Waarheid — Zhuangzi

De geschriften van de Chinese mystieke wijsgeer Zhuang Zi krijgen veel aandacht in de academische wereld. In tijden van onzekerheid over kennis en waarheid, zoals in onze postmoderne (of post-postmoderne?) context grijpt men graag terug naar een oude en grote referentie. De argwaan tegenover kennis en waarheid is immers zo oud als de straat en niet alleen bij Griekse filosofen dichterbij terug te vinden, maar zelfs bij Chinese filosofen veraf en lang geleden. De daoïstische geleerde Zhuang Zi zou zo als een proto-postmodernist kunnen gezien worden, als ons deze term vergeven kan worden. Zo zijn er tal van geleerde studies die de juiste positie van Zhuang Zi proberen te achterhalen: relativisme, of perspectivisme, of nog iets anders?

Inderdaad, het gaat in de Zhuangzi (het geschrift) om kennis en om het relativeren van kennis, maar het antwoord van Zhuang Zi is niet wat de westerse academici ervan maken. Er is inderdaad een kennis waar hij korte metten mee maakt — en dat is net de academische kennis.

Grote kennis is ruim en breed, kleine kennis is eng en bekrompen. Grote woorden zijn rustig en vredig, kleine woorden zijn druk en schreeuwerig. (2,2) 1

Zhuang Zi is niet op de eerste plaats een filosoof die met een theorie over relativiteit van onze kennis komt aandraven. Hij is een mysticus die alle theorieën, ook die over relativisme, komt doorprikken vanuit een levensinstelling die mystiek moet genoemd worden, d.w.z. waar een rechtstreekse, intuïtieve en boven-rationele ervaring van de werkelijkheid centraal staat. Met ‘kleine kennis’ wordt niet het naïeve moderne weten om waarheid bedoelt, en met ‘grote kennis’ niet het kritische ‘postmoderne’ weten dat alles relatief is. Met ‘kleine kennis’ wordt élke vorm van theoretisch kennen bedoeld, ook de zogenaamd relativistische, postmoderne vormen van kennen.

Met het ‘grote kennen’ is dan echter een mystiek kennen bedoeld dat veel dieper ligt en toegankelijk is ook voor kleine, ongeleerde mensen, ja zelfs beter voor hen dan door de academisch gevormde ‘geleerden’. Dit kennen ontwikkelen we niet door theoretische studie, maar door de typische houding van ontvankelijkheid en zich soepel conformeren aan de ‘gang’ van de werkelijkheid, door ‘mee te stromen’ met ‘de Weg’, de dynamische ordening en voortgang van het leven.

Deze dynamiek wordt inderdaad gevormd door een radicale ‘relativiteit’, maar deze relativiteit is anders dan wat de (westerse) academici ervan maken: het is de relatie-viteit van alles, het feit dat alles met alles samenhangt, dat niets onverbonden bestaat.

Is het niet dat ik zo ben omdat ik van iets anders afhankelijk ben? En dat waarvan ik afhankelijk ben, is dat op zijn beurt ook niet afhankelijk van iets anders, dat het zo laat zijn als het is? Is mijn afhankelijkheid soms anders dan die van de slang van zijn schubben en die van de krekel van zijn vleugels? Hoe kan ik er achter komen waarom ik zo ben? En hoe kan ik erachter komen waarom ik niet anders ben? (2,7) 2

Waarheid is niet het naïeve aannemen van onze theoretische kennis, en ook niet het kritische ondergraven van onze theoretische kennis, maar het existentiële vatten en beleven van de ongelooflijke verbondenheid van allen met allen en alles met alles. Daarvoor moet een diepere laag in ons menszijn aangeboord worden, die meer met openheid en liefde dan met academische vorming te maken heeft, waar men aanvoelt dat ‘alles één is‘ (2,4) 3 En ja, in dit web van relaties is ook voor wetenschappelijke kennis én postmoderne argwaan plaats.


1,2,3 Kristofer Schipper, Zhuang Zi, de volledige geschriften. Het grote klassieke boek van het taoïsme, Augustus, Amsterdam, 2007, pp. 55.71.64.

Spiritualiteit — De Leer van het Midden

Wat is nog het belang van inkeer, spiritualiteit, mystiek in onze tijd en samenleving? In de mate dat onze samenleving groter en complexer wordt, is het belang van interioriteit des te groter.

