Sophia, het bekende prozagedicht van Thomas Merton uit 1962. Het hele gedicht is opgebouwd volgens de liturgie van het getijdengebied van de monniken. Deze tekst vormt het tweede deel van ‘De Lauden. Dageraad’:

In de frisse hand van de verpleegster is de aanraking van alle leven, de aanraking van Geest. Zo roept Wijsheid naar allen die willen toehoren (Wijsheid roept luidkeels op de pleinen) en zij roept in het bijzonder de kleinen toe, de onwetenden en de hulpelozen. Wie is kleiner, wie is armer dan de hulpeloze man die ligt te slapen in zijn bed, zonder bewustzijn en zonder verdediging? Wie is vertrouwvoller dan hij die zichzelf elke nacht moet toevertrouwen aan de slaap? Wat is de beloning voor zijn vertrouwen? Lieflijkheid komt naar hem toe wanneer hij het meest hulpeloos is en wekt hem, verfrist, een aanvang nemend geheeld te zijn. Liefde neemt hem bij de hand, en opent voor hem de deuren naar een ander leven, een andere dag. (Maar hij die zichzelf verdedigd heeft, voor zichzelf gevochten heeft in ziekte, voor zichzelf plande, zichzelf bewaakte, alleen zichzelf beminde en de hele nacht waakte over zijn eigen leven, wordt uiteindelijk gedood door uitputting. Voor hem is er geen nieuwheid. Alles is muf en oud.) Als de hulpeloze ontwaakt, krachtig, door de stem van ontferming, is het alsof Leven zijn Zuster, alsof de gezegende Maagd, (zijn eigen vlees, zijn eigen zuster), alsof Natuur, wijs gemaakt door Gods Kunst en Menswording, over hem heen gebogen stonden en hem uitnodigden, met onuitsprekelijke zoetheid, om wakker te zijn en te leven. Dit is wat het betekent Hagia Sophia te herkennen. 1

Dit deeltje beschrijft een concrete scène: een man in een hospitaalbed wordt wakker van de groet van een verpleegster. De dynamiek van dit stukje wordt gevormd door het gewekt worden van het mannelijke door het vrouwelijke, maar dit genderspel is enkel bedoeld om een diepere werkelijkheid duidelijk te maken. De grijpende en rationele mens kan maar echt ontwaken voor de diepste werkelijkheid (of Werkelijkheid) door de nabijheid en inspiratie van de Wijsheid.

De Wijsheid of Vrouwe Wijsheid is een bekende Bijbelse figuur (Spreuken, Wijsheid, Jezus Sirach) die altijd tot de verbeelding van de monniken sprak, als een vrouwelijke personificatie van het Godsmysterie waar zij op zoek naar gingen. Dieper dan deze affectieve personificatie is Zij het gehele godsmysterie onder de hoek van de nabijheid, de openbaarheid, de intimiteit. Het Ultieme is niet alleen verheven en veraf, ondoorgrondelijk, maar het wordt door wie fijngevoelig is ook ervaren als oneindig lieflijk en nabij; het is tegelijk de neerdalende liefde van het Mysterie als de opstijgend liefde van de mens.

Merton geeft in dit stukje zijn diepste ontdekking mee: het Mysterie van het leven is niet te vinden door berekening, manipulatie, kracht, rationaliteit, maar enkel door zwakheid, door onmacht, door loslaten, door ontvankelijkheid (allemaal dimensies die wel eens problematisch met het ‘vrouwelijke’) verbonden werden/worden. Het Mysterie komt enkel tot je als je je over-geeft, als je opgeeft, als je het grijpen ernaar loslaat, als je durft ontvankelijk en afhankelijk te zijn van wat buiten je macht ligt. Heel zeker speelt hier Mertons vertrouwdheid met het taoïsme, maar ook nog vele andere invloeden doen zich gelden, zoals het zgn. Sophianisme van enkele grote Russische schrijvers. Toch is het vooral Mertons eigen levenservaring. Wijsheid of Liefde, deze Bijbelse en traditionele en ja intertraditionele figuur (d.w.z. die in alle religies terugkeert), moet herkend worden als Degene die er altijd al is, gratuit geschonken, en zij hoeft enkel door de aandacht van ons hart waargenomen te worden. Niet grijpen, maar aandacht. Niet prestatie, maar ‘Genade’.


