Hemelse vragen — Gezangen van Chu

De Gezangen van Chu behoren tot de oudste gedichten uit China, ja zelfs van de mensheid. Een ervan heet ‘Hemelse vragen’, of vragen van/over de hemel. Het is een heel lang gedicht waarvan dit de beginverzen zijn:

Van de verre oorsprong van de hele oudheid, wie geeft het verhaal aan ons door? Voordat hemel en aarde vorm krijgen, hoe verdiep je je in wat er is? Als licht en donker nog steeds wazig zijn, wie kan verder kijken naar hun bron? Als het helemaal oerchaos is, hoe zie je de vorm van dingen? Een stralende uitstraling en totale duisternis en niets meer: ​​hoe is dat gebeurd? En toen yin en yang voor het eerst baarden — wat was verankerd en wat veranderde? Negen hemelse kompaspunten opgesteld, perfect gekalibreerd en afgemeten, precies zo — hoe is de hemel ooit gemaakt, hoe in het begin in gang gezet? Hoe kon zijn enorme werveling worden vastgebonden? En hoe werd zijn as daar opgericht? Hoe werden de acht pilaren geplaatst, en waarom kantelt het zuidoosten naar beneden? De grenzen van zijn negen regio’s — hoe konden ze meedoen, hoe weg leiden? En al hun meanders heen en weer, wie weet hoeveel het er zijn? Wat maakt de hemel heel en heel? En hoe wordt zij opgesplitst in twaalf paleizen? Hoe zijn zon en maan met elkaar verbonden? En hoe worden verspreide sterren gevormd? Stijgend uit de diepten van een kokende afgrond, terugkeren om te rusten in de Golf van duisternis, van ochtendlicht tot avonddonker: de reis van de zon telt hoeveel mijl? En dan ’s nachts stralende — door welke kracht kan zij uitsterven en snel weer tot leven komen, de heldere maan? En wat geeft het als het vanuit een konijn in zijn buik naar buiten staart? De Moeder-ster is nooit gedekt — dus hoe kan het dat ze negen sterrenkinderen heeft gebaard? Waar woont de grote ouderling Wind-ster? En waar woont de warme qi-bries? Wat sluit af om het avonddonker te kunnen brengen? Wat opent zich om ochtendlicht te brengen? Voordat de sterren de lente aankondigen, hoe is de zon, die Schitterende Geest, verborgen? 1

Zo gaat het gedicht nog heel lang door met allerlei vragen te stellen over de aard van de kosmos en het verloop van de geschiedenis. Nooit volgt een antwoord, zelfs geen spoor van een antwoord. De dichter geniet ervan zich vragen te stellen waar geen antwoord op mogelijk is. Weinige teksten uit de wereldliteratuur drukken zozeer de kracht en intensiteit van pure verwondering uit, van aandacht voor en verrukking om het mysterie. In het oude Chinees kan voor elke vraag zowel hoe, wat, wie, waar geplaatst worden. Hoe, waarom, wie of wat… het Mysterie?

Verwondering is de wortel van het menselijke bewustzijn en ook zijn hoogste vorm van bloei. De exacte wetenschappen hebben al vele geheimen van de kosmos en de geschiedenis onthuld — maar het Mysterie blijft. In feite worden de grenzen van het mysterie steeds verlegd. Daarom zijn vele grote wetenschappers ook diepreligieus; het geval Albert Einstein is bekend. Omgekeerd erkennen we authentieke religiositeit ook aan zijn vragende geest. En de kracht van een religie kennen we aan zijn vermogen om het mysterie toe te laten en niet alles te duiden en overal dogmatische antwoorden op te geven. Dit soort vragen zijn hemels, ze verenigen ons met de Hemel.

De actuele samenleving lijkt op zeker niveau geklemd te zitten tussen de fixatie op wetenschappelijke kennis en postmoderne verwerping van waarheid, allebei reacties waarbij de linker hersenhelft overheerst. Hier schuilt ook het blijvend belang van religie als het vermogen om met een poëtische blik naar het mysterie van het leven te kijken. De grote vragen van het leven mogen we niet alleen rationeel aanpakken, maar moeten we ook met liefde stellen. Weten én niet weten moeten we allebei met liefde bezielen, zodat ze van ‘wapens’ (om anderen mee aan te vallen) tot ‘ploegscharen’ (instrumenten van eensgezindheid) omgesmeed kunnen worden.


1 David Hinton, Classical Chinese Poetry. An Anthology, Macmillan, (e-book), een eerder vrije vertaling:

THE QUESTION OF HEAVEN

From the far origin of all antiquity,

who hands the story down to us?

