Toen het avond werd, daalden zijn leerlingen naar het meer af. Zij gingen scheep en zetten koers naar de overkant van het meer, in de richting van Kafárnaüm. Toen de duisternis reeds was ingevallen, was Jezus nog niet bij hen gekomen. Het meer werd woelig, want er stond veel wind. Na ongeveer vijfentwintig of dertig stadiën geroeid te hebben zagen zij Jezus te voet over het meer tot vlak bij de boot komen en zij werden bevreesd. Maar Jezus sprak tot hen: “Ik ben het, weest niet bang.” Zij wilden Hem aan boord nemen, maar vlak daarop bereikte de boot de kust, waarheen zij op weg waren. (Joh 6,16-21, KBS 1975)
Het Johannesevangelie is het evangelie dat zich het meest leent tot een christelijke spiritualiteit die zin voor non-dualiteit heeft en die ook de liefde centraal plaatst. Er zijn reeds meerdere publicaties verschenen die de johanneïsche Jezus in een non-dualistisch daglicht plaatsen. Eén van de eerste christelijke mystici die de figuur van Jezus expliciet vanuit een vedantisch non-dualistisch perspectief zag, is Henri Le Saux (1910-1973).
In het Johannesevangelie komen een aantal verzen voor waarin Jezus ‘Ik ben…’ in de mond neemt met daaraan gekoppeld een predicaat, ofwel een metafoor ofwel een abstract concept: licht, water, herder, wijnstok, of weg, waarheid, leven… Enkele keren zegt Jezus ook gewoon ‘Ik ben’, zonder predicaat. In de meeste vertalingen wordt dit ontkracht doordat men er ‘het’ aan toevoegt. Zo zegt Jezus op de storm op het meer: Ik ben (het), en ook in de Hof van Olijven: Ik ben (het). In beide contexten werken zijn woorden inderdaad als een identificatie: degene die over het water naar jullie toewandelt, degene die jullie zoeken, dat ben ik. In de Griekse grondtekst van het evangelie staat echter ‘Ik ben’ zonder ‘het’: EGO EIMI. Vanaf de kerkvaders hebben bijbelkenners begrepen dat het hier inderdaad om méér gaat dan enkel een identificatie. Het gaat om het diepste geheim van Jezus.
EGO EIMI is in de Septuagint — dat is de Griekse vertaling van het Eerste Testament (we spreken nu liever van het ‘Eerste’ dan van het ‘Oude’ Testament) dat de vroege Kerk gebruikte — de vertaling van de woorden die opklinken als God tot Mozes spreekt vanuit de brandende braamstruik. Het is niets minder dan de Naam waarmee God zichzelf noemt. Het is deze naam die Jezus in het Johannesevangelie uitdrukkelijk in de mond neemt. Want in hem spreekt het goddelijke IK BEN, ja is het goddelijke IK BEN aanwezig.
Als Jezus over het meer naar zijn bange leerlingen toestapt, is het dus méér dan een eenvoudige identificatie: Wees niet bang, ik ben het (enkel), en geen spook. In het zo symboolgevoelige vierde evangelie is het tegelijk en vooral: Wees niet bang, want IK BEN. Waar ik ben, is ook GOD DIE IS.
Jezus leeft vanuit die diepere Aanwezigheid in hem die we God noemen en die hij zijn/de Vader noemde. Dat is zijn geheim en zijn kracht, ook in moeilijke omstandigheden (zoals de storm of de arrestatie in de Hof van Olijven). Wat traditioneel-dogmatisch uitgelegd werd als het speciale bewustzijn van Jezus van zijn unieke eenheid met God (hij is ‘twee naturen in dezelfde persoon’, de goddelijke en de menselijke) en daarom slechts door geloof toegankelijk is, is voor spirituele figuren die thuis zijn in Oosterse non-dualiteit de heel herkenbare (zij het mystieke) ervaring van non-dualiteit. Een ervaring die weliswaar zeldzaam is, maar volkomen menselijk…
Jezus is zich bewust van de radicale eenheid die hem verbindt met het Ultieme. Zoals een zoon ontsprongen is aan zijn vader (en zijn moeder) en er tegelijk één mee is (zelfde vlees en bloed) en een andere persoon is, zo is Jezus tegelijk één met het Ultieme en er een unieke manifestatie van. ‘Mijn Vader en uw Vader’, zegt Jezus tegen Maria in hoofdstuk 20 (v. 17). Jezus weet zich niet-twee met het Ultieme. Deze non-dualistische godservaring van Jezus is zeker hoogst uitzonderlijk, maar niet zo exclusief als de christelijke dogmatiek suggereert. Jezus opent haar uitdrukkelijk voor zijn leerlingen:
Al het mijne is van U en het uwe is van Mij. Zo ben Ik in hen verheerlijkt. … Niet voor hen alleen bid Ik, maar ook voor hen die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één mogen zijn zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U: dat ook zij in Ons mogen zijn opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij geschonken hebt, opdat zij één zijn zoals Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, opdat zij volmaakt één zijn en de wereld zal erkennen, dat Gij Mij hebt gezonden en hen hebt liefgehad, zoals Gij Mij hebt liefgehad. Vader, Ik wil dat zij die Gij Mij gegeven hebt met Mij mogen zijn waar Ik ben, opdat zij mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, daar Gij Mij lief hebt gehad vóór de grondvesting van de wereld. (Joh 17,10.20-24)