1 Thomas Merton, Wegen naar het paradijs. Een dagboek van wijsheid en leegte, Ten Have, 2001.)

Hagia Sofia — Thomas Merton

Er is in alle zichtbare dingen een onzichtbare vruchtbaarheid, een gedimd licht, een zachtmoedige naamloosheid, een verborgen heelheid. 1

Zo begint Hagia Sofia, een prozagedicht waarin Thomas Merton zichzelf overtroffen heeft. Een diepe existentiële crisis, de grondige kennismaking met het Oosterse denken, een ziekenhuisopname en een verliefdheid hebben hem tot dit punt gebracht.

Deze mysterieuze Eenheid en Integriteit is Wijsheid, de Moeder van alles, Natura naturans. Er is in alle dingen een onuitputtelijke zoetheid en zuiverheid, een stilte die een bron is van activiteit en vreugde. Zij rijst op in woordeloze lieflijkheid en vloeit naar me toe vanuit de ongeziene wortels van al wat geschapen is, me teder verwelkomend, me groetend met onbeschrijflijke nederigheid. Dit is tegelijk mijn eigen zijn, mijn eigen natuur en het Geschenk in mij van de Gedachte en de Kunst van mijn Schepper, sprekend als Hagia Sophia, sprekend als mijn zuster, Wijsheid. —— Ik ben ontwaakt, ik ben opnieuw geboren door deze stem van mijn Zuster, naar me toe gezonden vanuit de diepten van de goddelijke vruchtbaarheid. 2

Op het ziekbed van zijn dooreengeschudde bestaan ontwáákt hij — boddhi. Hij ontwaakt uit de illusie, in de waarheid, en ontdekt dat het alledaagse het Heilige is. Omdat hij het diepste van de schepping heeft leren kennen als de aanwezigheid van het Ultieme, een aanwezigheid die vele religieuze tradities hebben leren noemen als (vrouwe) Wijsheid, Hagia (‘heilige) Sophia.

Laten we veronderstellen dat ik een man ben die in een ziekenhuis ligt te slapen. Ik ben inderdaad deze man die ligt te slapen. Het is de tweede juli, het feest van Onze Lieve Vrouw Visitatie. Een Feest van Wijsheid. —— Om halfzes in de morgen ben ik in een heel stille kamer aan het dromen, wanneer een zachte stem mij wekt uit mijn droom. Ik ben zoals heel de mensheid die ontwaakt uit alle dromen die ooit gedroomd werden in alle nachten van de wereld. Het is als de Ene Christus, die wakker wordt in alle afgescheiden zelven, die ooit afgescheiden waren en geïsoleerd en eenzaam, in alle landen van de aarde. Het is alsof alle menselijke geesten terug samenkomen tot bewustzijn, uit alle verstrooidheden, tegenstrijdige belangen en verwarring, in eenheid van liefde. Het is als de eerste morgen van de wereld (toen Adam op de zoete stem van Wijsheid ontwaakte uit niet-bestaan, en haar kende) en als de Laatste Morgen van de wereld, wanneer alle fragmenten van Adam op de stem van Hagia Sophia zullen terugkeren uit de dood, en zullen weten waar zij zich bevinden. 3

Heel wat begrippen en invloeden uit de religies en de filosofie treden in dit gedicht op. Onder invloed van Boris Pasternak noemt Merton Haar ook ‘zuster Leven’, maar het is bv. ook Maria. Ze is steevast vrouwelijk, dat heeft met Mertons persoonlijke geschiedenis te maken, maar ook met een mannenwereld die als een lijk is zonder háár (zoals het hindoeïsme zegt over Shiva zonder zijn Shakti). Maar hoe grondig christelijk is deze ervaring van allerdiepste verborgen eenheid hier ook: het is het wakker worden van Christus ‘in alle afgescheiden zelven’. Ziehier het samengaan van oosterse non-dualiteit met christelijke minnemystiek.

Diep in alles, diep in ons schuilt het Paradijs, maar iets of iemand moet dat wakker roepen in ons, moet ons uitnodigen weg te stappen uit zelfcontrole en ons over te geven aan het openvloeien van vertrouwen en liefde. Het thema van het innerlijke paradijs is misschien wel het mooiste en rijkste bij Thomas Merton. Het nodigt ons uit om te geloven in de mogelijkheden van de liefde, van de vruchtbaarheid van de goddelijke Liefde diep in ons.

