Overgave — Koran

Godsdienstigheid in de ogen van God is volkomen overgave (3,19). Reken je volkomen overgave (islam) niet als een gunst aan Mij bewezen. Nee, het is eerder zo dat God jou een gunst schenkt (49,17).

De zin van religie, spiritualiteit, mystiek is de mens tot ontspanning en overgave te brengen. Loslaten, dat is de zin van alles, en de vrucht van alle religieus streven. Als kind was de mens wellicht open — tenminste als het kind in gunstige omstandigheden geboren werd en kon opgroeien. Heel snel leren we ons in te spannen en geraken we verkrampt. Die kramp loslaten en weer helemaal ontspannen in het leven te staan, dat lijkt wel wat mystici ons willen leren.

Dat is dan ook de voornaamste betekenis van meditatie. De doel van meditatie is ongetwijfeld dat wij een universeel mens worden, een mens die liefheeft, die beschikbaar is. Maar de weg daarnaar is het loslaten, want het is de kramp rondom onszelf die ons verhindert lief te hebben, open te zijn, er voor anderen te zijn. Meditatie en gebed bestaan erin zich leren te ontspannen, los te laten en zich over te geven. Door niet zelf te willen sturen, denken, voelen, maar over te nemen wat het Ultieme waar de religies over spreken wil, denkt, voelt — en in een later moment gewoon de leegte toe te laten, waarbij we niet meer willen, voelen, denken, tenzij armoede, onmacht, verveling, niets, — en uiteindelijk zelfs rustig mee te gaan met wat er dan maar in ons wordt gedacht, gevoeld, gewild, zowel aan de oppervlakte (ik moet nog aardappelen schillen, er zit vuil onder mijn nagel, ik hoop dat ik dàt morgen niet vergeet…) als in de diepte (Jij, ik ben er voor Jou, — overgave…). Als het diepste in ons contact maakt met het Wezenlijke, geeft het helemaal niet of er gedacht wordt en wat er gedacht wordt. Het zijn enkel vliegjes die om ons heen zwermen, niet eens lastig meer. Misschien spant een spiertje in je dij zich altijd weer spontaan als je in meditatiehouding zit, vervelend, je moet het telkens weer loslaten; dat is dan een prima oefening. Mediteren is leren niets doen, wachten, beschikbaar zijn. Hoogst actieve passiviteit.

Als religie ons niet leert los te laten en ons over te geven, te vertrouwen op Dat wat ons overstijgt, dan dient zij tot… weinig. Het is onwaarschijnlijk dat Jezus zijn God zag als een brave sinterklaas, een lieve pappie die geen vlieg kwaad doet, want zo is het leven niet. Maar blijkbaar leefde hij wel in dat complete vertrouwen dat een klein kind in zijn vader heeft, gebeure wat gebeure. De hindoe mystici, de islamitische mystici: ook zij wisten zich over te geven aan de Moeder — soms zo zoet als Parvati of zo wreed als Kali –, of aan de Wil — die soms eens teder, soms eens hard is. Alle prologen op de vier grote geschriften van Jan van het Kruis hebben het over ‘zich beschikbaar maken’, disponerse. Teresa van Avila bidt: ‘Wat wilt Gij met mij doen?’ In het taoïsme heet dit rusten, leren rusten in en op het Tao als in/op een voedende Moeder. Niets hoeft nog een hindernis te zijn. ‘Wek de liefde niet, maar laat haar sluimeren zolang ze wil’ (Hooglied  2,7). Insj’Allah! 

Natuurlijk geldt dit vertrouwen alleen maar voor eigen persoon; bezorgdheid om geliefden is een heel ander verhaal. Wat met rampen, menselijk leed en boosheid? Daar hebben we geen antwoord op. In elk geval kunnen we nu rond anderen kringen, nu we niet meer rond onszelf kringen, zorgend dat ook zij zich kunnen overgeven.


Koranverzen uit Le Coran, vert. Denise Masson, Gallimard, 1967.