Before heaven and earth take shape,

how do you delve into what’s there?

When light and dark are still a blur,

who can see through to their source?

When it’s altogether primal chaos,

how do you see the shape of things?

Blazing radiance and utter darkness

and nothing more: how did it happen?

And when yin and yang first gave birth—

what was rooted, and what transformed?

Nine celestial compass-points arrayed,

calibrated perfectly and measured out

just so—how was heaven ever made,

how, in the beginning, set into motion?

How could its vast turning be tethered?

And how was its axle-pole lofted there?

How were its eight pillars put in place,

and why is the southeast tilting down?

The boundaries of its nine regions—

how could they join, how lead away?

And all their meanders back and forth,

who knows how many there might be?

What makes heaven entire and whole?

And how is it split into twelve palaces?

How are sun and moon joined together?

And how are scattered stars patterned?

Rising from the depths of Boiling Abyss,

returning to rest in the Gulf of Obscurity,

from morning light on to evening dark:

the sun’s journey lasts how many miles?

Then night’s radiant one—by what power

can it die out and soon come back to life,

a bright moon? And what does it gain

from a rabbit inside its belly gazing out?

Star Mother never mated—so how is it

she gave birth to nine star-children?

Where does great Elder Wind-Star live?

And where do warm ch’i-breezes dwell?

What closes in to bring evening dark?

What opens out to bring morning light?

Before the stars announcing spring rise,

how is Splendor-Spirit sun hidden away?

Ontvankelijkheid — Johannes van het Kruis

Eén van de grote vragen die in ons hart branden is: wat moet ik doen? Die vraag is ethisch: hoe moet ik leven, hoe moet ik mezelf ethisch cultiveren; en die vraag is spiritueel: wat moet ik doen om mezelf te verenigen met het Ultieme? Het ethische vlak is concreter, en daarom is de vraag sneller beantwoord door ons geweten (onze daden blijven vaak wel achter). Het spirituele vlak is vager, en daarom kan de vraag ‘wat moet ik doen?’ op dit vlak tegelijk diepgravender zijn en onrustig makend.

Maar de geestelijke meesters in alle (mystieke) tradities waarschuwen ons voor dadendrang en activisme op het spirituele vlak. Er vallen in zowat alle spirituele stromingen nu ook wel tegengestelde tendenzen te bespeuren die onder de noemer ‘quiëtisme’ zijn gevat. Een quiëtist, dat is iemand die heel radicaal elke vorm van activiteit afzweert op het spirituele vlak. Zo kent het christendom zijn quiëtisten, maar ook de daoïsten werden door de confucianisten wel eens (meestal onterecht) verweten quiëtistisch te zijn. Maar echt quiëtisme is zeldzaam, want de overgrote meerderheid van mensen vervalt veel sneller in het andere uiterste: activisme.

Op het spirituele vlak kan activisme zich in deze vormen uiten: men vermenigvuldigt de gemeenschappelijke liturgische diensten of de individuele devotionele praktijken. Of men klampt zich vast aan een meditatiepraktijk alsof alles er van afhangt, of maakt zich voortdurend zorgen dat men méér zou moeten mediteren. Meestal zal het bij een vage angst, onvrede, ongerustheid blijven: ‘ik doe niet genoeg’. Deze prestaties of deze onrust kunnen spiritueel gezien behoorlijk contraproductief zijn.

Want er is maar één zaak die spirituele en mystieke tradities radicaal aanprijzen en aanbevelen en die enige voorwaarde en noodzaak is: ontvankelijkheid. Het is duidelijk dat net dadendrang of te sterke onrust over het gebrek aan activiteiten deze ontvankelijkheid sterk kunnen belemmeren. Zeker op het spirituele vlak telt niet wat we doen, maar wat we ont-doen; niet wat we presteren, maar wat we loslaten. Daar is één enkele eenvoudige reden en verklaring voor: het Ultieme, de Wijsheid is pure aanwezigheid, alomtegenwoordigheid, dynamiek, zelfmededeling. Om het Ultieme te ontmoeten en te ontvangen moet juist ont-moet en ont-vangen worden.

Voor de christelijke mystiek drukt Johannes van het Kruis dat schitterend uit, vooral in zijn werk Levende Vlam van Liefde. Daar vergelijkt hij God met een zon die altijd al boven ons staat, zich mededelend. Daar hoeft niets voor gedaan te worden: de zon staat daar immers, altijd, onvoorwaardelijk en deelt zich totaal mee, wat we doen of niet doen. Het volstaat dat we ons bewust worden van die intimiteit en gegevenheid van het Ultieme diep in ons hart.