Zo is het ontwaken van een man, op een morgen, door de stem van een verpleegster in het ziekenhuis. Ontwakend uit uitputting en duisternis, uit hulpeloosheid, uit slaap, vernieuwd de werkelijkheid tegemoet tredend en haar lieflijk bevindend. —— Het is als gewekt worden door Eva. Het is als gewekt worden door de gezegende Maagd. Het is als voortkomen uit het oorspronkelijke niets en in helderheid staan, in het Paradijs. 4

Moge elke mens, elke ‘Adam’ zich laten wekken door de zachte aanraking van die Eva, die Vrouwe Wijsheid.


1-4 Thomas Merton, Wegen naar het paradijs. Een dagboek van wijsheid en leegte, Ten Have, 2001.

Het Ene bewaren om heel te blijven — Huainanzi

In 139 v.C. bood koning Liu An van Huainan een encyclopedische werk aan de jonge keizer Wu van de Han dynastie aan als gids om succesvol te regeren: de Huananzi. Het is een ‘eclectisch’ werk, dat wijsheid van het taoïsme en van het confucianisme en nog verschillende andere stromingen bijeenbrengt. Daardoor zijn de scherpe kantjes weggevijld, zoals die bij Zhuangzi soms zijn, en komt deze tekst heel evenwichtig over. Hij biedt het beste van het taoïsme van de tweede eeuw.

Het is een tractaat voor een heerser, maar er is een volstrekte parallel tussen de politicus die zijn volk moet leiden en de wijze die zijn eigen leven, gezin, lichaam en innerlijk moet weiden. De sleutel hierbij is het waarnemen en ervaren van de Weg:

Daarom is de wijze rustig en heeft hij geen zorgen, is hij sereen en kent hij geen angsten. Hij neemt de Hemel als zijn baldakijn en de Aarde als zijn koets, de vier seizoenen als zijn hengsten en yin en yang als zijn menners. … Alles om zich heen geobserveerd hebbend, alles verlicht hebbend, keert hij terug naar het bewaren van het Ene opdat hij heel zou blijven. Hij overziet de vier hoeken van de Aarde maar keert altijd terug naar de centrale as. … Daarom cultiveren wijzen innerlijk de wortel (van de Weg in hen) en tooien zij zich niet uiterlijk met de takken. Zij bewaren hun quintessentiële geest en delen wijsheid en ervaring uit. In stilte beginnen ze niet aan een weloverwogen actie, en toch is er niets dat ongedaan blijft. In rust trachten ze niet te regeren, en toch is er niets dat onbestuurd blijft. 1

De Weg (tao) is de heel organische ordening van de wereld en de cyclische transformatie die haar kenmerkt. Zij is het die al het individuele schept, in stand houdt en uiteindelijk terug in zichzelf opneemt. Wijsheid is dat gewaar worden in het eigen leven en aan het werk zien in de wereld om zich heen en daar niet mee interfereren, het niet storen, willen bijsturen, maar het beluisteren en volgen. Het is natuurlijk zijn en anderen natuurlijk laten zijn. Het is een-voud en eenheid, de kosmos volgen i.p.v. haar doen plooien naar eigen wensen:

Wat we ‘geen weloverwogen actie’ noemen wil zeggen niet vooruit te lopen op het handelen van de dingen. Wat we ‘niets blijft ongedaan’ noemen wil zeggen zich aanpassen aan wat de dingen uit zichzelf reeds deden. Wat we ‘niet regeren’ noemen wil zeggen niet veranderen hoe de dingen uit zichzelf zijn. Wat we ‘niets blijft onbestuurd’ noemen wil zeggen zich aanpassen aan hoe de dingen uit zichzelf zijn onder elkaar. De tienduizend dingen hebben alle een bron waaruit zij ontspringen; alleen de wijzen begrijpen hoe zij deze wortel kunnen bewaren. De honderd ondernemingen hebben allen een bron van waaruit zij ontstaan; alleen de wijzen weten hoe deze poort te bewaken. 2

Daarvoor is rust en traagheid belangrijk, maar nog meer een contemplatieve instelling, die in het leven luistert naar het leven, zodat men het gaat begrijpen en respecteren. De taoïst is er diep van overtuigd dat de Weg het goede is, om ons heen en in ons hart. De Bron van alles is generositeit, ja liefde, en het is aan de mens om op zijn beurt een discrete ‘herder van het zijn’ te worden.


1,2 Liu An, The Huainanzi. A Guide to the Theory and Practice of Governing in Early China, tr. John S. Major e.a., Columbia University Press, New York, 2010, I,4.9