‘Ik zal hem liefhebben’ — Hadith qudsi

Er zijn niet alleen in de Koran zelf woorden van de Profeet overgeleverd, maar ook buiten de Koran, in mondelinge overlevering. Deze ‘overleveringen’ (hadith) laten meestal de profeet zelf spreken, maar soms is het God die doorheen zijn mond spreekt. Deze hadith worden dan hadith qudsi genoemd. Er is begrijpelijkerwijze een wildgroei aan dergelijke overleveringen ontstaan, maar zo kwam ook een strenge methode tot stand om betrouwbare van onbetrouwbare te onderscheiden. Eén zo’n hadith qudsi met betrouwbare overleveringsgeschiedenis is deze:

Elke handeling die Mijn aanbidder dichter bij Mij brengt, zal Mij meer behagen dan de vervulling van de plichten die Ik hem heb voorgeschreven. Mijn aanbidder zal niet ophouden Mij te naderen met overvloedige (surérogatoire) gebeden, zodat ik hem zal liefhebben, en wanneer ik hem liefheb, zal ik het oor zijn waarmee hij zal horen, het oog waarmee hij zal zien, de hand waarmee hij zal slaan en de voet waarmee hij zal lopen. 1

Het is een ongemeen belangrijke hadith qudsi in het soefisme geworden.Eén die ontelbaar vele mystici binnen de Islam tot meditatie en analyse heeft bewogen.

Het eerste wat blijkt uit deze hadith is dat het Ultieme, dat in de Koran erg transcendent en bovenpersoonlijk wordt voorgesteld, ernaar verlangt dat de mens tot ‘hem’ zou naderen, dichterbij komen. De mens kan dus niet enkel het transcendent Mysterie eerbiedig aanbidden, maar mag het ook vertrouwelijk naderen, als tot een heel intieme Werkelijkheid. De werken van gehoorzaamheid die de Koran vraagt zijn absoluut verplicht, maar het Ultieme heeft behagen in méér. Ja, God verlangt en kijkt uit naar een onophoudelijke, verdergaande toenadering tussen ‘hem’ en de mens, zoals enkel tussen twee geliefden mogelijk is. ‘Mijn aanbidder’ heeft een intieme klank, alsof de Transcendent(i)e een liefdesrelatie voorstelt.

Wat kunnen die ‘handelingen’ zijn? Alles, maar dan ook alles wat de mens dichter bij het Ultieme brengt. Het gebed blijkt toch een cruciale rol te spelen. Het gaat dan wel om gebeden en surplus, boven de voorgeschreven gebeden dus, gebeden niet uit plicht maar uit gratuite liefde.

De tweede grote verrassing ligt in de uitdrukking ‘Ik zal hem liefhebben’ vervat. Zo’n belofte van liefde van de Verhevene voor de kleine, individuele mens ligt weliswaar ook in de Koran vervat, maar slechts discreet en bijna verborgen. In deze hadith komt ze heel uitdrukkelijk aan het licht. Wie God liefheeft, zal door God bemind worden!

De klap op de vuurpijl is dat deze liefde zowaar leidt tot de volledige identificatie van de twee. Wie met liefde tot het Goddelijke nadert, tot hem/haar zal God zo naderen dat het tot een volkomen bewustzijnsversmelting zal komen, waarbij het goddelijke Bewustzijn het hart van het menselijke bewustzijn zal worden! 2

Het gaat om een eenheid die zo radicaal is dat het niet meer de mens is die hoort als hij hoort, maar God in hem. Niet meer de mens is die ziet, maar God in hem. De eenheid tussen beide wordt zo totaal, dat niet de mens God waarneemt in alles, maar dat God alles waarneemt in de mens. En het gaat nog verder dan de waarneming. Ook het handelen wordt volledig overgenomen door God. Het wordt dan het handelen van God in de mens. In een religie die zo sterk op de transcendentie van het Ultieme insisteert is dit een ongemeen sterke mystieke tekst.

Zo is de hoogst mogelijke ‘immanentie’ bereikt, een intimiteit waarvan men zelfs in het christendom terugschrikt om ze zo open te affirmeren, maar die best evident is in de oosterse religies. Is het niet interessant de ‘Ik ben’-uitspraken van Jezus in het Johannesevangelie in dit licht te bekijken?


1 Eva de Vitray-Meyerovitch, Anthologie du Soufisme, Albin Michel, Paris, 1995, p. 149.

2 Het blijft eenheid-in-differentie of non-dualiteit, geen vaporisatie van het vele in het Ene.

Een wereld vol tekenen — Koran

Er wordt wel eens gezegd dat de Islam de religie van de schoonheid is. Wat wel een beetje merkwaardig is, omdat deze religie de visuele kunst sterk beperkt: er mogen geen schilderijen gemaakt worden, geen afbeeldingen van menselijke figuren — om antropomorfe voorstellingen van God uit de weg te gaan. Ten opzichte van muziek en van poëzie stond de Islam ook al wantrouwig. Maar de Islam heeft niettemin prachtige poëzie voortgebracht (de soefi’s!). De Perzische Islam heeft zich niet al te veel aangetrokken van het verbod op menselijke voorstellingen in de schilderkunst. En er zijn nog genoeg velden waarop de mens zijn esthetische zin kan uitdrukken.