Als een zon staat God boven de zielen om Zich aan hen mede te delen. Dat diegenen dus die hen moeten leiden zich tevreden stellen met hen daarvoor geschikt te maken. 1

Het beeld van de zon drukt de eeuwige gegevenheid van het Ultieme uit. Johannes van het Kruis heeft ook een prachtig beeld voor de daaraan beantwoordende spirituele houding: het beeld van de vensterluiken:

Het is onmogelijk dat, waar de ziel het hare heeft gedaan, God zou nalaten het zijne te doen, namelijk Zichzelf mededelen aan de ziel, minstens in het geheim en in stilte. Dat is nog minder mogelijk dan dat de zon niet zou schijnen aan een serene en wolkenloze hemel. Immers, zoals de zon ’s morgens opgaat om in uw huis te schijnen, als ge maar de vensterluiken opent om ze binnen te laten, zo zal God binnenkomen in de ziel die ledig is; en Hij zal haar vervullen van goddelijke goederen. 2

Dat is een heel sprekend beeld: spiritualiteit als de vensterluiken openzetten, zodat het Licht kan binnenschijnen. Het Licht werkt, de mens moet zich gewoon openen voor die werking. Niet doen, maar openen. Niet presteren (activiteiten zoals meditatie, of gewetensangsten over het uitblijven ervan), maar ontvangen. Dag in dag uit zich open stellen, open staan, openheid zijn — voor alles, altijd en overal. Dit is natuurlijk een subtiele activiteit, maar het is geen activisme. Als meditatie ons gevoelig maakt voor deze houding van ‘actieve passiviteit’, dan is het goed… Misschien zal deze spirituele ontvankelijkheid onze ethische inzet juist beter maken.


1,2 Johannes van het Kruis, Mystieke Werken, Carmelitana, Gent, 1975, pp. 1040v.

Grond — Meister Eckhart

De grote meester van de westerse mystiek, Bernard McGinn, omschrijft de mystiek van Meister Eckhart als ‘mystiek van de Grond’ (The Mystical Thought of Meister Eckhart, 2003, p. 37). Daarmee bedoelt hij dat het beeld van de grond het meest centrale beeld is bij deze Duitse mysticus. Want de ‘grond’ mag wel een filosofisch en abstract begrip zijn (‘de grond van een zaak’), het is eerst een kosmisch symbool: de bodem, de aarde waarop we staan, de grond die planten, dieren en mensen draagt. Eckhart maakt o.a. door het gebruik van andere beelden zoals ‘vonkje’ en ‘burchtje’ duidelijk dat die grond zich in de kern, in het centrum, in het hart van de mens bevindt. In ons lichaam bevinden zich onze geestelijke krachten, in onze geestelijke krachten bevindt zich onze grond, als onze diepste essentie.

Voor Meister Eckhart is christelijk leven en mystiek dan ook het bewust worden van, inkeren in die grond. Het uitvloeien van de kosmos en de mens uit God, in het scheppingsproces, moet door geloof en liefde als het ware omgekeerd worden in het terugkeren in die numineuze Oorsprong, door een voortdurende en zo bewust mogelijke doorbraakervaring. Alle dagdagelijkse werkelijkheid moet ‘doorbroken’ worden naar de goddelijke Werkelijkheid toe. Ik sta hier en nu in de Grond. De (tijdelijke) oorsprong uit God is in feite de (eeuwige) aanwezigheid van God in de wezenskern van de mens, die Meister Eckhart de ‘grond’ noemt, een term die dus gericht is op het doorbreken en op z’n kop zetten van de dagdagelijkse vorm van ons bewustzijn van onszelf en de dingen. Alle dingen schieten op uit deze ‘ongeschapen en onschepbare’ en ‘grondeloze Grond’ en hebben geen apart bestaan tenzij in deze goddelijke Grond. God is te vinden in de kern alles en van de mens, waar Gods grond en de grond van de mens één zelfde grond is (‘da gottes grund und der sele grund ain grund ist’, Pr. 5b).

Alle schepselen zijn geroepen om binnen te gaan ‘in den einvaltigen grunt, in die stillen wüeste, dâ nie underscheit îngeluogete’ (Pr. 48), d.w.z. om hun individualiteit te doorzien naar hun non-duale verbondenheid en eenheid met elkaar toe in de goddelijke Grond en deze zo intens mogelijk gewaar te worden. 1 De grond, de plaats van het godscontact, van de mystiek, is dus geen ding, maar een vorm van bewustzijn, een diepte of laag van bewustzijn. Het is die bewustzijnsvorm of -toestand waar we niet meer zo kleven aan de dingen of ervaringen die ons onmiddellijk omgeven en bevolken en onze aandacht vragen, maar tegelijk en vooral bewust zijn van… niets in het bijzonder en alles tegelijk. Het is vooral een manier van bewustzijn: niet grijpend, kiezend, selecterend, evaluerend, oordelend, maar ontvangend, waarderend, scheppend, koesterend, liefhebbend. De grond van Meister Eckhart is onze radicale openheid op de werkelijkheid. De openheid van het kind, die zich heel gauw sloot, misschien zich reeds begon te sluiten nog in de moederschoot. De Grond is Openheid, wanneer de kring om ons ik transparant wordt, verdwijnt, wanneer ons ego verdwijnt en pure openheid wordt.