Dit is de impliciete boodschap die alle mystici en alle religies brengen, maar het daoïsme en confucianisme slagen er wel op een bijzondere manier in om deze boodschap over te brengen doordat ze meer dan eens gebruik maken van een bijzondere metafoor, nl. van het progressieve naar buiten uitgolven van een beweging. Zoals een steentje in het water eerst een binnenste kring (golf) veroorzaakt, zo veroorzaakt deze kleine kring (golf) een iets grotere kring buiten zich, die op zijn beurt weer een grotere veroorzaakt en zo verder.

De Daodejing drukt het zo uit: door jezelf te kennen en transformeren kan je een ander (zelf) kennen en transformeren; door je eigen familie een andere familie; door je eigen groep een andere groep; door je eigen land een ander land, en zo uiteindelijk de hele wereld:

Ik beschouw daarom (andere) personen vanuit mijzelf, families als mijn eigen familie, streken als mijn eigen streek, landen als mijn eigen land, de wereld als mijn eigen wereld. 1

Maar de verwoording van het confucianistische hoofdwerk De Leer van het Midden slaagt er wel in dit het meest gevat en rijk onder woorden te brengen:

Alleen degenen met de grootste oprechtheid in de wereld zijn in staat het beste uit hun menselijke natuur te halen. Alleen als men in staat is het beste uit de eigen menselijke natuur te halen, kan men het beste halen uit de aard van anderen. Alleen als iemand in staat is het beste uit de aard van anderen te halen, kan men het beste uit de natuurlijke neigingen van dingen halen. Alleen als iemand in staat is om optimaal gebruik te maken van de natuurlijke neigingen van de dingen, kan hij helpen bij de transformerende en voedende activiteiten van de hemel en de aarde; en alleen als iemand kan helpen bij de transformerende en voedende activiteiten van de hemelen en aarde, kunnen mensen hun plaats als leden van deze triade innemen. 2

Alleen wie werkt aan zichzelf en streeft naar zo groot mogelijke authenticiteit (zuiverheid van hart zou Jezus zeggen) is in staat het meeste te geven van zichzelf. Alleen wie het meest zichzelf ontplooit, is in staat anderen te helpen zichzelf te ontplooien, individuen zowel als collectieven. Alleen wie zo helpt anderen zich te ontplooien is in staat te zorgen voor goede ontwikkelingen in de samenleving. Alleen wie zorgt voor goeie ontwikkelingen kan ertoe bijdragen dat de wijde wereld erop vooruitgaat. Alleen wie ervoor zorgt dat de wijde wereld erop vooruitgaat is in staat bij te dragen dat alles zo optimaal mogelijk samenhangt en samenwerkt met alles.

Jezus zegt dat de zuiveren van hart God zullen zien; hij had er kunnen aan toevoegen dat de zuiveren van hart ook de meest wezenlijke bijdragen leveren aan de samenleving. Dat is nu net wat spiritualiteit wil bewerken in het hart van de mens: de zuivering van het hart, het meer authentiek worden. Echte mystici zijn kampioenen in authenticiteit; mystiek heeft niets te maken met zweverigheid of met afzondering.

Daarom blijft religie en spiritualiteit en mystiek zo belangrijk voor onze wereld, en mogen we er gerust in zijn dat ze nooit zullen ontbreken. Vormen geraken in crisis, maar de essentie is te wezenlijk en zal ons wel nooit ontbreken.


1 K. Schipper, Lao Zi. Het boek van de taoïstische en de innerlijke kracht, Augustus, Amsterdam, 2010, h. 54.

2 The Doctrine of the Mean, geciteerd in Y. Wang-Q. Dao-G.Guan, History of Chinese Philosophy Through Its Key Terms, Springer, Nanjing, 2020, 1.4.

Hartstochtelijke aanwezigheid – A. J. Heschel

Abraham Jozef Heschel (1907-1972) was één van de belangrijkste Joodse theologen van de twintigste eeuw. Enkele van zijn werken werden heel populair en ook vertaald in het Nederlands. Hij schreef vooral over joodse mystiek en filosofie, maar zette zich ook in voor burgerrechten in de VS. Het maakte hem tot een vriend van Thomas Merton. Twee thema’s lijken zijn denken te beheersen: aanwezigheid en hartstocht.

