Zich richten — Johannes van het Kruis

Zorg er voor uw vermogens op niets te richten, maar maak ze los van alles en overlaadt ze niet. Van uw kant moet ge in deze toestand niets anders doen dan dit. Dit moet gepaard gaan met die eenvoudige, liefdevolle aandacht. 1

Vele meditatiemethoden — uit alle religies — bestaan uit het richten van de aandacht in de richting van het Ultieme, van het godsmysterie. Dit richten van de aandacht, van het beste van zichzelf, van het hart en zijn liefde op Iets/Iemand waarvan niets gezegd, niets gezien, niets geweten kan worden, is als kijken naar een geliefde in het duister van de nacht (een beeld van Maria Petyt). Omdat het menselijke verstand en hart er de grootste moeite mee hebben dat zij dit Voorwerp van de aandacht niet waarnemen, reageren beiden met onophoudelijke afleiding, het wegzwerven van de aandacht naar zaken die wél concreet zijn. De inspanning van deze niets-ziende aandacht en het voortdurend afdwalen en zich altijd maar weer moeizaam moeten terug-richten op un no sé qué que quedan balbuciendo (‘een ik weet niet wat waarvan zij stamelen’, een uitdrukking van Johannes van het Kruis en naar het schijnt de meest gelukte poëtische frase in de Spaanse lyriek) maakt dat het hele proces als pijnlijk, moeizaam, dor ervaren wordt. Het is zo goed als onmogelijk deze blinde aandacht vol te houden, al mag het golfje nóg zo verliefd zijn op de Oceaan.

Vandaar de meditatiemethodes. Of het nu gaat om inkeer of het richten van de aandacht op het fysieke hart, op het diepste in het hart, zoals in de inkeermystiek of het hesychasme, of een ander punt in het lichaam; ofwel om het luisteren naar een klank (een geluid, een mantra); of om het mediteren over een betekenisrijk/arm woord — altijd zijn het hulpmiddelen om de aandacht vol te houden en terug te roepen. Aandacht komt van het Latijnse attentio (cf. het Franse attention en het Spaanse atención) dat de activiteit uitdrukt van het zich richten op iets (Lat. tendere). Meditatie is zich richten naar het Mysterie. Ook het andere woord dat Johannes van het Kruis gebruikt om deze aandacht te noemen, advertencia, drukt het zich keren naar (Lat. vertere) uit.

Hoe soberder, ja hoe moeizamer en pijnlijker deze aandacht is, hoe adequater. Want dan is er geen intellectueel grijpen meer naar het Mysterie, dat toch niet onder woorden en beelden te brengen is, en dan is de blijk van genegenheid (attentie), waarmee men zich keert en uit-strekt naar het Mysterie, zuiverder. De meditatie die geen gebruik meer maakt van een veelheid van woorden en gedachten en gevoelens, maar zich met deze ‘eenpuntige’ methodes (gericht op een lichaamspunt, op één klank, één woord enz.) richt op een iets dat eerder een niets is, mag wel een beproeving zijn, maar is de kortste weg naar de top van de berg waar de ‘muziek van het zuivere zwijgen’ klinkt.

Zo vindt het oog geen punten waar het zich op kan richten. (…) Wanneer dus de zichtbare elementen ontbreken, waar de straal of het licht [vanuit het oog] op teruggekaatst wordt, dan ziet men niets. 2

Lange tijd zal deze activiteit en houding van dit zich richten op… — niets, men richt zich niet op iets, men richt zich in de richting van (het Mysterie) — pijnlijk zijn. Deze ontbloting van het grijpende denken en inoefening van de naakte liefde moet diep en ver genoeg gaan. Maar geleidelijk aan leert men de dorheid van het niets toe te laten en zich steeds weer te geven aan een ogenschijnlijke Sisyphus-arbeid, of men zegt ons dat deze hoogst onaangename beleving net heel goed is, zodat verrassend genoeg de zorg of de angst om niet goed bezig te zijn luwt. Geleidelijk aan leert men zich over te geven aan deze dorheid — en net daardoor, doordat men er niet meer tegen vecht, wordt ze minder pijnlijk en beklemmend. Net daardoor kan sereniteit en vrede ons beginnen te vervullen. Zo zal uiteindelijk deze pijnlijke inoefening van mislukkende en liefhebbende aandacht vredevol en rustig worden, bron van diepe bevrediging en, uiteindelijk, van vreugde of zelfs extase. De in-spanning slaat om in ont-spanning, het gevecht in overgave, de worsteling in rust. Al zal misschien voor lange tijd of voor altijd een element van moeizame inspanning overeind blijven — een moment of een niveau — van strijd in de overwinning. De woorden van Johannes van het Kruis zijn een formidabele geruststelling van wie mediteert en ‘er niet in slaagt’…

Zij moet blijven in deze gerichtheid en liefdevolle aandacht, eenvoudig en ongekunsteld, als iemand die in liefdevolle aandacht zijn ogen geopend houdt. 3

Johannes gebruikt heel vaak de uitdrukking ‘(de aandacht) richten op‘ en ‘blijven in deze gerichtheid‘. Mediteren is zich richten; het resultaat is genade. En eenmaal dat richten ingeoefend tijdens de meditatie, blijft men gericht tijdens het dagelijkse leven. Het hart is attent geworden.

