Grond — Meister Eckhart

De grote meester van de westerse mystiek, Bernard McGinn, omschrijft de mystiek van Meister Eckhart als ‘mystiek van de Grond’ (The Mystical Thought of Meister Eckhart, 2003, p. 37). Daarmee bedoelt hij dat het beeld van de grond het meest centrale beeld is bij deze Duitse mysticus. Want de ‘grond’ mag wel een filosofisch en abstract begrip zijn (‘de grond van een zaak’), het is eerst een kosmisch symbool: de bodem, de aarde waarop we staan, de grond die planten, dieren en mensen draagt. Eckhart maakt o.a. door het gebruik van andere beelden zoals ‘vonkje’ en ‘burchtje’ duidelijk dat die grond zich in de kern, in het centrum, in het hart van de mens bevindt. In ons lichaam bevinden zich onze geestelijke krachten, in onze geestelijke krachten bevindt zich onze grond, als onze diepste essentie.

Voor Meister Eckhart is christelijk leven en mystiek dan ook het bewust worden van, inkeren in die grond. Het uitvloeien van de kosmos en de mens uit God, in het scheppingsproces, moet door geloof en liefde als het ware omgekeerd worden in het terugkeren in die numineuze Oorsprong, door een voortdurende en zo bewust mogelijke doorbraakervaring. Alle dagdagelijkse werkelijkheid moet ‘doorbroken’ worden naar de goddelijke Werkelijkheid toe. Ik sta hier en nu in de Grond. De (tijdelijke) oorsprong uit God is in feite de (eeuwige) aanwezigheid van God in de wezenskern van de mens, die Meister Eckhart de ‘grond’ noemt, een term die dus gericht is op het doorbreken en op z’n kop zetten van de dagdagelijkse vorm van ons bewustzijn van onszelf en de dingen. Alle dingen schieten op uit deze ‘ongeschapen en onschepbare’ en ‘grondeloze Grond’ en hebben geen apart bestaan tenzij in deze goddelijke Grond. God is te vinden in de kern alles en van de mens, waar Gods grond en de grond van de mens één zelfde grond is (‘da gottes grund und der sele grund ain grund ist’, Pr. 5b).

Alle schepselen zijn geroepen om binnen te gaan ‘in den einvaltigen grunt, in die stillen wüeste, dâ nie underscheit îngeluogete’ (Pr. 48), d.w.z. om hun individualiteit te doorzien naar hun non-duale verbondenheid en eenheid met elkaar toe in de goddelijke Grond en deze zo intens mogelijk gewaar te worden. 1 De grond, de plaats van het godscontact, van de mystiek, is dus geen ding, maar een vorm van bewustzijn, een diepte of laag van bewustzijn. Het is die bewustzijnsvorm of -toestand waar we niet meer zo kleven aan de dingen of ervaringen die ons onmiddellijk omgeven en bevolken en onze aandacht vragen, maar tegelijk en vooral bewust zijn van… niets in het bijzonder en alles tegelijk. Het is vooral een manier van bewustzijn: niet grijpend, kiezend, selecterend, evaluerend, oordelend, maar ontvangend, waarderend, scheppend, koesterend, liefhebbend. De grond van Meister Eckhart is onze radicale openheid op de werkelijkheid. De openheid van het kind, die zich heel gauw sloot, misschien zich reeds begon te sluiten nog in de moederschoot. De Grond is Openheid, wanneer de kring om ons ik transparant wordt, verdwijnt, wanneer ons ego verdwijnt en pure openheid wordt.

Enkele teksten waarin Meister Eckhart dit mooi en vanuit verschillende hoeken uitlegt:

  • de grond als de plaats van Gods aanwezigheid:

De nabijheid van God en de ziel is van dien aard, dat er tussen hen geen onderscheid bestaat in de waarheid. Het kennen waarin God zichzelf kent is hetzelfde als het kennen van elke zich aan de wereld onttrokken hebbende geest. De ziel ontvangt haar zijn direct van God; daarom is God de ziel nader dan zij zichzelf is; daarom is God in de grond van de ziel met zijn hele godheid. 2

  • de grond als volkomen kennis van alles:

Aan de ziel waarin God geboren moet worden moet de tijd ontvallen, en zij moet aan de tijd ontvallen en opstijgen en verblijven in een inkijken in die rijkdom van God: daar is wijdte zonder wijdte en breedte zonder breedte; daar kent de ziel alle dingen en kent ze daar volkomen. 3

  • de grond als wijzeloos zijn:

Wanneer ik in de grond, op de bodem, in de stroom en in de bron van de Godheid kom, vraagt niemand mij waar ik vandaan kom of waar ik geweest ben. Niemand heeft me daar gemist, daar ónt-wordt ‘God’. 4