Heschel was geboeid door het fenomeen dat mensen plotseling een overweldigend besef van Gods aanwezigheid kunnen ervaren. Dit thema werkt hij uit in twee bekende werken: Man is Not Alone en God in Search of Man, die in de vijftiger jaren verschenen. Het ervaren van Gods aanwezigheid gaat gepaard met een diepe ervaring van het wonder, van verwondering en gevoel voor het mysterie van het bestaan. De mens beseft dat hij nog veel meer door God gezocht wordt dan hij zelf naar God zoekt. Heschel alludeert graag op het vers uit het eerste Bijbelboek, waarin God de verborgen mens opzoekt: Waar ben je?

Toen Adam en Eva zich voor Zijn aanwezigheid verborgen, riep de Heer: Waar zijt gij (Genesis 3,9). Het is een oproep die steeds weer uitgaat. Het is een stille kleine echo van een stille zachte stem, niet geuit in woorden, niet overgebracht in categorieën van de geest, maar onuitsprekelijk en mysterieus, even onuitsprekelijk en mysterieus als de glorie die de hele wereld vult. Het is gehuld in stilte; verborgen en ingetogen, maar toch is het alsof alle dingen de bevroren echo zijn van de vraag: waar ben je? 1

In 1962 verscheen een ander groot werk van hem, in feite een herwerking van zijn doctoraatsthesis als jonge man: The Prophets. Hier brengt hij de gedachte naar voor dat God misschien wel onkenbaar is en daarom niet antropomorf is (mens-vormig), maar dat ‘hij’ wel menselijke emoties uitdrukt. God vertoont pathos, empathie, sympathie, hartstocht voor de mens, meer bepaald voor de lijdende en onderdrukte mens. Dit is volgens Heschel de boodschap van de Bijbelse profeten. In die zin heeft Heschel kritiek op natuurmystieke ervaringen, waarin God eerder onverschillig is voor de individuele mens. Enkele titels van hoofdstukken van dit omvangrijke werk spreken boekdelen: The Theology of Pathos, The Philosophy of Pathos, Anthropopathy, Religion of Sympathy, Prophecy and Ecstacy

De profeet is een man die fel voelt. God heeft een last op zijn ziel gelegd, en hij is gebogen en verbijsterd over de felle hebzucht van de mens. Angstaanjagend is de agonie van de mens; geen menselijke stem kan zijn volledige angst overbrengen. Profetie is de stem die God heeft geleend aan de stille pijn, aan de geplunderde armen, aan de ontheiligde rijkdommen van de wereld. Het is een vorm van leven, een kruispunt van God en mens. God woedt in de woorden van de profeet. 2

Dat lijkt alleen te kunnen opgaan wanneer men God als een persoon ziet, maar dat is relatief of ingewikkelder dan het zomaar klinkt. Ook religies zoals de Oosterse die geen persoonlijke God hebben, zien hem/haar/het als dat Iets wat in het bewustzijn van de mens als een persoon optreedt maar in zich on- of bovenpersoonlijk is. Ook in het hindoeïsme (de Bhakti-stromingen) ziet men het Goddelijke als vervuld van pathos. Zelfs in het zo serene Chinese denken, zozeer op de onveranderlijke en onpartijdige kosmische processen gericht, is het Ultieme met tederheid gericht op het kleine — we kunnen denken aan de Daodejing. Pathos zou het daar misschien nog niet genoemd kunnen worden, maar toch.

Het denken van een Joodse godsdienstfilosoof als Heschel betekent in elk geval een waardevolle verrijking. Mystiek die alleen gelukzalige ervaring is maar zich niet inlaat met het lijden van de wereld, is onvoltooide mystiek.

In tegenstelling daarmee is het aandachtsgebied van de profeet niet de mysteries van de hemel, maar de zaken van de markt; niet de spirituele realiteit van het Hogere, maar het leven van de mensen; niet de glorie van de eeuwigheid, maar de smet van de samenleving. Hij richt zich tot degenen die de behoeftigen vertrappen en de armen van het land vernietigen; die de prijs van het graan verhogen, een oneerlijke weegschaal gebruiken en het afval van het graan verkopen (Amos 8,4-6). Wat het oor van de profeet waarneemt, is het woord van God, maar wat het woord bevat, is Gods zorg voor de wereld. 3


