Helderheid — Nei riyong jing

De Nei riyong jing is een geschrift uit de zuidelijke Song-dynastie (China, 1127-1279). Vertaald is dat ‘Schrift voor Dagelijkse Praxis’. De exotische volle titel is eigenlijk Taishang laojun nei riyong miaojing: het ‘Wonderlijke Geschrift voor de Dagelijkse Praxis van de Allerhoogste Heer Lao’. De oorspronkelijke context van dit geschrift is moeilijk te achterhalen, de auteur is onbekend. Wat we wel weten is dat deze korte tekst een synthese biedt tussen twee types literatuur uit het taoïstische China: de ‘Helderheid-en-Stilte’-literatuur en de literatuur van de ‘Innerlijke alchemie’. In de vroege Middeleeuwen zochten Chinese taoïsten naar fysieke materialen die gezondheid of lang leven, zelfs onsterfelijkheid zou geven, maar heel wat ongelukken leidden tot een verinnerlijking van deze alchemie: het raffineren van de eigen lichaamsprocessen (ademhaling, spijsvertering enz.) Helderheid-en-Stilte was dan weer een stroming die vooral door meditatie probeerde de mens dichter bij het Dao te brengen. Hier is duidelijk de invloed van het boeddhisme en zijn innerlijke observatie (vipassana) te bespeuren.

De klemtoon in deze literatuur ligt op het feit dat het menselijke hart voortdurend geneigd is begeerten, gehechtheden en verslavingen op te wekken of te koesteren, die als een filter over onze waarneming van de werkelijkheid komen te liggen, waardoor wij deze heel vervormd beleven. Dit leidt tot verwarring en vertroebeling en onheilzame gemoedstoestanden en handelingen. We worden daarom uitgenodigd bewust te worden van de filter die we zelf over onze waarneming spreiden en de invloed van dit mechanisme te neutraliseren. Zoals de titel zegt moet deze verheldering de hele dag door beoefend worden, dus verbonden met de dagelijkse bezigheden. Wat we denken, voelen, doen en de uiterlijke dingen en omstandigheden in ons leven moeten we gaan observeren om te zien hoe onsubstantieel ze zijn, vergankelijk, afhankelijk, relatief — ‘leeg’. Ook het spontane functioneren van het ik moet dus herinnerd en gezien worden als iets dat uitermate fragiel en onzelfstandig is. Deze ‘observatie van de leegte’ van alles (guankong) brengt ons tot een groeiend inzicht in de spontane natuurlijkheid van het bestaan en brengt gegarandeerd een diepe innerlijke helderheid en stilte teweeg. Zo wordt onze innerlijke kracht (qi) steeds meer geraffineerd tot diepgang (of geest, sheng) en kunnen we ons steeds beter verenigen met het Dao.

Concreet nodigt deze tekst ons uit steeds opnieuw onze gedachtenmolen en begeerten te stillen, voor de eenvoud te kiezen bij wat we doen, om tot relaxatie te komen, stil te worden, te handelen in rust, zonder vooringenomenheid of obsessie. Deze emotionele en intellectuele stilte en zuiverheid verdiept zich geleidelijk aan, tot zij zich stabiliseert en eenheid met het Dao wordt. In plaats van de vele gedachten die zich aan ons opdringen en in hun spoor willen meeslepen, komt dan aandacht voor dat éne waar we mee bezig zijn, concentratie en ontspanning, vrijheid en vreugde. Eén zijn met de dingen, gebeurtenissen en mensen waar we mee omgaan leidt tot innerlijke eenheid en eenheid met het Ultieme, het Dao.

Zoek gedurende de twaalf dubbele uren van de dag voortdurend naar helderheid en stilte. De numineuze toren van het hart, leeggemaakt van alle dingen: dit heten we ‘helderheid’. Geen enkele gedachte laten opkomen: dit heten we ‘stilte’. Het lichaam is de woonplaats van innerlijke kracht (qi). Het hart is de woonplaats van onze geest. Als onze intentie bewogen wordt, wordt onze geest geagiteerd; wanneer onze geest wordt geagiteerd, wordt innerlijke kracht (qi) verstrooid. Als intentie stabiel is, blijft de geest geregeld; wanneer de geest rustig blijft, verzamelt innerlijke kracht (qi) zich. (…) Lopend en staand, zittend en liggend, men oefene voortdurend aandacht. (…) Als je de innerlijke gebieden kunt observeren, begint de geest van nature zich mee te delen. Dit is de verblijfplaats van leegte en niet-zijn, de plek waar je met de Wijzen kunt verblijven. (…) Elke dag dat je ermee ophoudt dit te beoefenen, zal er beslist letsel en ziekte ontstaan. Zoek dus gedurende alle twaalf dubbele uren van de dag voortdurend naar deze helderheid en stilte. Innerlijke kracht (qi) is de moeder van de geest; geest is het kind van innerlijke kracht (qi). Als een kip die een ei uitbroedt, bewaar de geest en voed de innerlijke kracht (qi). Dan zul je nooit meer gescheiden worden van het Wonderbaarlijke. 1

Wie verlangt er niet naar om door deze helderheid en stilte bevrijd te worden van de tirannie van de begeerten en de stormloop van gedachten, en zo vrij te worden voor wat is? Deze helderheid-en-stilte maakt ons open en liefdevol.