De Koran is een boek waarin de schoonheid van de schepping wordt voorgesteld als verwijzing naar het Ultieme.

Ja, in de schepping van de hemelen en de aarde, in de afwisseling van dag en nacht, zijn er tekenen voor de intelligenten. Staand, zittend of liggend gedenken ze God, ze mediteren over de schepping van de hemel en de aarde: Heer, u hebt niet voor niets geschapen. Glorie aan jou! (Koran 3,190-191)

Deze teken-leer is heel belangrijk in de Koran. De kosmos is volgens dit heilige Schrift een boek vol tekenen van God. Dit is een gedachte die ook in het christendom terugkeert, waar men sprak van het Boek van de Schrift en het Boek van de Natuur.

Men moet wel intelligent zijn om deze tekenen te zién, uiteraard niet met academische intelligentie, maar met de intelligentie van het hart. Deze intelligentie van het hart moet daarom ontwikkeld worden. Het lezen van de tekenen kan volgens de Koran dan een voortdurende meditatie worden op het Mysterie dat achter/in deze kosmische tekenen schuilgaat, dat er de Bron van is. Deze meditatie op de schoonheid en harmonie van de kosmos (de blauwe hemel, de vruchtbare aarde, het afwisselen van dag en nacht…) moet de mens gevoelig maken voor de schoonheid van het Ultieme zelf.

Daar mag dan een houding en ervaring van verwondering en bewondering uit voortkomen: God wordt aangesproken omwille van de pracht van de kosmos; dankbaar wordt ingezien dat het allemaal zin en betekenis heeft. Het resulteert uiteindelijk in een houding van lofgebed en aanbidding, iets waar onze moslimbroeders zo buitengewoon sterk in zijn.

Met deze ‘natuur’ wordt zeker niet alleen de fauna en de flora bedoeld. Zij omvat ook de mens, zijn geschiedenis, cultuur en kunst, en ook het ethische handelen van de mens aan zijn evenmens. Heel het universum is vol tekenen van God.

En zo komen we tot een van de meest bekende en mooiste uitspraken van de Koran:

Waarheen jullie je ook wenden, daar is het gelaat van God! (Koran 2,115)

Een zin die de soefi’s eindeloos overwogen, en die hen leidde tot het bewustzijn dat er niets dan God is. Waarheen we ook kijken, daar is God. Hoe schrijnend als deze schoonheid aan flarden wordt geschoten door de boosheid van de mens. Daar is God natuurlijk niet.


Deze twee citaten zijn uit de Franse vertaling van de Koran door Jean Grosjean, Le Coran, Gallimard, Paris, 2008. Wij bevelen deze vertaling aan voor (cultuur)christenen omdat ze heel mooi is, tamelijk vrij en ietwat christianiserend. Een andere vertaling is een zware dobber voor de beginner.

Profeten — Koran

De religie van de liefde, dat betekent verzoening, harmonie en eenheid stichten tussen mensen. Op alle niveau’s, ook op het vlak van de diepere overtuiging, zoals de religieuze. De interreligieuze dialoog is een belangrijk veld van inzet voor onze wereld en haar toekomst. Deze week vindt van 1 tot 7 februari de Mondiale week voor interconfessionele harmonie (World Interfaith Harmony Week) plaats. In Brussel zet de organisatie inTouch zich in voor de organisatie ervan in ons land. Dit jaar gaat zij gepaard met de reflectie over de Verklaring van Beiroet, waarin de wereldreligies zich achter de mensenrechten scharen. 1

Liefde voor de ander betekent ook respect voor en waardering van de religieuze overtuiging van de ander. Kan dit ernstig zijn zolang men de religie van de ander niet als een even geldige en even waardige weg naar het Ultieme ziet als de eigen religie? Verschillende religies hebben op dit punt nog een weg af te leggen. Eén onder hen bevat nochtans in zijn eigen schoot een prachtig instrument om de weg naar die tolerantie en liefde te banen.

