Hart-meditatie — Filokalia

Tijdens het gebed moet je denken zich in je hart bevinden, zich daarin bewegen en vanuit de diepten van het hart bidden tot God. Daarin is alles gelegen. 1

In alle religies is één of andere vorm van meditatie met het hart terug te vinden. Dat is een spirituele praktijk waarbij een woord of godsnaam zo wordt gebruikt dat het hele wezen van de mens wordt opgewekt vanuit het hart, om een diepere of hogere aanwezigheid gewaar te worden, duurzaam te beleven en er uiteindelijk in omgevormd te worden. Men hoopt daarbij dat deze aanwezigheid het eigenlijke, nieuwe ‘Ik’ wordt in (plaats van) het oude ‘ik’.

In het vedantische hindoeïsme spreekt men van de japa: één of andere godsnaam of de oerklank ‘Om/Aum’ wordt steeds herhaald om daarmee de mens bewust maken van de aanwezigheid van het Ultieme in het eigen centrum, het ‘hart’. Deze mondelinge japa wil een zo ononderbroken mogelijke meditatie (dhyana) bewerken op de opgeroepen godheid. In de geschriften van Shankara wordt deze meditatiewijze ‘Atmadhyana’ genoemd (meditatie op het Zelf), in de geschriften van Ramana Maharshi is sprake van ‘Atmavichara’, het Zelf-onderzoek. Ook in het tantrische non-dualisme – en bij de neo-hindoe mystici Ramana Maharshi en Nisargadatta Maharaj – is het niet anders en staat het hart absoluut centraal als de plaats waar de hart-mantra ‘Aham’ weerklinkt en bemediteerd wordt.

In het Tibetaanse boeddhisme is het de mantra ‘Om mani padme hum’ en in het Amida-boeddhisme de mantra ‘Nembutsu’. Ook hier is deze hart-mantra het uitgangspunt van intense realisatie van iets meer, iets anders dan het dagelijkse bewustzijn in het hart van de gelovige. Alleen wordt het hier niet gezien als het oproepen van een godsgestalte, maar van een boeddhafiguur of (in het Tibetaans boeddhisme) van de goeroe van wie men initiatie kreeg, en op die manier uiteindelijk van de bevrijding en het zuivere mededogen.

In het soefisme wordt de dhikr gereciteerd of gezongen tot een diepere bewustzijnstoestand bereikt wordt en het menselijke bewustzijn ingepalmd wordt door de goddelijke Aanwezigheid: ‘la ilaha ill’allah’. Door steeds te herhalen dat er ‘niets anders dan God’ is, gaat uiteindelijk ook effectief niets anders dan God in het bewustzijn, in het hart overschieten. Ook hier is de mondelinge recitatie slechts een eerste stap naar een diepe meditatie in het hart op de betekenis van de dhikr.

In het christendom is vooral de hesychastische praktijk van het Jezusgebed bekend, waarmee de aandacht op het hart gericht wordt om daarin de aanwezigheid te ervaren van het Taborlicht. De woorden ‘Heer Jezus Christus, Zoon van God, ontferm U over mij, zondaar!’ worden onophoudelijk herhaald tot het hart opgeslorpt wordt in de betekenis van deze woorden en uiteindelijk alleen de aanwezigheid van God/Jezus in het hart (het bewustzijn) overblijft, dieper dan gedachte, gevoel of wilsact. Maar ook andere tradities kennen dit min of meer (bv. The Cloud of Unknowing)…

Het hart is de innerlijke mens of de geest, waarin het zelfbewustzijn, het geweten, het God gedachtig zijn en het gevoel van volledige afhankelijkheid van Hem, kortom alle waarden van het geestelijke leven zich bevinden. 2

De hindoes wijzen erop dat de japa (recitatie) en de dhyana (meditatie) een integrale methode zijn, d.w.z. een zich steeds verder ontwikkelende inoefening die de hele spirituele praktijk beslaat: het begint met dualistische aanroeping en herinnering van God en eindigt met non-dualistisch, mystieke verzinking in de goddelijke Werkelijkheid. De japa begint als uiterlijke activiteit, hoorbaar uitgesproken en herhaald, en verdiept zich tot mentale activiteit, het innerlijke, veelvuldige, steeds meer voortdurende stilstaan bij de mantra, om uiteindelijk één te worden met het ritme van het hart, als ‘onuitgesproken’ en ‘automatische’ japa en dhyana, de volle Zelf-realisatie.

Net zo wordt in het hesychastische ‘gebed van het hart’ de formule eerst met de lippen herhaald, om tenslotte met het ritme van de ademhaling verenigd te worden, en tenslotte op het ritme van het hart te weerklinken binnenin, waarbij uiteindelijk de mantra als woord of gedachte wegvalt en de pure stilte overblijft in het hart, de stilte van de aanwezigheid van God. Ook het hesychastische ‘gebed van het hart’ brengt als integrale gebedsmethode dus de beoefenaar van mondgebed via meditatie naar contemplatie…

De mantra is niet bedoeld als een magische formule. Hij moet ook niet als een papegaai herhaald worden. Men hoeft hem alleen maar dan uit te spreken wanneer de aandacht verslapt is, bij wijze van vleugelslag om dan weer verder te glijden in de stille meditatie. Men hoeft maar te zien hoe een meeuw zich volmaakt kan laten glijden op de wind (de Stilte), met slechts af en toe eens een geringe vleugelslag (de recitatie of herinnering van de mantra). Het richten van de aandacht op het hart en het binnengaan in het hart primeert. 

Elke geloofstraditie heeft zijn eigen hart-meditatie en/of zijn eigen hart-mantra. De ene geloofstraditie zou zich moeilijk, zoniet onmogelijk kunnen vinden in en toeleggen op de hart-meditatie van een andere traditie, omdat de ene naar de maan wijzende vinger (de gebruikte hart-mantra) niet gelijk is aan de andere, maar alle bedoelen ze zich over te geven aan het Ultieme.

Het feit van de hart-meditatie hebben alle tradities gemeenschappelijk. Het is dus perfect mogelijk interreligieus te mediteren, samen in stilte zittend, ieder deelnemer met zijn traditionele mantra en in stilte vanuit het hart en in en met het hart mediterend, open voor de aanwezigheid van het Ultieme in de schepping, in de ander en in zichzelf — één allesverbindende Aanwezigheid.


1 Theophanos de Kluizenaar, in Alla Selwary, Filokalia. Het innerlijk gebed, AnkhHermes, Deventer, (zonder datum), p. 73.

2 Ibid., p. 146.