Ego — Liezi

De jaren 2016-2020 zullen in de geschiedschrijving herinnerd worden als jaren waarin een fantastisch ego de hele wereld in de ban kon houden. Een gezond ego hebben we nodig om te kunnen functioneren, zoveel is duidelijk. Maar teveel ego is dan weer nefast voor een mens en voor zijn omgeving. We moeten een gezond ego ontwikkelen, maar om het dan te kunnen openbreken en schenken aan elkaar. Dat is de transpersoonlijke levensinstelling waar we als individu moeten naartoe groeien. Trans– is niet on– of voor-persoonlijk, maar wel voorbij en hoger of méér dan persoonlijk…

Het monotheïstische Westen is heel sterk in ethische zelfoverstijging, maar we kunnen ons de vraag stellen of deze zelfoverstijging niet gehandicapt wordt door het sterke insisteren op het individu als onvergankelijke, zelfstandige waarde. Dat ziet het Oosten anders: er is gewoon geen onvergankelijke, zelfstandige waarde in of aan onze identiteit. Elke mens is een steeds veranderende samenstelling van op zich vergankelijke en onzelfstandige elementen.

Ook in het Chinese daoïsme is het ego een illusie en is als mens bestaan een kwestie van voortdurende inoefening van eigen relativiteit. Het daoïstische geschrift de Liezi is een welsprekend vertolker van een dergelijke mensvisie en de spiritualiteit die eruit voortvloeit:

Het lichaam is een tastbare vorm die jou door hemel en aarde is toevertrouwd. Ook het leven is niet van jezelf: het is een harmonie die jou door hemel en aarde is toevertrouwd. Jouw aard en lot zijn niet van jezelf: zij zijn de gang van zaken zoals die jou door hemel en aarde is toevertrouwd. Je kinderen en kleinkinderen zijn niet van jezelf: zij zijn de uitvloeisels die jou door hemel en aarde zijn toevertrouwd. Daarom ben je op reis zonder te weten waar je heen gaat, verblijf je zonder te weten waar je je aan vastklampt en eet je zonder te weten waar het vandaan komt. Jij bestaat uit de krachtige yang-energieën van hemel en aarde; hoe zou je dit kunnen verkrijgen en bezitten?’ (1,14) 1

Dit is de wijsheid waar het daoïsme op aanstuurt: dat we zouden leven in het bewustzijn dat we niets bezitten. Het is de fameuze ‘leegte’ van het daoïsme. Eigen aan het daoïsme is een enorm sterke cultuur van de stilte, de fysieke en op grond daarvan mentale stilte, die ons uit zichzelf (om niet het woord ‘vanzelf’ te gebruiken!) bij de innerlijke of ethische leegte kan brengen. Men kan stellen dat het toelaten van stilte in het (dagelijkse) leven dé spirituele praktijk is in deze religie.

Iemand vroeg aan Meester Liezi: ‘Waarom hecht u waarde aan de leegte?’ ‘In de leegte,’ antwoordde Liezi, ‘gaat het helemaal niet om “waarde hechten” aan”.’ Meester Liezi zei: ‘Voor wie zich wil ontdoen van zijn roem is er niets beter dan stilte, is er niets beter dan leegte. Wie stil is en wie leeg is, vindt zijn juiste plek. Wie echter neemt en geeft, raakt zijn juiste plaats kwijt. Wie met medemenselijkheid en plichtsbesef komt zwaaien als de natuurlijke orde eenmaal is verstoord, zal niet in staat zijn de weg terug te vinden.’ (1,11) 2

Al onze grote woorden en drukke programma’s zullen de samenleving niet redden. Dat zal alleen de stilte, en de leegte, waarin de woordeloze liefde geboren wordt.


1,2 Jan De Meyer, De geschriften van Liezi. De taoïstische kunst van het relativeren, Augustus, Amsterdam, 2008.

De schat van het Mededogen — Lama Shabkar

Het is jammer dat de hoogste gezagsdragers van de christelijke Kerken tot voor kort het boeddhisme als een nihilisme hebben weggezet. De leegte waarover het boeddhisme spreekt is helemaal geen niets of nihilisme, maar wél de beklemtoning van de radicale vergankelijkheid en wederkerige afhankelijkheid van al wat bestaat. Zij geloven wel degelijk in iets onvergankelijks en onafhankelijks in de mens en in alle dingen. Dit is echter niet meer wat eigen is aan mens en ding. Het is immers dat ‘eiland’ van vrede en vreugde dat alles overstijgt en tegelijk verbindt en één maakt.