In de Koran schuilt het concept van de profeet als een kostbare parel in een oester: de profetologie van de Islam zou ons kunnen helpen om elke religie met respect te benaderen en op gelijke hoogte te plaatsen. Want de Koran heeft inderdaad een vrij uitgewerkte profetenleer of theologie van de profeten. Naast vele passages over de betekenis van de Profeet Mohammed wordt er ook vaak gesproken over bekende Bijbelse profeten, meestal over Abraham, Mozes en Jezus. (Jezus is heel belangrijk in de Koran, Maria is de enige vrouw die met naam genoemd wordt in de Koran!) Maar belangrijker nog is de herhaalde principiële uitspraak van Allah dat Hij een profeet zendt in elke tijd voor elk volk, zodat geen enkel volk zonder profeet zou zijn. Allah is letterlijk vertaald ‘God’; de eigennaam van de God van de moslimgemeenschap is in feite de generieke naam voor het ultieme Mysterie. Daarmee is toch duidelijk dat de moslims dezelfde God hebben als alle andere volken hebben. Er is voor hen maar één God natuurlijk, die zich aan elk volk genadig openbaart door de bemiddeling van hun eigen profeet. Dat plaatst elk religieus volk gelijkwaardig naast elkaar. (Tegelijk zijn er passages in de Koran waarin Mohammed toch alle andere profeten overtreft, zodat missionering wenselijk, dringend is — het blijft een complex heilig Boek…)

God zal u het mysterie niet laten weten; maar God kiest uit zijn profeten wie hij wil. Dus geloof in God en zijn profeten. (3.179) We hebben de profeten geïnspireerd: zij verkondigen het goede nieuws; en zij waarschuwen mensen, zodat mensen na de komst van de profeten geen argument meer hebben tegen God. (4,165) Een profeet wordt naar elke gemeenschap gezonden: wanneer de profeet komt, wordt alles met billijkheid tussen de leden beslist, niemand wordt geschaad. (10,47) Elke door ons gezonden profeet sprak, om hen in te lichten, alleen in de taal van de mensen tot wie hij zich richtte. (14,4) Ja, we stuurden een profeet naar elke gemeenschap: ‘Aanbid God!’ We stuurden de profeten met onweerlegbaar bewijs en met de Schriften. (16,26.44) Hij kwam met de Waarheid en verklaarde dat de profeten waar waren. (37,37) 2

De profetologie van de Koran blijft een waardevol instrument om religies broederlijk naast elkaar te kunnen denken en beleven. Er is één ultiem Mysterie dat zich kenbaar maakt aan de mens door zich te openbaren via de spreekbuis (etym. pro-pheimi, ik spreek voor) van één mens, elk volk een eigen profeet. Mohammed de Profeet van de moslims, Jezus de Profeet van de christenen, Mozes de Profeet van de Joden, Boeddha de Profeet van de boeddhisten… Vele Profeten broederlijk naast elkaar, waardoorheen het Ultieme dezelfde boodschap van liefde spreekt.


1 Zie https://www.intouchbrussels.com

2 Denise Masson, Le Coran, Gallimard, Paris, 1976.

Eeuwige transformatie — Rumi

De Nederlandse karmeliet Kees Waaijman schreef een belangrijk werk over mystiek waarin hij de centrale thesis ontwikkelt dat mystiek over omvorming gaat. Mystiek als een proces van omvorming. Vermoedelijk zou geen enkele mysticus het oneens met hem zijn. Iemand die alvast volmondig met hem zou instemmen is Rumi.

Van Rumi is een tekst uit de Masnavi heel bekend geworden, omdat velen deze tekst citeren als een aanvoelen van de evolutieleer avant la lettre. Lang voor Darwin zou Rumi ingezien hebben dat er een eeuwenlange evolutie plaatsvindt van mineraal over plant tot dier en uiteindelijk mens. Dit is de bewuste tekst:

Edele vrienden, slacht deze koe als je je inzicht wilt verheffen. Ik liet het mineralenrijk achter me en begon te groeien. Ik liet het plantenrijk achter me en bereikte de dierlijke staat. Ik liet het dierenrijk achter me en werd Adam. Wat heb ik dan te vrezen? Ben ik van sterven ooit minder geworden? Straks laat ik het menszijn achter me. Stijg op en word een engel. Toch moet ik zelfs de staat der engelen ontvluchten, want alles vergaat behalve Zijn Gelaat. Opnieuw word ik geofferd en laat het engelenrijk achter me, ik word wat niet voorstelbaar is – ik besta niet meer. Niet-bestaan zingt luid en duidelijk zijn melodie: Waarlijk, tot Hem zullen wij wederkeren! 1