1 A.J. Heschel, God in Search of Man. A Philosophy of Judaism, Harper & Row, New York, 1966, p. 137.

2 A. J. Heschel, The Prophets, HarperCollins, New York, 2001, pp. 5-6.

3 Ibid., p. 464.

‘Niet door hard werken’ — Teresa van Jezus (van Avila)

Met deze eenvoudige raadgevingen en huiselijke beelden staat Teresa op het niveau van de allergrootste mystici:

Dit gebed is een kleine vonk van de echte goddelijke liefde, die de Heer in de ziel begint te ontsteken. Hij verlangt dat ze begrijpt waarin die genotvolle liefde bestaat. Deze rust, deze inkeer en dit vonkje komen voort uit Gods geest. … Is het vonkje door God zelf in de ziel ontstoken, dan doet het, hoe klein het ook is, grote dingen. Wordt het niet door eigen fout gedoofd, dan ontsteekt het de grote vuurhaard, die rondom zich de vlammen verspreidt van Gods allergrootste liefde. Deze vonk is een teken of een onderpand. God geeft het aan de ziel die Hij voor grote dingen bestemt, zo ze zich klaar maakt om ze te ontvangen. Het is een enorme gave. Ik ken veel zielen die zover geraken. Maar jammer genoeg, weinigen onder hen gaan hogerop zoals het toch zou horen. … Zolang de rust duurt, heeft de ziel niets te doen dan zacht alle lawaai te vermijden. Onder ‘lawaai’ versta ik, met het verstand een overvloed aan mooie woorden en bedenkingen zoeken om voor deze gunst te danken, of zijn fouten en zonden ophalen om beter te zien hoe onverdiend die weldaad is. Echt, die vermogens van mij vermoeien me soms werkelijk. Het beetje verbeelding dat ik bezit is niet in toom te houden. De wil dient hier kalm en verstandig te begrijpen, hoe je niet door hard werken met God onderhandelt. Want dan is het alsof je grote houtblokken opstapelt waardoor de kleine vonk dooft. … Spreek woorden van liefde die vanzelf in je opkomen en waarvan je weet dat ze op een grond van waarheid berusten. Houd daarbij geen rekening met het verstand. Het is een lastpost. Verlangt de wil het te laten meegenieten of het tot inkeer te brengen – het verstand toch is verstrooid wanneer de wil verenigd en in rust is – dan doet hij beter – ik bedoel de wil – het te laten begaan, het niet na te lopen, maar zelf sterk ingekeerd, als een wijze bij, deze gunst te genieten. … Hier is van belang te zien hoe dicht we bij Hem zijn, Zijne Majesteit bidden … zonder ophef van woorden, maar uitsluitend met het verlangen dat Hij ons hoort. Dit gebed omvat heel veel en reikt veel verder dan alle gepraat van het verstand. Van daaruit voert de wil, wanneer hij zich zo verheven ziet, redenen aan om zijn liefde op te voeren. Hij verwekt enige akten van liefde voor Hem aan Wie hij zoveel verschuldigd is, zonder omhaal van woorden, zonder grootse dingen te zoeken. Het past hier beter in alle nederigheid enkele strohalmen op het vuur te werpen. Ze zullen het beter ontsteken dan alle brandhout van ons geredeneer dat erg geleerd lijkt maar in de tijd van een Credo de vonk dooft1

De raad die ze hier geeft, vinden we bv. terug in de meditatie-handleidingen van Mahamudra en Dzogchen, die de meest mystieke stromingen binnen het boeddhisme zijn.

Teresa heeft het hier over het zogenaamde gebed van rust. Dit is een vorm of graad in het bidden/mediteren waarbij een grotere passiviteit en eenvoud optreedt — vandaar het woord ‘rust’. Teresa werkt met de traditionele theologische antropologie: het psychisme van de mens bestaat uit drie krachten: het verstand, het geheugen en de wil. Het verstand is natuurlijk ons redeneervermogen en het intellect; met de wil bedoelt ze zowel het affectieve als het strevende in ons; het geheugen is niet alleen de herinnering maar het reservoir van beelden, woorden en begrippen.