De woorden ‘openheid’ en ruimte’ worden vaak gebruikt als synoniemen voor ‘leegte’, maar eigenlijk is het niet uit te drukken in woorden. Leegte heeft immers geen eigenschappen, al is zij overal aanwezig — zoals de lucht. Zij is dus zoiets als de algemeen gedeelde vergankelijkheid én de intieme volheid-openheid temidden van die vergankelijkheid, die haar tegelijk overstijgt en inwoont. Een gedachte die wel sterk de godsidee van de Westerse mystiek benadert…

Net omdat niets op zich staat en alles samenhangt met alles is zelfzucht zinloos en mededogen de enige zinnige levenshouding. Er valt niets voor ‘zich’ te grijpen, want ‘zich’, dat is het samengaan of ‘interzijn’ van je voorouders, vrienden en kennissen, leraars en vijanden, mensen die je goederen en diensten hebben verleend, de kinderen die na je komen enz. In het boeddhisme is leegte=openheid bijgevolg gelijk aan mededogen. Daarom staat het mededogen even centraal in het boeddhisme als de naastenliefde centraal staat in het christendom:

Als een man mededogen heeft, is hij een boeddha; zonder mededogen is hij een Heer des Doods. Met mededogen wordt de wortel van Dharma geplant; zonder mededogen is de wortel van Dharma verrot. Iemand met mededogen is vriendelijk, zelfs als hij boos is; iemand zonder mededogen zal doden, zelfs als hij lacht. Van iemand met mededogen, zullen zelfs vijanden vrienden worden; zonder mededogen veranderen zelfs vrienden in vijanden. Met mededogen heeft men alle Dharma’s; zonder mededogen heeft men helemaal geen Dharma. Met mededogen is men een boeddhist; zonder mededogen is iemand erger dan een ketter.1

Zoals deze tekst mooi zegt: wie niet mededogend is, is geen boeddhist. De hele waarheid van het boeddhisme — dat is de Dharma waarover hier sprake is — hangt af van het beoefenen van mededogen. Alles staat of valt dus met het inoefenen van mededogen.

Dit gebed tot de godsgestalte van het mededogen (Avalokiteshvara in het Indische boeddhisme of Kuan-Yin in het Chinese boeddhisme) bevat dus wijze woorden voor elke samenleving die ten prooi valt aan verruwing en extremisme. Bij doorgedreven analyse blijken we allemaal oneindig verbonden te zijn — wat voor zin heeft hardheid en geweld dan?


1 Lama Shabkar, in Erik Pema Lunsang, Jewels of Enlightenment, Shambala, Boston&London, 2015.

Rusten in het midden van de ruimte — Milarepa

Milarepa (1028/40–1111/23) is de meest geliefde heilige van Tibet en prominent vertegenwoordiger van het tantrische boeddhisme. Zijn ‘100.000 Liederen van Realisatie — stijlfiguur, het zijn er slechts een enkele honderden… — zijn pareltjes van vertelkunst afgewisseld met soms heel lyrische, soms heel technische liederen. In vele liederen bezingt hij de natuur als zijn leermeester. In één zo’n lied komt met een prachtige dialoog tussen Milarepa en een oudere vrouw en vooral diens dochter, die heel open staat voor Milarepa en hem allerlei vragen stelt.

Milarepa nodigt haar uit om te mediteren op al wat één en onvergankelijk is: een typisch tantrische meditatiepraktijk (te vinden bvb. in de hindoeïstische Vijnanabhairava Tantra) om de geest van de onrust van het vele en vergankelijke te genezen en verankeren in de vrede en bevrijding van het Ene en eeuwige. Met name het mediteren met de ruimte of leegte is een veelvoorgestelde meditatiepraktijk.

Het meisje heeft dit met overgave gedaan, maar komt later terug bij Milarepa, in eenvoud bekennend dat ze voortdurend geplaagd wordt met wat dat Ene/overgankelijke ‘bevolkt’, dus met de vele gedachten die in haar meditatie op het Diepste, het Ene, haar eigene zuivere Bewustzijn opduiken.

