‘Ik zag hoe ik samen met mijn geliefde was overgebracht’ — Dante

In de Goddelijke Komedie voorafgaat, moest Dante Alighieri (1265-1321) herhaaldelijk de ogen neerslaan vanwege de intensiteit van de liefde die in de ogen van Beatrice, op hem gericht, straalde.

Heel zijn leven heeft Dante naar zijn Vrouwe gekeken, nu kijkt zij met goddelijke tederheid naar hem:

De aanblik van Beatrice was op dat moment zo schoon en haar lach zo stralend dat ik haar bij de beelden moet onderbrengen die ik niet vermag te beschrijven, omdat mijn herinnering mij in de steek laat. 1

In Beatrice Portinari (1265-1290) had hij de concretisering van het geheim van de vrouw in het algemeen ontdekt: de diepe gerichtheid op de liefde, boven alle denken en doen uit. Zoveel blijkt reeds uit zijn werk Vita nova. Daarom laat hij haar in het Paradijs optreden als de gids van de pelgrim die de mens is. Zij komt van het Ultieme en door zich aan haar te geven keert de mens terug tot het Ultieme, dat Liefde is.

Er zullen weinig schrijvers te vinden zijn in het christendom die de liefde en de goddelijke Liefde zò centraal stellen. In deze passage wordt dit mysterie beeldend uitgedrukt (het komt ook nog in andere passages in het Paradijs voor). Het is op het moment dat de pelgrim in de ogen van de Vrouwe kijkt, op dàt moment zelf, dat hij opstijgt naar een hogere kring in het Rijk van de liefde. Hij kijkt in haar ogen — en merkt dat hij is opgeklommen in het Paradijs:

Door haar hervond ik de kracht om mijn ogen weer op te slaan. En ik zag hoe ik samen met mijn geliefde was overgebracht naar een oord van hogere gelukzaligheid. 2

Sommigen reduceren Beatrice hier helemaal tot de Theologie, de Genade enz., en die allegorische rol speelt Beatrice zeker voor de vrome christen die Dante was. Maar het is over heel de Komedie duidelijk dat zij tegelijk de concreet-menselijke betekenis blijft behouden, die haar religieuze verwijzing niet verhindert, maar integendeel net belichaamt. (Zoals de twee naturen van Christus beurtelings schitteren in de Komedie, zodat we noch het unieke schepsel Jezus verwaarlozen, noch de goddelijke Eenheid.) Het is de concrete vrouw die de Theologie en de Genade belichaamt.

Dante is een consequente ‘Fedele d’Amore’. Het is Gods genade die ons verheft in het rijk van de liefde, maar het is ook de vrouw die ons verheft in het rijk van de liefde, en het is in de vrouw dat God het doet — niet exclusief, maar toch vooral. Het heil komt door de Joden, zei Paulus; het heil komt door de vrouw, zeggen de fedeli d’Amore. (Hier en daar idealiseren de vrienden-dichters van Dante de vrouw wel op een wijze die feministen echt niet kunnen smaken, maar niét Dante. Bij hem gaat het écht om een authentiek ontvangen.)

Uiteraard kunnen we deze sacramentele waarde van de liefde aan het werk zien in elke vorm van menselijke liefde (van vriend, willekeurige naaste enz.). Maar dit is juist wat de fedeli beweren: toch vooral in het mysterie van de vrouw. De schoonheid van de liefde van de vrouw (bij Dante vooral in haar blik en glimlach gesitueerd) is zo onbeschrijflijk als… God.

Zoals een Ibn Arabi ons uitnodigt mystieke diepte te geven aan het individualisme, nodigt Dante ons uit mystieke diepte te verlenen aan het feminisme.


1,2 Frans Van Dooren, Dante Alighieri. De goddelijke komedie, Ambo, Amsterdam, 2010, Paradiso 14, 79-84.

‘Liefde, die in mijn hart spreekt’ — Dante

De weg van Dante (1265-1321) is de weg van louter menselijke liefde (en via de liefde voor de filosofie) naar door het ultieme ‘Gods’-mysterie getransfigureerde menselijke liefde.

Als jonge man behoorde Dante tot een groepje dichters met de dolce stil novo, die het hoofse ideaal van de liefde in dichtkunst probeerden vorm te geven. Onze filosoof-politicus van Firenze kon echter geen genoegen nemen met deze visie op het leven. Voor hem was er een kosmische kracht in de werkelijkheid aanwezig die alles aandrijft, ‘de zon en de sterren’ — laatste woorden van de Goddelijke Komedie –, maar ook het menselijke hart. Als christen kende hij deze als de God van de bijbelse openbaring.

Deze Liefde spreekt in de menselijke geest, in het diepst van het mensenhart, in zijn affectiviteit en in zijn filosoferen, tot de mens, over de mens:

Liefde, die in mijn hart spreekt/ over mijn vrouwe, met onophoudelijk verlangen,/ beroert zaken aan die in mijn denken/ naar haar uitgaan. … De zoete daden die zij anderen laat zien/ roepen ijverende Liefde op,/ in de stem die zij laat horen./ Van haar mag men zeggen:/ in élke vrouwe is nobel wat men in haar vindt,/ en mooi wat op haar gelijkt. … Zo kan men nu begrijpen wat de menselijke geest is: dat is het subtiele en hoogst kostbare deel van de ziel die godheid is. Het is daar waar ik zeg dat Liefde tot me spreekt over mijn vrouwe. 1

Zij is in deze tekst het goddelijke in de mens! Zij doorstraalt de geliefde en ‘trans-humaniseert’ de minnaar. Het woord ‘trashumanar’ uit het eerste canto van het Paradijs, drukt de finale bekommernis van Dante uit: wanneer zullen we onszelf overstijgen tot tot een hoger soort mens, een liefdemens? Dat was Dante’s verzuchting na een leven waarin hij heel wat persoonlijke en sociale ellende had meegemaakt. Zullen wij in onze ellende ook hierop hopen?


1 Dante Alighieri, Banquet, Livre III,I-II, in Dante, Oeuvres complètes, Live de Poche, 1996, pp. 250-257.