Voltooid worden tot de volle gestalte — Willem van Saint-Thierry

Willem van Saint-Thierry (1080-1148) is één van de belangrijkste en nochtans weinig gekende mystici van het christendom. Zijn visie op de mystieke ervaring heeft veel christelijke mystici na hem beïnvloed. Willem was een benedictijn, sterk aangetrokken tot het ideaal van de cisterciënzers van zijn vriend Bernardus. Pas in 1135 kon hij toetreden tot de cisterciënzers.

Hij was een zelfstandig denker en schreef vele geestelijke traktaten, waaronder een commentaar op het Hooglied en een ‘gulden’ Brief aan de broeders van de Godsberg, een gemeenschap van kartuizers. Vooral in zijn commentaar op het Hooglied schreef hij fundamentele zaken neer over de relatie tussen liefde en mystiek. Voor hem is het orgaan van de kennis van het Ultieme het hart en is liefde het wezen van de mystieke ervaring. De liefde raakt God aan, want ‘liefde is zélf kennis’ (‘amor ipse intellectus est’).

Maar een, zoniet hét literair hoogtepunt van zijn geschriften zijn wel de Meditativae Orationes, waarin hij een schrijfstijl en religieuze intensiteit benaderde die niet voor Augustinus of Bernardus moet onderdoen. Onderstaande lange tekst, aanvang van de eerste meditatie, geeft een goed beeld van zijn stijl en van de rijkdom van zijn gedachtengang. Hij roept hier het ontzaglijke probleem van de verhouding tussen vrije wil en voorbestemming op. In hedendaagser termen beschouwd gaat het hier om de relatie tussen differentie en eenheid, d.w.z. tussen individualiteit en menselijke inspanning enerzijds en religieuze cultuur en goddelijke ‘genade’ anderzijds:

O onpeilbare rijkdom van Gods wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk blijken zijn beslissingen, hoe onnaspeurlijk zijn wegen! Wie kent de gedachte van de Heer? Wie is zijn raadsman geweest? Gij schenkt genade, Heer, aan wie Gij wilt en bewijst barmhartigheid aan wie Gij wilt. Dit hangt dus met af van de wil of de inspanning van de mens, maar van uw ontferming, Heer onze God. … De lemen kruik wil zich bevrijden uit de hand van haar Boetseerder. Deze zegt tot haar door de mond van zijn Profeet: ‘Ik heb haar gemaakt; Ik zal haar blijven dragen’. Toch wil zij zich losmaken uit de hand die haar vasthoudt en die haar draagt, al is het dan om te vallen, om te breken en om kapot te gaan. En zij roept: ‘Wat heeft Hij nog te klagen? Wie immers kan zijn wil weerstaan? En zij voegt eraan toe: ‘Waarom hebt Gij me zo gemaakt?’ Eeuwige Wijsheid, met zulke woorden wordt Gij toegesproken door die aarden kruik van leem, een kruik vol smadelijke en agressieve woorden, helemaal klaar voor vernietiging. Met recht en reden zou zij voor U moeten sidderen en beven en zou zij tot U moeten bidden. Het staat U immers vrij uit dezelfde klomp leem zowel kruiken te maken die in aanzien zullen staan als kruiken die alleen smaad zullen kennen. … De kruiken van uw erbarmen die Gij tot heerlijkheid hebt bestemd klampen zich aan U vast. Zij spreken geen opstandige taal zoals de andere, maar zij erkennen U als hun Schepper en Boetseerder. De andere echter beschouwen zich als een klomp leem die door uw hand wordt bewerkt. Wee hen als ze daar ooit zullen uitvallen, want dan zullen zij breken, kapot vallen en in het niets verdwijnen. Dat weten zij maar al te goed en dankzij uw genade vallen zij niet. … Ontferm U, Heer, ontferm U. Gij zijt onze Boetseerder en wij zijn uw leem. Op een of andere wijze horen wij nog samen; wij worden nog gedragen door uw sterke hand; wij blijven ons vasthouden aan de drie vingeren van geloof, hoop en liefde: uw vingers waaraan het hele gewicht van de aarde hangt en dit gewicht is de solide massa van uw heilige Kerk. Ontferm U, Heer, en houd ons goed vast, dat wij niet uit uw hand vallen. Louter onze nieren en ons hart met het vuur van uw Heilige Geest, en bevestig wat Gij in ons bent begonnen. Maak dat wij niet volledig verdwijnen, en tot leem of tot het niets terugkeren. … Voor U en door U werden wij geschapen en daarom keren wij ons tot U. Wij erkennen U als onze Schepper en Boetseerder. Wij aanbidden U om de wijsheid waarmee Gij alles beschikt en wij smeken U om de goedheid en de barmhartigheid waarmee Gij alles in leven houdt en beschermt. Voltooi ons, Gij die ons hebt gemaakt; voltooi ons tot de volle gestalte van uw beeld en gelijkenis, want volgens dat model hebt Gij ons geboetseerd. 1