Het antwoord van Milarepa is typisch tantrisch en mahayana-boeddhistisch in het kwadraat:

Luister, gelukkig meisje, jij die rijkdom en geloof hebt! Als je je goed voelde bij het mediteren op de hemel, laat dat ook zo zijn bij de wolken: wolken zijn slechts manifestaties van de lucht; rust daarom midden in de sfeer van de lucht! Sterren zijn slechts weerspiegelingen van de zon en de maan; als je kan mediteren op zon en maan, waarom dan niet op de sterren? Daarom: absorbeer jezelf in het licht van de zon en de maan! Struiken en bomen zijn slechts manifestaties van een berg; als je goed kan mediteren op de berg, dan maar ook op de bomen! Daarom: verblijf in de standvastigheid van de berg! Golven zijn niets meer dan de beweging van de oceaan; als je goed kan mediteren op de oceaan, waarom niet op de golven? Daarom: ga onder (dissolve yourself) in het midden van de oceaan! De verstorende gedachtenstroom manifesteert de geest; als je goed kan mediteren op de geest, laat het dan ook zo zijn met de gedachtenstroom! Daarom: ga onder in de diepste Essentie van de Geest! 1

Realiseer je dat de wolken, de sterren, de struiken, de golven, de opkomende gedachten evengoed dezelfde lucht, maan(licht), oceaan en zuivere Geest zijn, want zij zijn daar toch een uitdrukking van. Alles is Bewustzijn, Openheid, Aandacht, ook onze storende gedachten! Alles is Goddelijk, de stilte maar ook de woorden, de innerlijke vrede, maar ook de emoties, het zuivere Niets, maar ook de beelden, de meditatie maar ook de bonte belevingen! Probeer in de dagdagelijks mallemolen van ervaringen en gedachten (het samsara) toch in contact te blijven met de diepe Onderstroom van de eenheid-van-alles (het nirvana). Het is niet gemakkelijk en vergt wellicht oefening, maar wie zei dat het gemakkelijk zou wezen?


1 Garma C. C. Chang, The Hundred Thousand Songs of Milarepa, Shambala, Boulder/London, 1977, pp. 146-148.

Het religieuze gemis — Hafiz

Volgens de Franse iranoloog de Fouchécour is dit gedicht van Hafiz, de allergrootste Perzische religieuze dichter, bijzonder geslaagd:

Wij zijn de zorgelozen, dronken en met prijsgegeven hart! Wij zijn de intimi van de liefde, vertrouwelingen van de Wijnbeker!// Men heeft wel vaak de boog van de blaam gespannen tegen ons,/ sinds de wenkbrauwen van de Geliefde ons verleidden.// Jij, bloem, het gebrek aan de wijn van de dageraad/ schroeide je vannacht./ Wij, wij zijn deze klaproos,/ geboren met de brandwonde van gemis.// Als de Meester van de Wijzen moe word van ons berouw,/ zeg hem dan dat het tijd is om de wijn te distilleren: hier staan we, met onze spijt!// Door Jou gaat onze onderneming erop vooruit: Gids op de weg, werp ons toch een blik toe!/ Wij bekennen het graag: we geraakten onderweg verdwaalden.// Denk niet dat het hier over wijn en beker gaat zoals bij de tulp!/ Zie de brandwonde die wij toelieten in ons bloedend hart!// Je hebt gevraagd: ‘Hafiz, waarmee rijmen al die bonte kleuren en fantasieën?’/ Vergis je maar niet, wij zijn zo naakt als het kleitablet. 1

Het is een typisch gedicht van qalandarriyyat, d.w.z. soefi’s die bewust hun mystieke liefde verbergen onder laakbare drinkebroer-liederen en die uitdrukkelijk het misprijzen van de orthodoxe islamleraars en de goegemeente opzoeken om hun ego geen kans te geven. Vrijbuiters dus, maar mystici:

Wij zijn de zorgelozen, dronken en met prijsgegeven hart! Wij zijn de intimi van de liefde, vertrouwelingen van de Wijnbeker!

Zo wordt de tweede strofe duidelijk. De Wijnbeker uit strofe één staat voor de leidsman, vriend en/of de geliefde, in wie de dichter de manifestatie van de goddelijke Liefde heeft mogen ontvangen:

Men heeft wel vaak de boog van de blaam gespannen tegen ons,/ sinds de wenkbrauwen van de Geliefde ons verleidden.

Strofen vier en vijf staan een beetje apart en zijn een smeekbede tot die vriend(in), dat deze zich over de dichter mag ontfermen, en diens momenten van spijt over de harde weg van de liefde niet kwalijk moge nemen:

Als de Meester van de Wijzen moe word van ons berouw,/ zeg hem dan dat het tijd is om de wijn te distilleren: hier staan we, met onze spijt!// Door Jou gaat onze onderneming erop vooruit: Gids op de weg, werp ons toch een blik toe!/ Wij bekennen het graag: we geraakten onderweg verdwaalden.

De laatste twee strofen richt zich dan weer tot de lezers van het gedicht, om hen erop te wijzen dat dit niet enkel literatuur is, maar beleefde ervaring van de openhartige dichter:

Denk niet dat het hier over wijn en beker gaat zoals bij de tulp!/ Zie de brandwonde die wij toelieten in ons bloedend hart!// Je hebt gevraagd: ‘Hafiz, waarmee rijmen al die bonte kleuren en fantasieën?’/ Vergis je maar niet, wij zijn zo naakt als het kleitablet.