Enkele teksten waarin Meister Eckhart dit mooi en vanuit verschillende hoeken uitlegt:

  • de grond als de plaats van Gods aanwezigheid:

De nabijheid van God en de ziel is van dien aard, dat er tussen hen geen onderscheid bestaat in de waarheid. Het kennen waarin God zichzelf kent is hetzelfde als het kennen van elke zich aan de wereld onttrokken hebbende geest. De ziel ontvangt haar zijn direct van God; daarom is God de ziel nader dan zij zichzelf is; daarom is God in de grond van de ziel met zijn hele godheid. 2

  • de grond als volkomen kennis van alles:

Aan de ziel waarin God geboren moet worden moet de tijd ontvallen, en zij moet aan de tijd ontvallen en opstijgen en verblijven in een inkijken in die rijkdom van God: daar is wijdte zonder wijdte en breedte zonder breedte; daar kent de ziel alle dingen en kent ze daar volkomen. 3

  • de grond als wijzeloos zijn:

Wanneer ik in de grond, op de bodem, in de stroom en in de bron van de Godheid kom, vraagt niemand mij waar ik vandaan kom of waar ik geweest ben. Niemand heeft me daar gemist, daar ónt-wordt ‘God’. 4

  • de grond als volkomen godservaring:

Een mens zal naar het veld gaan en zijn gebed zeggen en God kennen, of hij zal in de kerk zijn en God kennen: als hij God méér kent doordat hij op een rustige plek vertoeft, komt dat door zijn eigen ontoereikendheid en niet vanwege God. Want God is gelijkelijk in alle dingen en op alle plaatsen en hij is bereid, voor zover het aan hem ligt, zich overal op gelijke wijze te geven. Alleen hij kent God echt, die hem overal als gelijk kent. 5

  • de grond als keuzeloos gewaarworden:

Het is waar: wil je die edele geboorte vinden, dan moet je alles wat menigte is achter je laten en terugkeren naar de oorsprong en de grond waaruit je gekomen bent. De krachten van de ziel en al hun werk, dat alles is menigte; geheugen, verstand en wil, dat alles vermenigvuldigt jou, en daarom moet je ze allemaal loslaten: bewustzijn en voorstellingsvermogen en alles waarin je jezelf vindt en beoogt. 6

  • de grond als ervaring van de wereld en van het Ultieme inéén:

Men vraagt me vaak of de mens zo ver kan komen dat noch de tijd, noch de menigvuldigheid, noch de materie hem hinderen. Ja, dat kan werkelijk! Als deze geboorte echt plaats vindt, dan kan geen schepsel je meer hinderen, sterker: ze wijzen je alle op God en op die geboorte. Dat kunnen we vergelijken met de bliksem: wanneer die inslaat, keert hij wat hij treft, hetzij een boom of een dier of een mens, naar zich toe met zijn inslag; en slaat de bliksem in achter iemands rug, dan werpt hij die mens omver met het gezicht naar zich toe. Als een boom duizend bladeren zou hebben, dan zouden zie zich allemaal met de juiste kant naar de inslag toekeren. Kijk, dat overkomt allen die door deze geboorte geraakt worden: die worden terstond op deze geboorte gericht met al hun hebben en houden, hoe plomp die dingen ook mogen zijn. Ja, wat voordien een hindernis voor je was, helpt je nu verder. Het hele gezicht wordt op die geboorte gericht; ja, uit alles wat je ziet en hoort, wat het ook mag zijn, kun je niets anders meer in je opnemen dan uitsluitend deze geboorte; ja, alle dingen worden voor jou louter God, want in alle dingen heb je enkel en alleen God op het oog. Precies zoals wanneer je lang in de zon kijkt: in wat je daarna ziet vormt zich de zon. Als het je daaraan ontbreekt dat je God zoekt en Hem in alles en ieder ding op het oog hebt, dan ontbreekt je ook die geboorte. 7

  • de grond als loslaten:

Vóór alles is dit noodzakelijk: eigen je niets toe. Laat jezelf helemaal los en laat God het werk in je en voor je doen zoals Hij dat wil. Het werk is dan het zijne, het woord het zijne, de geboorte de zijne en alles wat je bent helemaal. Want jij hebt jezelf losgelaten en bent uit je krachten en hun werking en uit de eigenheid van jouw wezen weggetrokken. Daarom moet God helemaal in je wezen en je krachten binnengaan, omdat jij jezelf van alle eigenheden hebt beroofd en jezelf woest en ledig gemaakt hebt. (…) Laat deze eeuwige stem in je roepen zoals het haar behaagt, en wees leeg van alles, wees woestijn. 8

Is deze grond-houding in ons, houding van openheid en ontvankelijkheid, niet een houding van liefde? Liefde is openheid, openheid is liefde. Meister Eckhart staat niet bekend als een minnemysticus, maar hij is het op eminente wijze.


1 Meestal is de ‘Grond’ bij Meister Eckhart de godheid die Vader, Zoon en Geest gemeenschappelijk hebben en waaraan ze ontspringen, maar soms is de Grond identiek met de Vader zelf (bv. DW 51).

2 C.O. Jellema, Meister Eckhart. Over God wil ik zwijgen. Preken en traktaten, Historische Uitgeverij Groningen, 2010, preek 24.

3 Jellema, preek 2.

4 Frans Maas, Meister Eckhart. Van God houden als van niemand, VBK Media, 2004, preek 11.

5 Maas, preek 15.

6 Jellema, preek 7.

7 Jellema, preek 7.

8 Jellema, preek 34.

Niets-doen — Johannes van het Kruis

Eén van de grondgedachten van de religieuze ervaring van Johannes van het Kruis is het ‘niets doen’, dat ook centraal staat in het taoïsme. In het Westen staat over het algemeen het handelen en de prestatie centraal. Niet zo bij een mysticus als Johannes van het Kruis en in het Chinese taoïsme! In bv. het Geestelijke Hooglied van de eerste wordt op tal van manieren het tedere en voorkomende handelen van God op de voorgrond geplaatst; en in de Daodejing van Lao Zi staat het handelen door niet te handelen (wuwei) centraal.

Het meest uitdrukkelijk wordt Johannes over de diepere religieuze ervaring als hij het contemplatieve gebed beschrijft als een niets-doen. 2 Deze ervaring ligt volledig buiten het vermogen van de mens: er is niets wat hij kan doen om het Goddelijke dichterbij te brengen, dat hem radicaal overstijgt. Elke inspanning van de menselijke psychische krachten is dan als het grijpen naar zand: de inspanning vernietigt haar eigen resultaat. Daarom is werken met het verstand, met het geheugen en met de wil — de drie traditionele psychische vermogens in de antropologie die hij hanteert — net een hinderpaal voor de mystieke ervaring.

Maar omdat voor Johannes God zelf zo actief is, zichzelf immer mededelende Liefde is, is er toch wel godscontact mogelijk, en wel compleet. De menselijke en onmachtige partner hoeft zich enkel volledig te openen voor de actieve goddelijke ‘Partner’, zoals in een kamer de luiken kunnen opengezet worden zodat de zon kan binnenvallen. Zo ziet het contemplatieve gebed er dan uit bij hem: als het eerst moeizame en later zalige niets-doen waardoor de goddelijke Liefde de wil van de mens en al zijn andere vermogens ten overvloede binnenstroomt:

Zij doen immers al veel, wanneer zij geduldig blijven en in het gebed volharden zonder iets te doen. Het enige wat zij hier te doen hebben, is de ziel dan vrij te laten, ontlast en ontdaan van alle inzichten en gedachten, zonder zorg om wat zij zullen overdenken of overwegen. Zij moeten zich tevreden stellen met niets anders dan een rustige, liefdevolle aandacht voor God, zonder zorg en zonder inspanning, zonder verlangen ook om Hem te smaken of te voelen. Want al dat streven verontrust de ziel en verstoort die kalme rust en dat zoete niets-doen (ocio suave) van de beschouwing, die hier geschonken wordt. (Nacht I,10,4)

Alleen het menselijke niets-doen laat het Ultieme toe zich helemaal uit te storten in het hart:

Daarom moet zo’n ziel er zich niet druk om maken, als zij de werking van de vermogens moet missen. Integendeel, zij moet blij zijn dat zij ze gauw verliest, omdat zij dan de activiteit van de ingestorte beschouwing, die God haar bezig is te geven, overvloediger en vreedzamer ontvangt, als de vermogens ze niet storen. Het verlies van de activiteit der vermogens schept de ruimte voor een ontbranden en ontvlammen in liefde van de geest. Want dit brengt die donkere en geheimvolle beschouwing met zich mee; zij bevestigt het in de ziel. Beschouwing is immers niets anders dan een geheimvolle, vreedzame en liefdevolle instorting van God, die de ziel in de geest van liefde doet ontvlammen, als men er plaats voor maakt. (Nacht I,10,6)

