De Nederlandse karmeliet Kees Waaijman schreef een belangrijk werk over mystiek waarin hij de centrale thesis ontwikkelt dat mystiek over omvorming gaat. Mystiek als een proces van omvorming. Vermoedelijk zou geen enkele mysticus het oneens met hem zijn. Iemand die alvast volmondig met hem zou instemmen is Rumi.
Van Rumi is een tekst uit de Masnavi heel bekend geworden, omdat velen deze tekst citeren als een aanvoelen van de evolutieleer avant la lettre. Lang voor Darwin zou Rumi ingezien hebben dat er een eeuwenlange evolutie plaatsvindt van mineraal over plant tot dier en uiteindelijk mens. Dit is de bewuste tekst:
Edele vrienden, slacht deze koe als je je inzicht wilt verheffen. Ik liet het mineralenrijk achter me en begon te groeien. Ik liet het plantenrijk achter me en bereikte de dierlijke staat. Ik liet het dierenrijk achter me en werd Adam. Wat heb ik dan te vrezen? Ben ik van sterven ooit minder geworden? Straks laat ik het menszijn achter me. Stijg op en word een engel. Toch moet ik zelfs de staat der engelen ontvluchten, want alles vergaat behalve Zijn Gelaat. Opnieuw word ik geofferd en laat het engelenrijk achter me, ik word wat niet voorstelbaar is – ik besta niet meer. Niet-bestaan zingt luid en duidelijk zijn melodie: Waarlijk, tot Hem zullen wij wederkeren! 1
Als je deze tekst echter aandacht leest, wordt het wel duidelijk dat Rumi hier heus geen evolutietheorie huldigt, maar het leven van de mens beeldrijk beschrijft als een voortdurend groeien en transformeren. Het ‘ik’ van deze tekst is letterlijk het ego in de mens, dat eerst zoals een mineraal volledig ongerelateerd in de wereld staat (de vraag is of men daar nu nog zo over kan denken) en vervolgens zoals een plant puur functioneel begint te interageren met zijn omgeving.
Als Rumi het heeft over de dierlijke staat komen we explicieter op het terrein van de karakterisering van soorten ego’s, want Rumi vergelijkt de ziel (het ego) heel vaak met allerlei soorten dieren in zijn Masnavi, vooral met ego’s die op zichzelf terugplooien, listig en zelfzuchtig. De spirituele weg is er een van transformatie van die ego’s (nafs in het taal van de soefi’s), van dierlijk tot menselijk, en van laag-menselijk tot hogere graden van menselijkheid.
Met de engel bedoelt Rumi niet dat we ooit engelen in de hemel zullen worden, maar wel dat onze liefde, onze humaniteit zich zo kan ontwikkelen dat zij een ‘engelachtige’ graad of hoogte verkrijgt. Tenslotte wordt zelfs de graad van hogere humaniteit overstegen (het ‘engelenrijk’ wordt ‘achtergelaten’) en keert de mens helemaal terug ‘tot Hem’, tot het Ultieme. Dan gaat het ego helemaal onder in het goddelijke Jij: er is niets ‘ikkig’ meer aan de mens, hij is volledige openheid, ruimte. ‘Niet-bestaan’ is hier de paradoxale verwoording voor.
Menszijn is een onophoudelijke transformatie, tot we in God overgaan, God worden… Mystici zoals Rumi getuigen hierover, en getuigen dat het mogelijk is. Zeldzaam, maar mogelijk. Mogelijk, en dus een oproep, om altijd te blijven groeien in liefde.
1 Rumi, Masnavi III:3900-3906, in Sipko den Boer, Juwelen, Milinda, Waarbeke, 2006.