Maar het meest kostbaar is wel strofe drie met het prachtige beeld van de lege klaproos (later tulp):

Jij, bloem, het gebrek aan de wijn van de dageraad/ schroeide je vannacht./ Wij, wij zijn deze klaproos,/ geboren met de brandwonde van gemis.

De religieuze mens vergelijkt zich met een klaproos. De klaproos is rood gekleurd, want één en al liefde. Hij/zij is ook als een lege tulp want slechts omhulsel rond een afwezigheid, de afwezigheid van de Geliefde: hij/zij is liefde die nog niet écht en helemààl Liefde is, ego dat nog niet restloos opgegaan is in de Ander, in pure liefde — en dus zich ‘leeg’ voelt. Bovenal draagt de klaproos/tulp diep in zich het brandmerk van het lijden. Zoals een slaaf het zwarte brandmerk van zijn eigenaar ontvangt, zo heeft de religieuze mens het verlangen naar de Liefde in zich ontvangen als een merkteken. Dat merkteken is niet zoet, het is immers de pijn van het gemis, het is schroeiend lijden dat men nog niet bij en één met de Ge-Liefde is.

De tegenstelling tussen de klaproos of tulp en de mysticus wordt dan in de verf gezet. De fysieke klaproos mag even geschroeid zijn door de dorheid van de nacht, elke morgen ontvangt zij toch maar verse dauw. De mysticus daarentegen, de diepreligieuze mens, die lijdt wel voorgoed aan het verlangen.

Paradoxaal is dit natuurlijk ook zijn geluk: te mogen reizen naar en in de Liefde. Zo is verlangen tegelijk rust, reikhalzen tegelijk bezit (cf. Gregorius van Nyssa), en ziekte tegelijk gezondheid (Johannes van het Kruis).


1 Charles-Henri de Fouchécour, Hafez. Le Divan, Verdier, Lagrasse, 2006, pp. 904-905; met excuses voor deze onfraaie letterlijke vertaling van een Franse prozavertaling van een hoogstaand Perzisch gedicht.

Roos van geluk — Rilke

Rainer Maria Rilke (1875-1926) is zelf zo delicaat als een roos. Opgevoed tot z’n zesde als meisje omdat zijn neurotische moeder liever een meisje had gehad; vader was vroeg gestorven. Een heel complexe levensloop.

Op zijn eigen grafsteen zou Rilke later laten beitelen: ‘O roos, zuivere tegenspraak, lust,/ niemands slaap te zijn/ onder zoveel oogleden.’ De roos was een centraal symbool voor de existentialistische Rilke: ze is voor hem beeld van de volheid én leegte tegelijk die het leven kenmerkt:

Hoe komen wij zo verwonderd/ over je frisheid, roos van geluk? Omdat je bloembladgewijze/ in jezelf rust.// Wakker sta je maar in je midden,/ slaap je. De talloze tederheden/ van je roerloze hart/ vloeien je naar de lippen.

Omwille van haar samenspel tussen het vele en het ene (vele blaadje maken één bloem), omwille van haar kleur en geur, om haar verwijzing naar de vrouw en naar de liefde ook, drukt zij de volheid van het menselijke bestaan uit.

Maar omwille van haar leegte (tussen de blaadjes), omwille van haar verminking (het feit dat om deze gecultiveerde roos te kunnen worden de stamper en meeldraden eruit moesten, nochtans de essentiële seksuele organen van de bloem), is zij ook beeld van de menselijke leegte. Zo is de roos ‘zuivere tegenspraak’, eenzaamheid temidden van zoveel relaties, liefdevreugde temidden van pijn. Door de beaming van deze haar eigen werkelijkheid wordt de roos echter gratuiteit, gave die de ander verheugt, zoals deze strofe lijkt te zeggen:

Verkies jij, roos, onze vurige gezellin te zijn/ in vervoeringen die wij nu beleven?/ Of is het eerder herinnering die je trekt/ als het geluk verkeert?// Zoveel malen heb ik je gezien, gedroogd en gelukkig,/ — elk bloemblad een lijkwa —/ in een geurend kistje, naast een haarlok,/ of in een lievelingsboek/ dat men eenzaam herlezen zal. 2

Zo verbeeldt de roos net als het menselijke bestaan tegelijk de pijn om het gemis van eenheid én de vreugde van de gegevenheid aan en het samenzijn met de anderen. De roos die wij elkaar schenken drukt dus tegelijk onze geluksmomenten met elkaar uit en de herinnering aan geleden leed. Dàt geven wij aan elkaar, en zo leren wij elkaar leven. De geschonken roos is voor Rilke m.a.w. de uitnodiging om deze grote paradox van het leven te aanvaarden.


1,2 R. M. Rilke, Les Roses, in Oeuvres poétiques et théâtrales, Gallimard, Paris, 1997, vertaald door Maria de Groot, http://www.pietswerts.be, 1.13.

