‘Zal je ooit goed zijn en oprecht, geheel één, geheel open?’ — Marcus Aurelius

De Meditaties van Marcus Aurelius (121-180) zijn écht meditaties, d.w.z. dat ze de vrucht zijn van een halt houden en nadenken en voelen wat er in zichzelf omgaat, een mediterend stilstaan bij het eigen leven en hart — en het schriftelijk relaas ervan.

Het stoïcisme heeft een meditatietraditie die even waardig is als de meditatietraditie van bv. christendom of boeddhisme:

O mijn ziel, zal je dan nooit goed en oprecht zijn, geheel één, geheel open, doorzichtig voor wie je ziet, helderder nog zelfs dan het lichaam van vlees dat je omvat? Zal je dan nooit de zoetheid smaken van een liefhebbend en teder hart? Zal je dan nooit vervuld zijn en zonder behoeften; niets begerend, naar geen enkel schepsel of ding hunkerend om aan jouw plezier te voldoen, naar geen verlenging van dagen om hen te genieten, geen plek of land of prettig klimaat of zoet gezelschap? Wanneer zal je tevreden zijn met je huidige situatie, gelukkig met alles om je heen, overtuigd dat alle dingen de jouwe zijn, dat alles van de goden komt en dat alles goed is en goed zal zijn met jou, zolang het hun welbehagen is en door hen beschikt voor de veiligheid en het welzijn van het volmaakte levende Geheel – zo goed, zo juist, zo mooi -, dat leven geeft aan alle dingen, hen onderhoudend en omvattend en bij hun ondergang hen terug opnemend in Zichzelf, zodat weer anderen van hun soort kunnen ontstaan? Zal je dan nooit klaar zijn voor zo een gezelschap met goden en mensen dat je geen jota van klacht of verwijt jegens hen hebt? 1

In deze tekst zien we keizer Aurelius effectief naar binnenkijken om zichzelf te onderzoeken, de weemoed over de eigen onrijpheid uiten en het verlangen naar grotere vrijheid uitdrukken. Dit naar binnen kijken en luisteren (uitdrukkingen die Etty Hillesum ook gebruikt; via haar vader vertoont zij duidelijk de invloed van de Stoa) helpt ons beter begrijpen waar we staan en waar we nog aan transformatie toe zijn. Ten diepste kan meditatie ons helpen afstand te nemen van het dagelijkse ego en zijn wijze van functioneren, om op zoek te gaan naar het diepere zelf en zijn wijze van zijn.

Dat diepere zijn is voor Marcus het goddelijke Geheel, waarvan wij een dienend en dragend lidmaat zijn. Uit deze tekst spreekt ook het diepe geloof in de goedheid van de kosmos. Dat is wel geen mensvormige of op de mens gerichte goedheid voor het individu, maar alleen voor het geheel. Maar wie zich identificeert met dit Geheel geeft zichzelf gaarne prijs.


1 Maxwell Staniforth, Marcus Aurelius. Meditations, Penguin, Middlesex, 1964, p. 151.

‘Ik zal liefhebben zoals Jij liefhebt’ — Marcus Aurelius

Het kleinood van de Meditaties, door ontelbare mensen van hoog tot laag gelezen en bemind in de Westerse cultuur, is het enige geschrift van de laatste van de ‘goede keizers’, Marcus Aurelius (121-180), onder wie het uiteenvallen van het Romeinse Rijk begon. Misschien verklaart dit de ascetische en weemoedige toon soms, maar afgezien daarvan brandt dit werk van de liefde voor God en voor de medemens.

Voor de stoïcijn Marcus is ‘God’ de Rationaliteit die de kosmos doordringt en aandrijft — ook Einstein zag dit zo — én deze Natuur zelve; het stoïcisme kan zowel als een ‘pan-en-theïsme’ gezien worden (alles in God of God in alles) als een ‘pan-theïsme’ (de Natuur, alles is God).

Gelukkig leven is voor hem liefdevol leven — het enige geluk dat blijft in tegenspoed –, en liefdevol leven is ‘leven naar de Natuur’. Die Natuur, die schept genereus steeds nieuw en gevarieerder leven, Zij is pure creativiteit. Ver-beeldend kan men zeggen dat Zij scheppende Liefde is. Daarom zal het menselijke geluk erin bestaan met Haar mee lief te hebben, genereus het leven te geven:

‘De aarde is verliefd op de stortbuien van omhoog/ en de alheilige Hemel zelf is verliefd‘ (Euripides) — dat wil zeggen: het universum is waarlijk verliefd op zijn taak van alles scheppen wat er te gebeuren valt. Daarom moet mijn antwoord zijn: ‘Ik zal liefhebben zoals Jij liefhebt.’ 1

Dit kan alleen als men zich in het perspectief plaatst van de alomvattende Natuur en niet op dat van het (eigen) kleine ego, dat misschien wel vermorzeld kan worden door en voor het Geheel…


1 Marcus Aurelius, Meditations, vertaald door Maxwell Staniforth, Penguin, Aylesbury, 1964, X,21, p. 158.