De geschriften van de Chinese mystieke wijsgeer Zhuang Zi krijgen veel aandacht in de academische wereld. In tijden van onzekerheid over kennis en waarheid, zoals in onze postmoderne (of post-postmoderne?) context grijpt men graag terug naar een oude en grote referentie. De argwaan tegenover kennis en waarheid is immers zo oud als de straat en niet alleen bij Griekse filosofen dichterbij terug te vinden, maar zelfs bij Chinese filosofen veraf en lang geleden. De daoïstische geleerde Zhuang Zi zou zo als een proto-postmodernist kunnen gezien worden, als ons deze term vergeven kan worden. Zo zijn er tal van geleerde studies die de juiste positie van Zhuang Zi proberen te achterhalen: relativisme, of perspectivisme, of nog iets anders?
Inderdaad, het gaat in de Zhuangzi (het geschrift) om kennis en om het relativeren van kennis, maar het antwoord van Zhuang Zi is niet wat de westerse academici ervan maken. Er is inderdaad een kennis waar hij korte metten mee maakt — en dat is net de academische kennis.
Grote kennis is ruim en breed, kleine kennis is eng en bekrompen. Grote woorden zijn rustig en vredig, kleine woorden zijn druk en schreeuwerig. (2,2) 1
Zhuang Zi is niet op de eerste plaats een filosoof die met een theorie over relativiteit van onze kennis komt aandraven. Hij is een mysticus die alle theorieën, ook die over relativisme, komt doorprikken vanuit een levensinstelling die mystiek moet genoemd worden, d.w.z. waar een rechtstreekse, intuïtieve en boven-rationele ervaring van de werkelijkheid centraal staat. Met ‘kleine kennis’ wordt niet het naïeve moderne weten om waarheid bedoelt, en met ‘grote kennis’ niet het kritische ‘postmoderne’ weten dat alles relatief is. Met ‘kleine kennis’ wordt élke vorm van theoretisch kennen bedoeld, ook de zogenaamd relativistische, postmoderne vormen van kennen.
Met het ‘grote kennen’ is dan echter een mystiek kennen bedoeld dat veel dieper ligt en toegankelijk is ook voor kleine, ongeleerde mensen, ja zelfs beter voor hen dan door de academisch gevormde ‘geleerden’. Dit kennen ontwikkelen we niet door theoretische studie, maar door de typische houding van ontvankelijkheid en zich soepel conformeren aan de ‘gang’ van de werkelijkheid, door ‘mee te stromen’ met ‘de Weg’, de dynamische ordening en voortgang van het leven.
Deze dynamiek wordt inderdaad gevormd door een radicale ‘relativiteit’, maar deze relativiteit is anders dan wat de (westerse) academici ervan maken: het is de relatie-viteit van alles, het feit dat alles met alles samenhangt, dat niets onverbonden bestaat.
Is het niet dat ik zo ben omdat ik van iets anders afhankelijk ben? En dat waarvan ik afhankelijk ben, is dat op zijn beurt ook niet afhankelijk van iets anders, dat het zo laat zijn als het is? Is mijn afhankelijkheid soms anders dan die van de slang van zijn schubben en die van de krekel van zijn vleugels? Hoe kan ik er achter komen waarom ik zo ben? En hoe kan ik erachter komen waarom ik niet anders ben? (2,7) 2
Waarheid is niet het naïeve aannemen van onze theoretische kennis, en ook niet het kritische ondergraven van onze theoretische kennis, maar het existentiële vatten en beleven van de ongelooflijke verbondenheid van allen met allen en alles met alles. Daarvoor moet een diepere laag in ons menszijn aangeboord worden, die meer met openheid en liefde dan met academische vorming te maken heeft, waar men aanvoelt dat ‘alles één is‘ (2,4) 3 En ja, in dit web van relaties is ook voor wetenschappelijke kennis én postmoderne argwaan plaats.
1,2,3 Kristofer Schipper, Zhuang Zi, de volledige geschriften. Het grote klassieke boek van het taoïsme, Augustus, Amsterdam, 2007, pp. 55.71.64.