Leegte — Liezi

De Liezi is één van de belangrijkste taoïstische geschriften, die toegeschreven wordt aan een Lie Yukou uit de vijfde eeuw v.C., maar in feite pas rond de vierde eeuw n.C. is geredigeerd, misschien met oudere stukken.

In de Liezi staat het thema van de leegte centraal, taoïstisch thema bij uitstek dat ook in de Laozi (of de Daodejing) en in de Zhuangzi een prominente rol speelt. Deze ‘leegte’ wordt door Westerlingen niet zelden nihilistisch geïnterpreteerd, wat een groot misverstand is. ‘Ontvankelijkheid’ is een goed synoniem, of ‘openheid’: een vaas die leeg is, is een vaas die open is en klaar om te ontvangen. Leegte staat in het Chinese denken diametraal tegenover grijpen en manipuleren.

Iemand vroeg aan Meester Liezi: ‘Waarom hecht u waarde aan de leegte?’ ‘In de leegte,’ antwoordde Liezi, ‘gaat het helemaal niet om “waarde hechten aan”.’ Meester Liezi zei: ‘Voor wie zich wil ontdoen van zijn roem is er niets beter dan stilte, is er niets beter dan leegte. Wie stil is en wie leeg is, vindt zijn juiste plek. Wie echter neemt en geeft, raakt zijn juiste plaats kwijt. Wie met medemenselijkheid en plichtsbesef komt zwaaien als de natuurlijke orde eenmaal is verstoord, zal niet in staat zijn de weg terug te vinden.’ 1

Deze tekst heeft het over nemen en geven, komen zwaaien met begrippen en deugden. Daar plaatst de taoïst zijn stilte en natuurlijkheid tegenover, het niet in-grijpen in het leven met vooropgestelde begrippen, waarden en normen.

Een andere tekst maakt dan weer duidelijk dat deze stilte en leegte de vrucht zijn van het luisteren naar de eigen natuur en de natuur van wat ons omgeeft, om daar soepel op in te spelen, eerder dan deze te willen doen plooien naar eigen of culturele inzichten, naar wat ‘men vindt’.

‘Ik heb helemaal geen Weg. Ik begon met dat wat ik bij mijn geboorte had, groeide op met mijn eigen aard, en vervolmaakte mezelf door het lot. Met de draaikolk ga ik onder en met de opborrelende golven kom ik weer boven. Ik volg de Weg van het water, zonder als individu iets te ondernemen. Dat is mijn manier om me in het water te bewegen.’ 2

Daar gebruiken de Chinese denkers graag het beeld van het water voor: zoals het water niet in opstand komt tegen wat is, maar zich aanpast aan wat is en net door zich aan te passen uiteindelijk toch wint, zo zal ook de mens het verst komen door zich soepel mee te bewegen met wat op zijn levenspad komt, eerder dan door in opstand te komen.

Dit alles als ‘vergetelheid’ geduid: het is niet leven vanuit het ordenende en sturende verstand en de gevoelens, maar alle hokjesdenken loslaten en de werkelijkheid zichzelf laten zijn. Het denkend benaderen van wat we meemaken zorgt zozeer voor ‘verstrikking’ en ‘verwarring’, zegt Liezi:

Vroeger, toen ik vergat, kende ik geen grenzen. Ik was me er niet van bewust of het universum al dan niet bestond. Nu ik plotseling weer mijn geheugen heb, raak ik verstrikt in duizend draden van leven en dood, winst en verlies, droefenis en vreugde, liefde en haat, die zich de voorbije decennia hebben gespannen. Mijn vrees is dat leven en dood, winst en verlies, droefenis en vreugde, liefde en haat in de toekomst mijn geest danig in de war gaan sturen. Zal ik ooit nog een moment van vergetelheid kennen?3


1 Jan De Meyer, De geschriften van Liezi. De taoïstische lunst van het relativeren, Augustus, Amsterdam-Antwerpen, 2008, 1,11.

2 en 3 Ibid., 2,9; 3,7.

In stilte zitten — Zuowang Lun

De Zuowang Lun (Sitting in Oblivion, Zitten en Vergeten) is één van de belangrijkste teksten van het latere taoïsme, geschreven door Sima Chengzhen (647–735). ‘Zitten en alles vergeten‘ is een uitdrukking die voorkomt in de Zhuangzi (19,6) en vanaf Zhuang Zi het slagwoord is geworden van de taoïstische meditatie.