  • de grond als volkomen godservaring:

Een mens zal naar het veld gaan en zijn gebed zeggen en God kennen, of hij zal in de kerk zijn en God kennen: als hij God méér kent doordat hij op een rustige plek vertoeft, komt dat door zijn eigen ontoereikendheid en niet vanwege God. Want God is gelijkelijk in alle dingen en op alle plaatsen en hij is bereid, voor zover het aan hem ligt, zich overal op gelijke wijze te geven. Alleen hij kent God echt, die hem overal als gelijk kent. 5

  • de grond als keuzeloos gewaarworden:

Het is waar: wil je die edele geboorte vinden, dan moet je alles wat menigte is achter je laten en terugkeren naar de oorsprong en de grond waaruit je gekomen bent. De krachten van de ziel en al hun werk, dat alles is menigte; geheugen, verstand en wil, dat alles vermenigvuldigt jou, en daarom moet je ze allemaal loslaten: bewustzijn en voorstellingsvermogen en alles waarin je jezelf vindt en beoogt. 6

  • de grond als ervaring van de wereld en van het Ultieme inéén:

Men vraagt me vaak of de mens zo ver kan komen dat noch de tijd, noch de menigvuldigheid, noch de materie hem hinderen. Ja, dat kan werkelijk! Als deze geboorte echt plaats vindt, dan kan geen schepsel je meer hinderen, sterker: ze wijzen je alle op God en op die geboorte. Dat kunnen we vergelijken met de bliksem: wanneer die inslaat, keert hij wat hij treft, hetzij een boom of een dier of een mens, naar zich toe met zijn inslag; en slaat de bliksem in achter iemands rug, dan werpt hij die mens omver met het gezicht naar zich toe. Als een boom duizend bladeren zou hebben, dan zouden zie zich allemaal met de juiste kant naar de inslag toekeren. Kijk, dat overkomt allen die door deze geboorte geraakt worden: die worden terstond op deze geboorte gericht met al hun hebben en houden, hoe plomp die dingen ook mogen zijn. Ja, wat voordien een hindernis voor je was, helpt je nu verder. Het hele gezicht wordt op die geboorte gericht; ja, uit alles wat je ziet en hoort, wat het ook mag zijn, kun je niets anders meer in je opnemen dan uitsluitend deze geboorte; ja, alle dingen worden voor jou louter God, want in alle dingen heb je enkel en alleen God op het oog. Precies zoals wanneer je lang in de zon kijkt: in wat je daarna ziet vormt zich de zon. Als het je daaraan ontbreekt dat je God zoekt en Hem in alles en ieder ding op het oog hebt, dan ontbreekt je ook die geboorte. 7

  • de grond als loslaten:

Vóór alles is dit noodzakelijk: eigen je niets toe. Laat jezelf helemaal los en laat God het werk in je en voor je doen zoals Hij dat wil. Het werk is dan het zijne, het woord het zijne, de geboorte de zijne en alles wat je bent helemaal. Want jij hebt jezelf losgelaten en bent uit je krachten en hun werking en uit de eigenheid van jouw wezen weggetrokken. Daarom moet God helemaal in je wezen en je krachten binnengaan, omdat jij jezelf van alle eigenheden hebt beroofd en jezelf woest en ledig gemaakt hebt. (…) Laat deze eeuwige stem in je roepen zoals het haar behaagt, en wees leeg van alles, wees woestijn. 8

Is deze grond-houding in ons, houding van openheid en ontvankelijkheid, niet een houding van liefde? Liefde is openheid, openheid is liefde. Meister Eckhart staat niet bekend als een minnemysticus, maar hij is het op eminente wijze.


1 Meestal is de ‘Grond’ bij Meister Eckhart de godheid die Vader, Zoon en Geest gemeenschappelijk hebben en waaraan ze ontspringen, maar soms is de Grond identiek met de Vader zelf (bv. DW 51).

2 C.O. Jellema, Meister Eckhart. Over God wil ik zwijgen. Preken en traktaten, Historische Uitgeverij Groningen, 2010, preek 24.