Het vele (de menselijke vrijheid) wil zichzelf affirmeren te koste van zijn verbondenheid met het ene (het religieuze), maar het ene is juist de garantie van de zelfstandigheid van het vele. Deze bij uitstek post-moderne problematiek vindt hier een duidelijk antwoord: het Ene, de Godsvraag en het Godzoeken, vormen juist de bodem voor de vrijheid van het vele, want Het is er de diepste identiteit en bron van. Als bron en dragende grond vraagt Het niets liever dat het schepsel die unieke identiteit zou ontwikkelen. Het Godsmysterie wil niets liever dan dat wij onze ‘volle gestalte’ voltooien.

Religie heeft post-seculier heel veel toekomst — maar zal religie ook de taal van de toekomst spreken?


1 Willem van Saint-Thierry, Godsliefde. Meditaties, Gulden Brief, Leven van Bernardus, Damon, Budel, 2016, I, 1vv.

Het aangezicht van het hoogste Goed — Willem van Saint-Thierry

De ‘Contemplatieve gebeden’ van Willem van Saint-Thierry vormen een heuse inleiding tot het meditatieve en contemplatieve bidden — en daarenboven een zeer aantrekkelijke. Tenminste, als je door de Middeleeuwse taal en stijl heen kan breken, om er de betekenis uit te puren en in hedendaagse taal te herformuleren. Het is misschien evidenter oude teksten uit andere religies op die manier te benaderen, dan de teksten van de eigen/christelijke traditie, waarvan vele termen beladen zijn.

Zolang ik niet ontgroeid ben aan de rudimentaire neigingen van mijn zinnelijke verbeelding,  zult Gij mijn nog zwakke ziel laten begaan en haar aanmoedigen om haar vermogen te oefenen en om de verbeelding van haar geest te richten op de nederige geheimen van uw menselijk bestaan. Zo mag ik de kribbe omhelzen van de Pasgeborene en zijn heilige jeugdjaren vereren. Zo mag ik de voeten zoenen van hem die aan het kruis hangt en daarna de voeten van de Verrezene omklemmen en vurig kussen. Zo mag ik mijn vinger in de plaats van de nagelen steken en uitroepen: ‘Mijn Heer en mijn God’. … Bij dit alles geldt wat Job zegt: ‘Ik zondig niet wanneer ik [in Hem] mijn eigen menselijkheid opwek, wanneer ik aanbid en vereer wat mijn verbeelding oproept, als ik beluister en met mijn handen de geheimen van het Woord des Levens aanraak. Ik wil zelfs vrijmoedig stellen dat Gij in uw milde en wijze voorzienigheid deze genade van alle eeuwigheid voor ons hebt voorbeschikt. Ja, het is een van de meest doorslaggevende beweegredenen geweest om mens te worden, dat er in uw Kerk veel kleine kinderen zijn, die nog melk nodig hebben en die het vaste voedsel nog niet kunnen verteren. Zij zijn nog niet in staat spiritueel en op uw [goddelijke] wijze over U te denken, en zij verlangen in U een gestalte te vinden die hun eigen menselijke natuur niet onbekend is. Bij het offer van hun gebed kunnen zij zich dan deze menselijke gestalte voor ogen roepen, zonder aanstoot te geven aan het [rechtzinnige] geloof, omdat zij nog niet in staat blijken hun ogen te richten op de volle klaarte van uw goddelijke majesteit. – En wat is hij zalig, deze tempel van de Heilige Geest! … Als wij dan met grote aandacht die afbeelding van uw lijden aanschouwen, dan schijnt haar stilte zelf ons vanop het kruis toe te spreken: ‘zoals Ik u heb liefgehad, zo Zal ik u tot het uiterste toe blijven liefhebben. Dood en hel mogen Mij doden tot hun eigen ondergang, maar gij, geliefde vrienden, komt gij u voeden en uw dorst lessen ten eeuwigen leven’. 1

De grootste struikelblok bij deze tekst lijkt de ‘devotie tot het heilig kruis’ te zijn, maar de zinnen die Willem hier zorgvuldig gebruikt geven in feite aan dat het niet om een sentimentele, uiterlijke vroomheidspraktijk gaat.

Wat Willem bedoelt is dat het Ultieme Liefde is, en in de geschiedenis gestalten aanneemt die zowel die liefde van het Godsmysterie voor de mens aanschouwelijk maken als de liefde van de mens voor dat Mysterie voor-tonen. Vooral in de grote religiestichters treedt de Liefde die alles bezielt naar voren als een concrete figuur, die menselijk begrepen en benaderd kan worden. Voor de christenen, die Willem en zijn beoogd publiek waren, is deze nederdaling of incarnatie van de Liefde natuurlijk Jezus.