Het is wel duidelijk dat de diepe gerichtheid van het hart op de essentie — religieus ingevuld of niet — ook langs andere wegen dan de meditatie kan groeien (sociale inzet, kennis, lichaamswerk…). En er is ook zoveel incognito meditatie…


1 Johannes van het Kruis, Mystieke werken, Gent, 1975, p. 1052.

2 Ibid., p. 612.

3 Ibid., p. 1034.

‘Beklemming’ en ‘verruiming’ — Ibn Ajiba

Sidi Ahmad Ibn ‘Ajiba al-Hassani werd geboren in 1748 in Noord-Marokko, waar hij op jonge leeftijd als eenvoudige schaapsherder werkt. Als hij achttien is begint hij aan een lange reeks religieuze studies. In 1793 zoekt hij een soefi op die leerling van Ibn Arabi is. Enkele jaren later begint hij zelf reeds leerlingen rondom zich te verzamelen. (In 1800 huwt hij zijn vijfde vrouw!) In 1809 sterft hij aan de pest.

Tot de soefi geschriften die hij vanaf 1796 begint te schrijven behoort een Miraj, een soort geschrift. De meest bekende Miraj of ‘Opklimming’ is die van de Profeet, die in Mekka insliep, ’s nachts naar de tempelberg van Jeruzalem werd getransporteerd, en onder begeleiding van de engel Gabriël van daar opklom door de hemelen, tot op ‘twee boogscheuten van God’. Dit werk van Ibn Ajiba is een met de innerlijke blik opklimmen doorheen alle fasen van de spirituele en mystieke weg tot de hoogste vereniging met God; het is dus een soort chrono-logisch lexikon van de soefi mystiek.

De tekst stelt o.a. twee begrippen voor die in het vroege soefisme van Zuid-Spanje opdoken en waarvan het tweede vermoedelijk een invloed uitoefende op Johannes van het Kruis en zijn concept van de donkere nacht:

Beide zijn staten (hal) die respectievelijk de staten van angst en hoop opvolgen wanneer deze worden overwonnen. Bij de gnosticus neemt ‘beklemming’ (qabd) de plaats in van de angst die eigen is aan de novice; en bij hem neemt ‘verruiming’ (bast) de plaats in van de hoop die eigen is aan de aspirant. Het verschil tussen angst en beklemming aan de ene kant, hoop en verruiming aan de andere kant is hieraan te wijten: angst is verbonden met een oorzaak die daarbuiten ligt, of we nu bang zijn dat een gewenst object ons ontsnapt, of dat iets dat we vrezen ons zal overkomen; beklemming daarentegen is een subtiele toestand die in het hart optreedt, met of zonder (externe) oorzaak. Evenzo is hoop te danken aan de verwachting van een gewenst object dat ons in de toekomst kan worden gegeven, terwijl verruiming iets is dat in het huidige moment ons overkomt. Beklemming wordt herkend door de toestand van vernauwing en samentrekking die deze in het hart veroorzaakt en waarop we met kalmte en sereniteit moeten reageren. Verruiming is voor het hart een vergroting, een verwijding die noodzakelijkerwijs beweging en vervoering met zich meebrengt. Met elk van deze staten correspondeert een passende houding (adab) die in meer gedetailleerde verhandelingen wordt genoemd. 1

De spirituele weg kent voorbijgaande (mystieke) ‘staten’ (hal) en verworven ‘standplaatsen’ (maqam), waarvan qabd (constriction, samentrekking) en bast (épanouissement, openbloeien) twee opmerkelijke zijn. Waar Johannes van het Kruis de beklemming zal wijten aan de nodige uitzuivering van de mens en aan de duisternis van het godsmysterie, poneert Ibn Ajiba hier deze ervaring gewoon als een realiteit die ons overkomt ‘zonder oorzaak’.

Zoals de spirituele weg soms momenten van vreugde ‘zonder oorzaak’ kent, zo kent hij soms ook momenten van beklemming of nacht ‘zonder oorzaak’. Het enige wat we dan kunnen doen, zegt Ibn Ajiba, is met rust en sereniteit en met hoffelijkheid reageren ten opzichte van het Mysterie. Ook op momenten van extatische hartsverruiming moeten we zo reageren. De reis gaat altijd verder, hoger/dieper. De mystiek van alle religies is geen ééntonige hoogvlakte; zelfs de mystici moeten overal te wereld doorheen schommelingen heen. Het is dus geen schande om schommelingen te kennen…


1 Ibn Ajiba, L’Ascension du Regard vers le Réalités du Soufisme, tr. J.-L. Michon, Albouraq, Paris, 2010, p. 152.