Daarom, als iemand begint het Dao te onderzoeken, moet hij in stilte gaan zitten en de geest temmen. Hij moet de geprojecteerde werkelijkheid loslaten en verblijven in niet-zijn. Wanneer iemand verblijft in niet-zijn, zonder gehecht te geraken aan ook maar één ding, dan treedt men vanzelf (naturally) binnen in de leegte en het niet-zijn. Daar wordt men één met het Dao. Het Geschrift zegt: ‘Het centrum van het opperste Dao is sereniteit en niet-zijn, waar het hart zonder afwijking is en ook geest en fysieke structuur dat zijn. Door naar de diepste bron van de geest en het lichaam te gaan, vindt men dat hun wortel de Dao is‘. 1

In de eerste zin wordt de eigenlijke methode beschreven: taoïstisch mediteren is in een eenvoudige fysieke meditatiehouding gaan zitten en dan het lichaam bewegingloos houden, zodat zo weinig mogelijke fysieke prikkels de aandacht naar zich trekken. In het verlengde van die fysieke stilte en daardoor aangedreven — want een stil lichaam verstilt vanzelf onze geest gevoelig — wordt onze innerlijke beleving rustiger, vrediger, stiller. De geest ‘temmen’ leidt er vervolgens toe dat minder gedachten over de werkelijkheid onze ervaring van de werkelijkheid kleuren, vervormen en voeden. Zo keert de taoïst terug naar de stilte, naar de innerlijke vrede en rust die zijn diepste natuur is.

Het iets wordt herleidt tot ‘niet-zijn’ en ‘leegte’, die duidelijk allesbehalve nihilistisch wordt ervaren maar integendeel als verhoogd/verdiept bewustzijn, als contact met en herbronning in het Ultieme. De eigen diepste kern, het innerlijke centrum dat bereikt wordt in de meditatie is niets minder dan de Kracht (de) die de kosmos aandrijft en in stand houdt: tot rust en ‘sereniteit’ komen dáárin is bij de zuiverheid van fysieke en mentale kracht komen, om erdoor getransformeerd en gerevitaliseerd te worden. Diep in ons schuilt de ‘bron’ van geest en lichaam en zijn geworteld zijn in het Ultieme, in de goddelijke Weg (Dao), het goddelijke Principe dat alles in zich opneemt, draagt en met nieuwe energie uitzendt.

We vinden hier dezelfde structuur als wat in theïstische context wordt omschreven als ‘tanken bij God’. Soms wordt dit niet als gratuit genoeg gezien tegenover God, als was het een gebruiken van God. In het taoïsme zou dit juist als te antropomorf beschouwd worden: het Ultieme is daar Kracht, en het zitten in stilte en sereniteit de enige manier om één te worden met het Ultieme. Het is echter niet evident voor de mens om hier zijn diepste, goddelijke Kracht aanwezig en beschikbaar te weten, niet alleen zijn fysieke maar ook zijn mentale en morele kracht…


1 Livia Kohn, Sitting in Oblivion. The Heart of Daoist Meditation, Three Pines Press, Dunedin, 2010, p. 142.

Noch angst, noch twijfel — De Hartsoetra

Zoals we weten wil het boeddhisme een verlossingsweg aanreiken, een mystiek zwijgen huldigend over het Ultieme. (Want ja, dit zwijgen erover is beslist geen atheïsme en zelfs geen agnosticisme, maar een spirituele praxis.) Toch is later een méér theoretische onderbouw gekomen, die zich gaandeweg dieper en dieper zocht te funderen. In het boeddhisme ‘van het Grote Voertuig’ (Maya-yana) vormt de Hart-soetra een mijlpaal op dit vlak. Deze korte soetra is één van de belangrijkste, meest gekende en gereciteerde teksten van het boeddhisme, geredigeerd tussen de eerste eeuw vòòr en de zesde eeuw na Christus.

Het zijn niet alleen de aspecten van ons menszijn die geen onwrikbare eigenheid hebben waaraan we ons kunnen vastklampen, àlles tot op het kleinste onderdeel van onze tijdruimtelijke wereld is zonder eigenheid, en dus wankel, afhankelijk. Het was juist dit vastklampen aan unieke en onvergankelijke dingen en ideeën omtrent de wereld buiten onszelf en binnen onszelf, dat maakte dat wij gingen grijpen en graaien. Strohalmen die ons verlangend maakten en vervolgens desillusioneerden en deden lijden aan het bestaan. Maar in feite bestaat niets op zich, als iets zelfstandig en onafhankelijk van andere zaken. Het is de kernintuitie van het boeddhisme: alles hangt samen met alles, ontstaat en vergaat samen met alles. Neem dit ‘afhankelijk ontstaan’ weg, en er kan niets meer bestaan:

Al deze zaken, dierbare Sariputra, worden gekenmerkt door leegte. Zij worden noch geschapen noch vernietigd, noch verontreinigd noch zuiver, zij nemen noch toe noch af. … Omdat er niets te bereiken valt en bodhisattva’s vertrouwen op volmaakte wijsheid kennen hun harten en geesten noch angst, noch twijfel. Omdat zij geen angst en geen twijfel lijden, hebben zij ook geen vrees. Ver verwijderd van alle vervormde en dwalende gedachten zijn zij gekomen tot het punt van ophouden. Omdat alle verlichten uit het verleden, het heden en de toekomst vertrouwen op volmaakte wijsheid hebben zij volledig, juist en universeel ontwaken bereikt. 1