Dit ‘zoet niets-doen’ vraagt paradoxaal enorm veel van de mens; het is een uiterst actieve passiviteit. Eerst moet immers het egoïstische grijpen naar de werkelijkheid losgelaten worden, dat ons dermate eigen is dat alleen een deftig louteringsgebeuren dit kan tot stand brengen. Herhaaldelijk in zijn geschriften geeft Johannes aan wanneer men zich dan mag overgeven aan dit niets-doen, dat eerst onaangenaam en pijnlijk overkomt en geleidelijk aan steeds gelukzaliger wordt.

Er is nog veel te weinig onderstreept hoezeer deze visie op de mystieke ervaring bij Johannes héél zijn theologie en spiritualiteit kleurt. Het Ultieme is over het gehele gamma van de religieuze ervaring niet iets wat kan gegrepen of gedaan worden, het is iets wat je ontvangt wanneer je je eraan overgeeft, wanneer je mee-beweegt met wat Het aan je doet. Religie is niet doen, maar leren ont-doen. Niet in de zin van onthechting (al speelt dit natuurlijk een rol) maar in de zin van leren inzien hoe eigenmachtig handelen de volheid van het mens-zijn in de weg staat, en hoe zich-laten-doen door het leven paradoxaal onze diepste eigenheid tot volle ontplooiing brengt. Het zijn niet de vele inspanningen en projecten die de samenleving transformeren, maar het zich laten doen door de goddelijke Liefde.

De westerse felgeroemde ‘protestantse werkijver’ (aldus Max Weber) en het katholieke ‘werken doen’ (zowel op spiritueel als pastoraal vlak) hebben ons helaas zowel veel levenswijsheid als veel religieuze ervaring gekost. Wij denken dat wijsheid is: onszelf en de wereld om ons heen transformeren en verbeteren; met het taoïsme (maar ook het boeddhisme) denkt Johannes dat het het beste is zich te laten transformeren. Wij denken dat religieuze ervaring voelen, denken en doen is; met het religieuze Oosten beklemtoont Johannes dat het integendeel zelveloze openheid is — ‘plaats maken’ in de tweede tekst — en zuivere aandacht voor wat is, niet doen maar gedaan worden (door God).


1 Twee voorbeelden: Robert Kfouri, Saint Jean de la Croix et la mystique hindoue, Les Deux Océans, Paris, 1996 vergelijkt Johannes van het Kruis met het tantrische hindoeïsme. C.D. Sebastian, The Cloud of Nothingness, Springer, Mumbai, 2016 vergelijkt Johannes van het Kruis met de boeddhistische mysticus-filosoof Nagarjuna.

2 Cf. Nacht I,9,6; 10,1.4-5; Bestijging II,12,7;15,5; Vlam III,38.43.53.

Luisteren — Guru Nanak

‘Luisteren’: ook zo kan men de essentie van religie en mystiek — begrepen als een grote verdieping ervan — omschrijven. Het is ten diepste een kwestie van luisteren, diep-luisteren! Heel mooi beschrijft de ‘Bijbel’ van de Sikhs, de Adi Granth of Shri Guru Granth Sahib, dit luisteren, als ingeoefende praktijk van vele, herhaalde akten, en als diepere houding die daaruit resulteert.

Meditatie als luisteren, luisteren als meditatie. Wie niet luistert tijdens zijn meditatie, mediteert niet echt; wie vaak luistert, ook al mediteert hij niet, zit ook okee. Uiteindelijk komt het neer op een geheel je bewustzijn en houding en handelen transformerende aandacht voor… alles, in zijn laatste, ‘religieuze’ diepte. Die aandacht kan met het beeld van het kijken, of voelen, of aanraken uitgedrukt worden, maar zeker ook met dat van het luisteren. Ook in de joods-christelijke Bijbel staat dit luisteren centraal.