De essentie van Teresa’s raadgeving is dat bij verdiepend gebed onze affectiviteit en ons verlangen zozeer op het Ultieme gericht zijn geraakt, dat we ons niet langer zorgen hoeven te maken om de twee andere krachten. Als onze ‘wil’ dan gericht blijft op God, dan geeft het niet wat de andere psychische krachten uitspoken. Het komt er dan op aan dit liefdescontact in stand te houden zonder zich te bekommeren om de afleidingen die zich op het vlak van verbeelding en denken voordoen. Er is dan zo’n diepe band tussen het menselijke ik en het goddelijke Méér of Dieper in ons tot stand gekomen, dat de andere krachten geen grote bedreiging meer zijn. Sterker: wanneer we ons zouden bekommeren om ook verbeelding en intellect te concentreren op het contact met het Ultieme, dan zouden we daar niet in slagen maar zou zelfs die affectieve verbondenheid verscheurd worden. Het volstaat de aandacht telkens opnieuw te richten op het Goddelijke in ons. Zo kunnen we meditatief-contemplatief contact hebben met het Ultieme temidden van de imaginatief-intellectuele verstrooiing, of dit contact buiten het gebed/de meditatie in stand houden terwijl we volop met anderen bezig zijn of met allerhande soort werk. Inkeer en inzet hinderen elkaar dan niet meer.

Teresa vergelijkt dit treffend met een klein vuurtje dat in ons brandt, en dat we niet mogen verstikken met allerhande inspanningen tot concentratie: het contact is daar en het volstaat gewoon deze liefdevolle aandacht af en toe te voeden.


1 Teresa van Avila, Het boek van mijn Leven, Carmelitana, Gent, 2010, passim.

Het maximum — Johannes van het Kruis

Johannes van het Kruis heeft spreekrecht over mystiek, want hij was zelf een mysticus én hij gaf begeleiding aan vele anderen mensen om zich heen.

In een weinig bekende tekst geeft Johannes van het Kruis duidelijk aan dat mystiek mensen te beurt valt volgens hun capaciteit, en dat bij de één méér zal te ervaren zijn dan bij de ander:

Men dient er echter op te letten, dat de inhoud van deze twee strofen het maximum weergeeft van wat God in deze toestand aan een ziel pleegt te schenken. Men mag het dus niet zo verstaan, dat aan allen die tot deze toestand geraken, alles geschonken wordt wat in deze beide strofen staat vermeld; en evenmin dat allen kennen en ervaren op dezelfde wijze en in dezelfde mate. Aan sommige zielen wordt méér gegeven, aan andere minder; aan de een op deze manier, aan een volgende op een andere manier, hoewel zowel de eerste als de tweede zich in de staat van geestelijke verloving kan bevinden. Hier wordt echter het maximum dat mogelijk is tot uitdrukking gebracht, omdat daarin al het andere besloten ligt. 1

Er is dus een niveauverschil, een gelaagdheid in de mystiek. Uiteindelijk is mystiek niets dan een verhoogd bewustzijn van de aanwezigheid van het Ultieme. Er kunnen gradaties zijn in die ‘verhoging’. Er zullen verschillen zijn volgens de aard van de personen, bv. de ene veel affectiever, de ander veel intellectueler.

Wij mogen dus verheven mystieke teksten lezen als gaan zij over ons, tenminste als wij bewust, aandachtig en liefdevol religieus of spiritueel leven natuurlijk — of hoe men dat ook noemen wil. Mystiek is democratischer dan men soms denkt. Het is als een opwaartse of neerwaartse spiraal: bekende mystici zoals Johannes van het Kruis of Meister Eckhart beleven hetzelfde maar op een veel hoger of dieper niveau; wij als lezer beleven misschien hetzelfde maar op een veel lager of minder diep niveau. Maar mystiek gaat helemaal over geloof, geloofservaring, leven, levenservaring, en er is niets vreemds of te hoog gegrepen voor ons in de teksten van mystici. Zij hebben het over ons! Het is enkel aan ons om hun beschrijvingen van ervaringen een beetje te ‘democratiseren’ tot ze ook voor ons gelden. Zij kunnen een ‘maximum’ meemaken, zoals Johannes schrijft, maar wij kunnen als het goed is hun ervaring op een ‘gewoner’ basis, of als een ‘minimum’ meemaken.

Eigenlijk schrijven zij om ons tot een grotere of bewuster volheid op te leiden en in te wijden. Misschien beleven wij reeds een beetje of veel daarvan, maar weten we het niet. Dan willen zij het ons zeggen, het kan ons helpen om het toe te laten. Of misschien verlangen wij ernaar zo hoog of zo diep te leven als zij. Dan zullen zij ons raad geven hoe een beetje in die richting op te schuiven. Mystiek is niét elitair, mystiek gaat over de kern en de uitbloei van het menselijke leven.