Waar het traditionele boeddhisme uitnodigde om de rondedans van de onbevredigende werkelijkheid los te laten en binnen te gaan in de vrijheid en rust van de onthechting en de meditatie, stelt de Harts-soetra voor om die innerlijke vrijheid en dieptebeleving temidden van het dagelijkse omgaan met de dingen (uiterlijke en innerlijke) te zoeken en vinden. Niets is onvergankelijk en zelfstandig, dus ook niet eens de vier nobele waarheden van de Boeddha: het lijden, de begeerte (die het veroorzaakt), de onthechting (die de begeerte loslaat) noch het achtvoudige pad (hier naartoe). Er is geen verschil tussen de uiterlijke, onbevredigende werkelijkheid en de vrede van de verlossing: dat verschil zit alleen in ons hoofd. Als we dit denken loslaten en de wereld nemen zoals zij is zonder oordeel en veroordeling, ontdekken en beleven wij de vrijheid temidden van die wereld zelf.

Deze intuïtie, stelt de soetra, kunnen we ook als een ‘heilig woord’ nemen en vaak herhalen, totdat zij diep in ons postvat: alles gaat voorbij, niets blijft, en dàt is de wijsheid van de verlossing:

Daarom moet men weten dat deze vervolmaakte wijsheid een grote geestelijke mantra is. Het is de mantra van het grote licht, onovertroffen. Weergaloos als hij is, kan deze mantra alle lijden uitwissen. Omdat hij waarlijk efficiënt is, verklaar ik dat de mantra van vervolmaakte wijsheid aldus moet gereciteerd worden: ‘Voorbij, voorbij, afgrondig voorbij, geheel voorbij. Lof aan wijsheid! 2

Deze pijnlijke wereld is de heilige wereld, het vergt alleen zuivere ogen om dat te zien. Geen oordeel, maar ontvankelijkheid, en dan rusten in vredevol zijn.


1,2 J.P. Keenan – Linda Keenan, I Am/No Self. A Christian Commentary on the Heart Sutra, Eerdmans, Michigan/Cambridge, 2011, pp. 43-44.

Leegte bloeit met mededogen — Saraha

‘Tantrisme’ is een aanvoelen, een beweging die overal in het Oosten ontstond om wereldvluchtende tendenzen tegen te gaan, zoals die opgestoken waren in de spiritualiteit van het hindoeïsme, het boeddhisme en het taoïsme. Mystiek is het ervaren van de radicale Eenheid die alles doordringt en bezielt, en erdoor omgevormd worden. Maar sommigen konden na het proeven van die Eenheid het vele, de kosmos, niet meer smaken…

Ook in het boeddhisme rezen mystici op die er hartstochtelijk op wezen dat de ‘verlichting’, d.w.z. de bevrijding van het lijden, van illusie en desillusie, niet te vinden zijn in de onthechte meditatie alleen, maar ook — en wel op grond van een duchtige meditatiepraktijk (of ook zomaar, door ‘genade’!) — in de heel gewone dingen van het leven.

Daarom zegt de tantrische boeddhist Saraha (8ste eeuw) dat iedereen ten diepste vrij en vervuld is, dat onze ego’tjes met hun lief en leed per slot van rekening voorbijgaande illusie zijn. Er is alleen de Leegte die zich nu eens in deze en dan in gene concrete gestalte (mens, ding, gebeurtenis) hult:

Wees niet verward omtrent ‘ander’ en ‘jezelf’: iedereen is de Boeddha, zonder ophouden. Dat is het: de vlekkeloze opperste Plaats, denken (mind) dat natuurlijkerwijze zuiver is. / De kostbare boom van non-duale geest (mind) spreidt zich uit in de drievoudige wereld; hij draagt bloem en vrucht van mededogen — al is er niet ‘ander’ en ‘goed doen’./ De kostbare boom van de Leegte bloeit met mededogen, talloos en veelkleurig; het genoegen van de naaste is zijn finale vrucht: denken (mind) gericht op andermans vreugde. 1

Deze Leegte is in feite Volheid, zij is het besef en de beleving dat niets of niemand op zich bestaat, dat wij slechts evoluërende knooppunten zijn in een web van relaties: wij zijn niet, wij interzijn — zoals de Vietnamese zenmonnik Thich Nhat Hanh (°1926) het formuleerde. Voor jezelf leven is dus illusie en lijden, voor elkaar leven is bevrijding en vreugde.


1 Roger R. Jackson, Tantric Treasures. Three Collections of Mystical Verse from Buddhist India, Oxford University Press, Oxford, 2004, nrs. 106-108, pp. 113-114.