In de eerste strofe van een hymne uit de Adi Granth worden de religieuze ‘specialisten’ als (diep) luisterend voorgesteld, maar ook de kosmos! Wie luistert overwint zelfs de dood:

Luisterend – de Siddhas, de geestelijke leraren, de heroïsche strijders, de yogameesters. Luisterend – de aarde, haar dragende zuilen en de ether. Luisterend – de oceanen, de landen van de wereld en de gebieden van de onderwereld. Luisterend – de Dood kan je niet eens aantasten. O Nanak, de getrouwen zijn altijd diep zalig. Luisterend – dood en zonde zijn uitgewist. 1

In de tweede strofe luisteren de traditionele goden van het hindoeïsme zowaar, maar ook ruwe, eenvoudige mensen. Met name de heilige Geschriften van de religies ‘luisteren’:

Luisterend – Shiva, Brahma en Indra. Luisterend – zelfs onbehouwen mensen prijzen Hem. Luisterend – de technieken van yoga en de geheimen van het lichaam. Luisterend – de Shastras, de Smritis en de Veda’s. O Nanak, de getrouwen zijn altijd diep zalig. Luisterend – dood en zonde zijn uitgewist. 2

In de derde strofe zijn het de deugden en de rituelen van de mens die luisteren, of zo men wil bereikt men die en voert men die authentiek uit enkel en alleen als men luistert, of heeft men die reeds volvoerd als men luistert. Luisteren is ‘ de essentie van meditatie’, van religie en religieuze ervaring:

Luisterend – waarheid, tevredenheid en geestelijke wijsheid. Luisterend – neem je rituele reinigingsbad op de achtenzestig pelgrimsplaatsen. Luisterend – terwijl je leest en reciteert, eer valt je te beurt. Luisterend – vat intuïtief de essentie van meditatie. O Nanak, de getrouwen zijn altijd diep zalig. Luisterend – dood en zonde zijn uitgewist. 3

In de vierde strofe is luisteren de wijze om onder te duiken in de oceaan van het Goede. Van hoog tot laag luisteren mensen, wie luistert bevindt zich reeds op de juiste weg. Luisteren is contact met het Goddelijke:

Luisterend – duik diep in de oceaan van de goedheid. Luisterend – de sheikhs, de religieuze geleerden, de goeroe’s, de keizers. Luisterend – zelfs de blinden vinden het Pad. Luisterend – de Onbereikbare komt binnen bereik. O Nanak, de getrouwen zijn altijd diep zalig. Luisterend – dood en zonde zijn uitgewist. 4

Elke strofe eindigt met de herhaling dat dit luisteren het diepste geluk vormt en bevrijdt van lijden en kwaad.


1,2,3,4 Guru Nanak, in Khalsa Consensus Translation, Shri Guru Granth Sahib (ook wel Adi Granth genoemd), afdeling Japji.

God is Eén! — Koran

De Koran bevat 115 hoofdstukken (soera’s), waarvan de oudste het kortst zijn en het éérst komen (voor ons die van voor naar achter lezen is dat dan het laatst, achteraan in de Koran). Men is het er over eens dat de korte, oudste soera’s uit de vroege periode van de Profeet komen, toen hij nog alleen was te Mekka. Ze maakten zo’n indruk op hem dat hij onthutst toevlucht zocht bij zijn geliefde vrouw. Het lijkt er duidelijk op dat het om indringende mystieke ervaring gaat die de Profeet te beurt viel. Alle vroege soera’s hebben deze mystieke intensiteit; de latere soera’s, uit Medina, waar de Profeet met zijn groot geworden aanhang naar toe vlucht, zijn vaak meer socio-politiek, al blijft de mystieke bezieling alles dragen.

Deze tekst hierboven is de soera van de Eenheid, die aanleiding gaf tot polemiek met de christenen, maar ook tot een sterk bewustzijn bij de mystieke moslims dat God de ultieme Eenheid is, die alles in zich vervat:

In de naam van God, de Barmhartige, de Erbarmer. Zeg: “Hij is God, Hij is Eén, God van volheid, die niet verwekt noch verwerkt werd, en aan Wie niemand gelijk is.” (112) 1

De steeds herhaald geloofsformule dat God de Enige is, bracht hen ertoe aan te voelen dat er niet alleen geen andere gòd, maar tout-court niéts naast of buiten God kon bestaan. Alles wat bestaat kan dus niet anders bestaan dan in God, als ‘het vele’ dat eeuwig sluimert in ‘het Ene’ en op een bepaald moment verwereldlijkt wordt. Gecombineerd met de openingszin van de soera, suggereert deze tekst voor vele soefi’s dat deze Ene barmhartigheid is, dat al wat bestaat dus een steeds andere uitdrukking van deze goddelijke Liefde is.

