‘Hier ben ik!’ — Al-Hallaj

De befaamde Iraakse soefi Mansur Al Hallaj (858-922) hoeft niet onder te doen voor de Vlaamse Hadewijch of Beatrijs wat hartstochtelijke godsliefde betreft: intense minnemystiek is eigen aan alle wereldreligies. Wat eveneens heel eigen is aan mystiek en het wereldbeeld van mystici is het vermogen om paradoxen te beleven en uit te houden. Wat voor geringe liefde en klein verstand (of misvormd verstand) onmogelijk is, is dat voor groter liefde en wijsheid wel — en zeker naarmate men van het Westen naar het Oosten gaat.

Mystiek is het vermogen om uiteenlopende ‘eigenschappen’ van het Ultieme en van de spirituele ervaring samen te denken en samen te beleven:

Hier ben ik, hier ben ik! O mijn geheim en mijn bekentenis! Hier ben ik, hier ben ik, o mijn doel en mijn betekenis! Ik aanroep Je… néé, Jij bent het die mij tot Jou roept! Hoe had ik ‘Jij bent het’ kunnen roepen als Jij me niet had ingefluisterd ‘Ik ben het’? O essentie van de essentie van mijn existentie, o eindpunt van mijn plan, o Jij mijn woord, en mijn uitspraken en mijn gestamel! O al van mijn al, o mijn gehoor en mijn zicht, o mijn totaliteit, mijn samenstelling en mijn delen! O al van mijn al, maar het al van een al is een raadsel, en ik verberg het al van mijn al als ik het wil uitdrukken! O Jij in wie mijn geest is opgeheven, reeds stervend van verrukking, nu ben Je zijn loon in mijn ontreddering! Ik ween over mijn leed, gespeend van mijn vaderland, door gehoorzaamheid, en mijn vijanden nemen nu deel aan mijn klaagzangen. Naderde ik – dat mijn vrees mij verwijdere, en ik ril van het verlangen dat mij aangrijpt in het diepst van mijn ingewanden. Wat zal ik doen met deze Minnaar waar ik verliefd op ben, mijn Heer! Mijn dokters hebben het gehad met mijn ziekte. Men zegt me: Maar genees toch door Hem! Maar ik zeg: geneest men dan van een ziekte door deze ziekte? De liefde voor mijn Heer heeft me uitgemergeld en verteerd, hoe zou ik me beklagen bij mijn Heer over mijn Heer? Zeker, ik zie hem en mijn hart kent hem, maar niets kan hem uitdrukken, tenzij mijn oogluiken. Ach, wee mijn geest om mijn geest, helaas voor mij vanwege mij, ik ben de oorzaak van mijn tegenspoed! Als een drenkeling waarvan enkel de vingers bovendrijven om te hulp te roepen, in volle zee. Niemand weet wat mij is overkomen, en van hem hangt af of ik sterf of herleef! O opperste smeekbede, en hoop, o mijn Gast(heer) (Hôte), o leven van mijn geest, o mijn geloof en mijn deel hierbeneden! Zeg mij ‘Ik heb je vrijgekocht’, o mijn gehoor en mijn zicht! Hoe lang nog dit uitstel, in mijn verwijdering, zo ver? Ook al verberg Je je voor mijn beide ogen in het onzichtbare, mijn hart bespiedt je opstaan, in de verte, van ver. (166) 1

Men hoeft lang niet alles aan deze complexe tekst te begrijpen, maar van hartstochtelijkheid gesproken!

Zoals leven toch het leren ervaren is hoe contradictie en complexiteit kunnen samengaan in één organische geheel, tot alles uiteindelijk zelfs eenvoudig wordt, zo is ook mystiek het achtereenvolgens — of soms gelijktijdig — beleven van grote uitersten zoals intense godservaring en diepe verlatenheid, ernstige beproevingen en diepe vrede, niet-begrijpen en intuïtief wéten, diepe vrijheid temidden van veel onvrijheid, en zo nog veel paradoxen méér.

In bovenstaande tekst komt heel mooi tot uiting wat de essentie van Al Hallaj’ denken is: God is ‘Désir essentiel‘, Gods wezen is verlangen. ‘Hij’ is het Verlangen om de schepselen één te maken met zichzelf, en dit Verlangen wordt in de mens het verlangen om op te gaan in God. Het ik van de mens openbaart zich gaandeweg steeds duidelijker als ten diepste het Ik van God. Waarbij deze twee zich onophoudelijk willen verliezen in elkaar: de Schepper scheppend, het schepsel terugkerend in de Eenheid.

Een andere tweede tekst geeft uiting aan iets typisch van het soefisme: het oplijsten van etappes op de mystieke weg, lijsten die natuurlijk van mystici tot mystici verschillen, vrij arbitrair zijn en wellicht enkel als doel hebben om de rijke schakering en de bewogenheid van de mystieke weg uit te drukken – en de mens te lokken onophoudelijk verder te trekken naar het Mysterie. Zelfs in God houdt de reis nooit op:

Het is de inkeer, dan de stilte; dan de stomheid en de kennis; dan de ontdekking; dan de ontbloting. En het is leem, dan vuur; dan helderheid en koude; dan schaduw; dan zon. En het is het rotsgesteente, dan de vlakte; de woestijn, en de stroom; dan is het vloed; dan de uitgedroogde bedding. En het is de dronkenschap, dan de ontnuchtering; dan het verlangen, en het toenadering; dan het samengevoegd worden; dan de vreugde. En het is de omhelzing, dan de ontspanning; dan de verdwijning en de scheiding; dan de eenheid; dan het verkoold worden. En het is de trance, dan de roep; dan de aantrekking en de gelijkvorming; dan de (goddelijke) verschijning; dan de inkleding (de verkiezing). Woorden, dit allemaal, toegankelijk enkel voor hen voor wie heel dit ondermaanse niet méér waard is dan een cent. En stemmen van achter de deur, maar men weet dat de gesprekken van de mensen verstommen tot wat gemurmel als men naderbij komt. En de laatste gedachte die in de getrouwe opkomt, wanneer hij bij de afsluiting aankomt, is ‘mijn lot’ en ‘mijn ik’. Want de schepselen zijn slaven van hun neigingen, en de waarheid over God, wanneer men Hem vaststelt, is (dat Hij) heilig (is). (66) 2

Al-Hallaj hield erg veel van Jezus en reisde predikend rond met de woorden ‘Ik ben God’ (waarmee hij natuurlijk bedoelde dat zijn menselijke ego helemaal doorstraald was van — of plaats gemaakt had voor — het goddelijke Zelf). Om die uitspraak werd hij gruwelijk terecht gesteld: hij werd gemarteld en gekruisigd.


1,2 Al-Hallaj, Diwan (tr. L. Massignon) in Eva de Vitray-Meyerovitch, Anthologie du soufisme, Albin Michel, Paris, 1995, pp. 66.166.