3 Jellema, preek 2.

4 Frans Maas, Meister Eckhart. Van God houden als van niemand, VBK Media, 2004, preek 11.

5 Maas, preek 15.

6 Jellema, preek 7.

7 Jellema, preek 7.

8 Jellema, preek 34.

Stil zijn en volkomen leeg — Meister Eckhart

Hoe kunnen we de wereld om ons heen het beste dienen, hoe kunnen we het meest in dienst staan van het Ultieme? Dat is een vraag die — hopelijk — in ons leeft. Deze vraag leefde ook in de middens waar Meister Eckhart preekte, in de Duitse nonnenkloosters en bij de religieuze lekenbewegingen waar hij kwam. Is het door te bidden of door ons sociaal te engageren? Het antwoord van Meister Eckhart is heel duidelijk: er is een houding in ons die beide alternatieven overstijgt en waar het essentiële gebeurt:

Als de mens op die manier in een louter niets staat, is het dan niet beter dat hij iets doet wat die duisternis en die verlatenheid verdrijft, bijvoorbeeld dat hij bidt of leest of een preek aanhoort of een ander deugdzaam werk verricht om zich daarmee te behelpen?’ – Nee, dit moet je naar waarheid weten: heel stil zijn en volkomen leeg, dat is voor jou het allerbeste. Onthoud dat! Zonder je schade te berokkenen kun je je dan niet tot andere bezigheden wenden. Dit is zeker: als je voor een deel door jezelf en voor een deel door Hem bereid gemaakt wil worden, kan dat niet. Je kunt aan de bereidheid niet zo snel denken of daarnaar verlangen, of God is je al voor. Gesteld dat het toch verdeeld is en dat het bereid maken zowel van jouw kant komt als van de Zijne, het werken en het ingieten, dat toch mogelijk is, weet dan dat God moet werken en ingieten zodra Hij jou bereid vindt. Denk niet dat het met God is als met een menselijke timmerman die werkt en niet werkt als hij dat wil; bij wie het dus van zijn wil afhangt of hij zin heeft om iets te doen of te laten. Zo is het niet met God: wanneer God jou bereid vindt, moet Hij werken en zich in jou uitgieten, op dezelfde manier waarop de zon, als de lucht zuiver en helder is, zich moet uitgieten en zichzelf niet kan tegenhouden. Zeker, het zou een heel groot gebrek zijn van God als Hij niet grote dingen in jou zou bewerkstelligen en groot goed in jou zou gieten, wanneer Hij je zo ontruimd en leeg aantrof. 1

Boven contemplatie of(wel) actie staat de zuivere overgave, de restloze beschikbaarheid, de liefdevolle openheid die ons uit zich (door ‘God’) stuurt waarheen we op het moment het meest nodig zijn. Eckhart noemt het stilte en leegte, diep verborgen in het hart, in onze psychische krachten, die door onze aandacht en luisterbereidheid ontdekt en ontvouwd kan worden. Het is een dimensie of niveau in onze psyche waar het ego ophoudt en we onmiddellijk contact maken met de Eenheid of met de Ene. Zij is daar altijd-al, maar het vergt de onthechting van ons-zelf en een meditatieve ingesteldheid om contact te maken met die zone en toe te staan dat zij de overhand krijgt:

Je hoeft Hem nooit te zoeken, niet hier en niet daar: Hij is niet verder weg dan voor de deur van het hart, daar staat Hij en wacht en ziet uit naar wie Hij bereid vindt en Hem opendoet en Hem binnenlaat. Je hoeft Hem nooit van verre te roepen: Hij kan nauwelijks wachten tot je opendoet. Zijn drang naar jou is duizendmaal sterker dan die van jou naar Hem: het gebeurt op een en hetzelfde moment, dat opendoen en dat binnengaan. 2

Dit is een van de zeldzamere passages waarin Eckhart plotseling een minnemysticus wordt. God vloeit hartstochtelijk in ons binnen. En plots (of geleidelijk) kan ‘geen schepsel meer ons hinderen’, wat voordien een ‘hindernis was, helpt ons nu verder’.

Het is het verschil tussen eigen-machtig handelen en zich laten handelen door wat Groter, Dieper is dan onszelf, en dus ook veel krachtiger en wijzer. Als wij leeg worden, zegt Eckhart, dan giét ‘God’ zijn genade, zijn wijsheid, zijn kracht in ons uit. Het is dan het Ultieme dat handelt in en door ons. Dan wordt ‘de Zoon’ in ons geboren, d.w.z. de unieke mens die God in ons bedoeld heeft, vol tedere liefde. Het enige wat hiervoor nodig is, is dat we de deur opendoen voor het Ultieme, want Het wil zich nog veel inniger aan ons meedelen dan wij ervoor willen openstaan:

Men vraagt me vaak of de mens zo ver kan komen dat noch de tijd, noch de menigvuldigheid, noch de materie hem hinderen. Ja, dat kan werkelijk! Als deze geboorte echt plaats vindt, dan kan geen schepsel je meer hinderen, sterker: ze wijzen je alle op God en op die geboorte. Dat kunnen we vergelijken met de bliksem: wanneer die inslaat, keert hij wat hij treft, hetzij een boom of een dier of een mens, naar zich toe met zijn inslag; en slaat de bliksem in achter iemands rug, dan werpt hij die mens omver met het gezicht naar zich toe. Als een boom duizend bladeren zou hebben, dan zouden zie zich allemaal met de juiste kant naar de inslag toekeren. Kijk, dat overkomt allen die door deze geboorte geraakt worden: die worden terstond op deze geboorte gericht met al hun hebben en houden, hoe plomp die dingen ook mogen zijn. Ja, wat voordien een hindernis voor je was, helpt je nu verder. Het hele gezicht wordt op die geboorte gericht; ja, uit alles wat je ziet en hoort, wat het ook mag zijn, kun je niets anders meer in je opnemen dan uitsluitend deze geboorte; ja, alle dingen worden voor jou louter God, want in alle dingen heb je enkel en alleen God op het oog. Precies zoals wanneer je lang in de zon kijkt: in wat je daarna ziet vormt zich de zon. Als het je daaraan ontbreekt dat je God zoekt en Hem in alles en ieder ding op het oog hebt, dan ontbreekt je ook die geboorte3

Uiteindelijk is het Eckhart om de liefde voor de mens te doen: waar vindt die zijn bron: in onszelf alleen… of in onszelf plus het Mysterie?


1,2,3 Meister Eckhart, Over God wil ik zwijgen, vert. C.O. Jellema, Historische Uitgeverij, Groningen, 2010, Preek 103: Et cum factum esset)

Binnenblijven in God — Meister Eckhart

Meister Eckhart (1260-1328) is geen gemakkelijke schrijver en dat bewijst deze tekst andermaal. Eckhart was niet alleen zelf een groot mysticus — velen zullen zeggen: de voornaamste onder de christelijke mystici -, hij was ook een briljant theoloog en filosoof, en als hij in zijn Duitse preken de kloostergemeenschappen waarvoor hij verantwoordelijk was geestelijke begeleiding geeft, dan is die altijd heel goed onderbouwd.

Voor Eckhart bevinden alle schepselen zich binnen in het Woord dat de Zoon is, als zelfexpressie van de Vader, en dat Woord bevindt zich dus in alle schepselen. Er is iets ‘ongeschapen en onschepbaar’ in de menselijke ziel, zegt Eckhart elders — een uitspraak die later op de Index geplaatst werd.

Er is iets aan ons dat ‘stoffelijk’ is, een uniek stukje kosmos, maar er is ook iets in ons dat ‘onstoffelijk’ is:

In het spreken van het Woord spreekt God zichzelf en alle dingen uit in een andere persoon en hij geeft hem dezelfde natuur die hij zelf heeft. En in ditzelfde woord spreekt hij alle met rede begaafde onstoffelijke werkelijkheid uit en die is in wezen gelijk aan ditzelfde woord volgens het beeld, in zoverre dit binnenblijvend is. De onstoffelijke werkelijkheid is echter niet gelijk aan ditzelfde woord, in zoverre zij op enige wijze naar buiten licht, in zoverre zij dus een voor elk ding afzonderlijk zijn heeft. 1

Eckhart noemt dit het ‘beeld’ van God in ons, het ‘licht’ van God in ons, een innerlijk ‘vonkje’, een innerlijk ‘burchtje’. Maar dit is geen ding, niets statisch, een bruut gegeven. Het is veeleer een leegte en een open plek, die maar kan bestaan als en in de mate dat wij die open houden. Over het open houden van die ruimte hebben alle preken van Eckhart het.

Hier gebruikt hij de uitdrukking naar binnen kijken vs. naar buiten kijken. Naar buiten kijkt de ziel als zij zich identificeert door begeerte en illusie met de stoffelijke dingen die zij niet is. Naar binnen kijkt de ziel wanneer zij zich identificeert met haar diepste werkelijkheid, met het godsbeeld, met de liefde van Jezus van Nazareth. Het is door ego-isme dat wij die innerlijkheid radicale eenheid met God verliezen en door onbaatzuchtige, waaromloze liefde, dat wij haar terugvinden. Eckhart gaat dus tot het einde wat het affirmeren van eenheid met God of ‘christelijke non-dualiteit’ betreft. Naar buiten toe zijn wij allesbehalve God, maar naar binnen toe kunnen wij ‘God in God’ zijn, Liefde uit liefde.

Het lijkt dat Eckhart het dus over verheven, moeilijke dingen heeft, maar in feite heeft hij het over een manier van leven — goddelijk leven — waarbij we niet vanuit ons eigen ik leven, maar vanuit de liefde waarmee ook Jezus geleefd heeft. Eckhart laat een oneindig diepe eenheid tussen de mens en God toe, maar dàt moest hij wel met voorzichtige, omstandige woorden zeggen…


1 Frans Maas, Van God houden als van niemand. Preken van Meester Eckhart, Gottmer, Nijmegen, 1975, preek 1.