Een andere tekst beschrijft een gebeurtenis in het leven van Mohammed waarbij hij in een visioen zag hoe zijn borst geopend werd en een brok duisternis eruit verwijderd werd:

In de naam van God, de Barmhartige, de Erbarmer. Hebben Wij voor jou niet de borst geopend en de zwarigheid uit jouw verwijderd die je deed zuchten? (94,1-4) 2

Sommigen interpreteren dit als een verwijdering van kwaad en zonde uit zijn hart, anderen als verwijdering van een zware psychische last die hem neerdrukte. In beide gevallen is dit weer een blijk van barmhartigheid, van God als Erbarmer: God zuivert en/of bevrijdt het mensenhart. Het contact met God maakt het menselijke hart open en ruim. Eenheidservaring en ervaring van barmhartigheid vormen de mystieke kern van de Koran.


1,2 Le Coran. Essai de traduction, trad. Jacques Berque, Albin Michel, Paris, 2002.

Leegte — Liezi

De Liezi is één van de belangrijkste taoïstische geschriften, die toegeschreven wordt aan een Lie Yukou uit de vijfde eeuw v.C., maar in feite pas rond de vierde eeuw n.C. is geredigeerd, misschien met oudere stukken.

In de Liezi staat het thema van de leegte centraal, taoïstisch thema bij uitstek dat ook in de Laozi (of de Daodejing) en in de Zhuangzi een prominente rol speelt. Deze ‘leegte’ wordt door Westerlingen niet zelden nihilistisch geïnterpreteerd, wat een groot misverstand is. ‘Ontvankelijkheid’ is een goed synoniem, of ‘openheid’: een vaas die leeg is, is een vaas die open is en klaar om te ontvangen. Leegte staat in het Chinese denken diametraal tegenover grijpen en manipuleren.

Iemand vroeg aan Meester Liezi: ‘Waarom hecht u waarde aan de leegte?’ ‘In de leegte,’ antwoordde Liezi, ‘gaat het helemaal niet om “waarde hechten aan”.’ Meester Liezi zei: ‘Voor wie zich wil ontdoen van zijn roem is er niets beter dan stilte, is er niets beter dan leegte. Wie stil is en wie leeg is, vindt zijn juiste plek. Wie echter neemt en geeft, raakt zijn juiste plaats kwijt. Wie met medemenselijkheid en plichtsbesef komt zwaaien als de natuurlijke orde eenmaal is verstoord, zal niet in staat zijn de weg terug te vinden.’ 1

Deze tekst heeft het over nemen en geven, komen zwaaien met begrippen en deugden. Daar plaatst de taoïst zijn stilte en natuurlijkheid tegenover, het niet in-grijpen in het leven met vooropgestelde begrippen, waarden en normen.

Een andere tekst maakt dan weer duidelijk dat deze stilte en leegte de vrucht zijn van het luisteren naar de eigen natuur en de natuur van wat ons omgeeft, om daar soepel op in te spelen, eerder dan deze te willen doen plooien naar eigen of culturele inzichten, naar wat ‘men vindt’.

‘Ik heb helemaal geen Weg. Ik begon met dat wat ik bij mijn geboorte had, groeide op met mijn eigen aard, en vervolmaakte mezelf door het lot. Met de draaikolk ga ik onder en met de opborrelende golven kom ik weer boven. Ik volg de Weg van het water, zonder als individu iets te ondernemen. Dat is mijn manier om me in het water te bewegen.’ 2

Daar gebruiken de Chinese denkers graag het beeld van het water voor: zoals het water niet in opstand komt tegen wat is, maar zich aanpast aan wat is en net door zich aan te passen uiteindelijk toch wint, zo zal ook de mens het verst komen door zich soepel mee te bewegen met wat op zijn levenspad komt, eerder dan door in opstand te komen.

Dit alles als ‘vergetelheid’ geduid: het is niet leven vanuit het ordenende en sturende verstand en de gevoelens, maar alle hokjesdenken loslaten en de werkelijkheid zichzelf laten zijn. Het denkend benaderen van wat we meemaken zorgt zozeer voor ‘verstrikking’ en ‘verwarring’, zegt Liezi:

Vroeger, toen ik vergat, kende ik geen grenzen. Ik was me er niet van bewust of het universum al dan niet bestond. Nu ik plotseling weer mijn geheugen heb, raak ik verstrikt in duizend draden van leven en dood, winst en verlies, droefenis en vreugde, liefde en haat, die zich de voorbije decennia hebben gespannen. Mijn vrees is dat leven en dood, winst en verlies, droefenis en vreugde, liefde en haat in de toekomst mijn geest danig in de war gaan sturen. Zal ik ooit nog een moment van vergetelheid kennen?3


1 Jan De Meyer, De geschriften van Liezi. De taoïstische lunst van het relativeren, Augustus, Amsterdam-Antwerpen, 2008, 1,11.

2 en 3 Ibid., 2,9; 3,7.