1 Johannes van het Kruis, Mystieke Werken, Carmelitana, Gent, 1975, Geestelijk Hooglied 14-15,2, p. 334.

Eindigen bij de zuivere Liefde — Evelyn Underhill

Evelyn Underhill (1875-1941) is voor veel mensen geen onbekende, dankzij haar talloos vaak uitgegeven en vertaald meesterwerk Mysticism. Haar ouders en haar echtgenoot waren liberale en begoede juristen, maar een diepe honger bracht haar ertoe vanaf haar eerste huwelijksjaar te studeren over het fenomeen van de mystiek. In 1911 kon zij haar grote werk publiceren. Zij schreef nog vele anderen boeken en bijdragen, maar het is toch vooral Mysticism dat haar grote aandacht opbracht en de gelegenheid tot vele spreekbeurten — tot op de Britse radio en aan Britse universiteiten. Zij kreeg ook veel mensen in geestelijke begeleiding en zou later vooral retraites gaan geven.

Een keerpunt in haar leven kwam vanaf de jaren 1921 toen zij zelf begeleiding zocht bij de befaamde baron Friedrich von Hügel, die een huiver had voor ‘monisme’ (de visie dat alles ofwel materie ofwel geest is) en haar aanmaande om haar neiging tot transreligiositeit te beteugelen en te kiezen voor het Anglicanisme: ‘je zichtbare religie zal je onzichtbare religie beveiligen, en je onzichtbare religie zal frisheid en variëteit geven aan je zichtbare religie’. Zo begon zij later meer en meer te insisteren op religie die concreet is, belichaamd in een specifieke cultus.

Het neemt niet weg dat haar basisinzicht over mystiek juist blijft: mystiek is niets abnormaals maar de volle ontwikkeling van het menselijke bewustzijn, waarbij iemand geleidelijk aan buiten de grenzen van het eigen ego kan breken en de wijdte aannemen van het universum zelf, van de goddelijke Werkelijkheid die alles omvat:

Ik beschouw [mystiek] als de uitdrukking van de ingeboren neiging van het menselijke bewustzijn naar een complete harmonie van transcendentale orde, welke ook de theologische formulering moge zijn die men gebruikt om deze orde uit te drukken. Deze aspiratie gaat bij de grote mystici geleidelijk aan geheel het veld van het bewustzijn in beslag nemen. Zij beheerst hun leven en bereikt zijn doel in de ervaring van de ‘mystieke vereniging’. Men noeme dit doel de God van de christenen, het universele Ziel van het pantheïsme, het Absolute van de filosofie, in elk geval zal het verlangen om dit te bereiken en de beweging ernaartoe het ware voorwerp van de mystiek vormen, zolang deze voortkomen uit een oprechte, vitale onderneming, en niet zomaar uit intellectuele speculatie. Ik geloof dat deze aspiratie op authentieke wijze de hoogste ontwikkeling van het menselijke bewustzijn vertegenwoordigt. … Religie wordt steeds transcendenter met de menselijke ontwikkeling. Beginnend bij zwarte magie eindigt zij bij de zuivere Liefde. Waarom heeft het kosmische Bewustzijn dit religieuze instinct ontwikkeld? … Het scheppende en vrije Zelf is ons diepste leven en niet het kleine fragment van bewustzijn dat er de dienaar van is. Hoe zal de kleine persoonlijkheid van de gewone mens, op zoek naar zelfbewustzijn, zijn grotere Zelf op het spoor komen dat vrij, eeuwig en geestelijk is? 1

Er schuilt misschien wel iets teveel optimisme en vooruitgangsgeloof in haar idee dat de religies ook als collectief gegeven onvermijdelijk naar deze steeds hogere vrijheid en liefde evolueren. In elk geval is mystiek de oneindige Liefde toelaten onze eindige liefde steeds verder te verwijden.

Het is het aanvoelen van alle religies: in het diepste middelpunt van onszelf zijn wij vrijheid en universele liefde.


1 Evelyn Underhill, Mysticisme. Etudes sur la nature et le développement de la conscience spirituelle de l’homme, Le Tremblay, 1995, pp. 24v.56.77.