Voor Willem is enkel het hart de plaats waar wij God kunnen ervaren, is enkel de liefde de ‘hand’ waarmee wij het Mysterie kunnen aan-voelen. Het Ultieme naderen en ervaren kan dan ook niets anders zijn dan groeien in de liefde; hoe meer wij feitelijk liefhebben, hoe meer wij kennen wat traditioneel als ‘God’ wordt genoemd. Omgekeerd heeft notionele ‘godskennis’ die niet met liefde gepaard gaat geen waarde voor Willem en drijft zij de mens enkel verder van het Ultieme — een straffe gedachte.

Daarom wordt uw kruis voor ons als dat laken uit de hemel, dat aan de heilige Petrus in een visioen werd getoond. Met zijn vier uithoeken opgehangen aan de hemel, werd het neergelaten. Alle dieren, zowel reine als onreine, treden daarbinnen. Aldus worden ook wij tot onze grote vreugde naar de hemel opgetrokken, waar wij die nog onrein zijn, eveneens gereinigd zullen worden. Zo wordt door bemiddeling van een afbeelding van uw lijden, o Christus, ons nadenken omtrent uw goedheid jegens ons, plots omgevormd tot een grote genegenheid voor het opperste goed. Waarin dit goed bestaat, daarvan laat Gij ons het aanschijn zien in het werk van uw heil. Het gaat hierbij niet om een verstaan dat door een poging van grote menselijke inspanning wordt ontwrongen. De ogen van onze geest knipperen daarbij niet, verblind door uw licht. Maar dit inzicht groeit langzaam door een rustig gevoel van liefde, door een goed gebruik van onze ogen en door een zoet genieten. Het is uw eigen Wijsheid die daarbij al onze vermogens harmonieus weet te ordenen. … Al wie langs een andere weg poogt omhoog te klimmen, haalt zich veel ellende op de hals. Wie echter langs U, die de deur zijt, binnengaat, wandelt op een effen weg en hij komt tot de Vader, tot wie niemand kan komen tenzij door U. Zo iemand doet niet langer moeite om inzicht te verwerven in een kennis waarvoor zijn verstand te klein is, maar hij laat zich volkomen overweldigen door de zoetheid waarmee Gij zijn hart beroert. Een machtige stroom van vreugde overstroomt deze begenadigde ziel, waarbij zij de indruk krijgt U te kunnen zien zoals Gij werkelijk zijt. Terwijl zij met veel smaak nadenkt over het wonderbaar sacrament van uw passie, herkauwt zij uw goedheid jegens haar: een gave die even groot is als Gij zelf zijt, of beter nog, de gave die Gij zelf zijt. Dan lijkt zij U te mogen zien van aangezicht tot aangezicht. Het aangezicht van uw hoogste goed verschijnt haar dan op het kruis en in het werk van uw heil. Dat kruis wordt voor haar het gelaat van een geest die zich in grote genegenheid helemaal naar God heeft gekeerd. … Deze mens hoeft geen trappen te beklimmen om bij het altaar te geraken. Hij kan langs de effen weg van de gelijkenis met lichte en ongehinderde tred zijn doel bereiken en als mens op bezoek gaan bij een medemens die op hem gelijkt. Reeds op de drempel van de deur hoort hij Hem zeggen: ‘Ik en de Vader, Wij zijn één’. Dadelijk wordt hij door de gloed van de Heilige Geest in God opgenomen, en hijzelf mag God ontvangen die  naar hem toekomt om bij hem zijn woning te maken. En dit geschiedt niet alleen spiritueel maar ook lichamelijk door het mysterie van het heilig en levendmakend Lichaam en Bloed van onze Heer Jezus Christus. … Ziedaar, Heer, uw gelaat dat zich naar ons toewendt, en ons gelaat dat vol goede hoop naar U gericht staat. Wil mij toch bekleden met uw heil en vorm in mijn hart de gelaatstrekken van uw Christus. Dan is het immers volkomen uitgesloten dat Gij aan dit gelaat ooit uw aanblik ontzegt, telkens als het in uw heiligdom voor U wil verschijnen. 2

Zo wordt de gekruisigde Christus het nec plus ultra van de christelijke meditatie. Het is misschien beter om van de ‘eucharistische Jezus’ te spreken die zich breekt en deelt, waarvan de kruisdood enkel maar de uiterste graad is. Christelijke meditatie die naam waardig is kijken naar de liefde van Christus, daar meditatief mee omgaan, tot zij onze wijze van denken, voelen en handelen steeds meer gaat transformeren. Meditatie en later contemplatie zijn geen mentale oefening, geen (anders) denken, maar de progressieve omvorming in de wijze van liefhebben van Jezus van Nazareth.


1,2 Willem van Saint-Thierry, Meditatie X,4-11 in Godsliefde. Meditaties, Gulden Brief, Leven van Bernardus, Damon, Budel, 2016.