Als je deze tekst echter aandacht leest, wordt het wel duidelijk dat Rumi hier heus geen evolutietheorie huldigt, maar het leven van de mens beeldrijk beschrijft als een voortdurend groeien en transformeren. Het ‘ik’ van deze tekst is letterlijk het ego in de mens, dat eerst zoals een mineraal volledig ongerelateerd in de wereld staat (de vraag is of men daar nu nog zo over kan denken) en vervolgens zoals een plant puur functioneel begint te interageren met zijn omgeving.

Als Rumi het heeft over de dierlijke staat komen we explicieter op het terrein van de karakterisering van soorten ego’s, want Rumi vergelijkt de ziel (het ego) heel vaak met allerlei soorten dieren in zijn Masnavi, vooral met ego’s die op zichzelf terugplooien, listig en zelfzuchtig. De spirituele weg is er een van transformatie van die ego’s (nafs in het taal van de soefi’s), van dierlijk tot menselijk, en van laag-menselijk tot hogere graden van menselijkheid.

Met de engel bedoelt Rumi niet dat we ooit engelen in de hemel zullen worden, maar wel dat onze liefde, onze humaniteit zich zo kan ontwikkelen dat zij een ‘engelachtige’ graad of hoogte verkrijgt. Tenslotte wordt zelfs de graad van hogere humaniteit overstegen (het ‘engelenrijk’ wordt ‘achtergelaten’) en keert de mens helemaal terug ‘tot Hem’, tot het Ultieme. Dan gaat het ego helemaal onder in het goddelijke Jij: er is niets ‘ikkig’ meer aan de mens, hij is volledige openheid, ruimte. ‘Niet-bestaan’ is hier de paradoxale verwoording voor.

Menszijn is een onophoudelijke transformatie, tot we in God overgaan, God worden… Mystici zoals Rumi getuigen hierover, en getuigen dat het mogelijk is. Zeldzaam, maar mogelijk. Mogelijk, en dus een oproep, om altijd te blijven groeien in liefde.


1 Rumi, Masnavi III:3900-3906, in Sipko den Boer, Juwelen, Milinda, Waarbeke, 2006.

Liefde is alles — Rumi

Er zijn enkele constanten in de kosmos en de geschiedenis van de mensheid, en daar is de zelfzucht één van. Dat is vandaag niet anders dan vroeger. Modellen die de geschiedenis als een ontwikkeling naar een hoger plan beschrijven botsen altijd op deze muur. Eigenlijk is geen grote wereldreligie echt optimistisch: hindoeïsme en boeddhisme beklemtonen de werking van begeert en illusie, spreken van dit tijdperk als een verdorven tijdperk en huldigen een cyclisch wereldbeeld. De christelijke traditie met zijn laatste Bijbelboek, de Apocalyps, is ook niet echt naïef. Hetzelfde kan men zeggen van de Koran en van de Joodse Bijbel en traditie.

Hoe komt het dan dat mystici vaak met een vertrouwensvolle boodschap komen, zoals Julian of Norwich met haar ‘Alles komt goed; je zal het zien: alles komt goed’? Is het de goedheid van hun eigen hart die hen te optimistisch maakt? We moeten voor ogen houden dat zij spreken vanuit het perspectief van een reddende God; overgelaten aan zichzelf zouden zij de mens misschien niet zo’n hoop kunnen bieden. Het geloof in de mens en de hoop op de universele en onstuitbare ‘kleine goedheid’ van de mens (de uitdrukking is van E. Levinas) mogen ons niet blind maken voor de kracht van het ‘reptielen-hersengedeelte’ in de mens (cf. Karen Armstrong, Compassie).

Ook de islamitische mysticus Rumi plaats de liefde altijd centraal. Zij is bij hem het centrum van de werkelijkheid, de baan van de geschiedenis, het hart van de mens enz. Toch is het ook bij Rumi duidelijk dat dit maar het geval is in het kader van een onverbiddelijke geestelijke strijd, tussen de grijpende ziel (nafs) en de zich schenkende Liefde. Als de Liefde zo alomtegenwoordig is in het leven van Rumi, dan is dat na een complete ontlediging van Rumi’s zelf:

Overvallen heeft ze mij, de Liefde.
Zoals het bloed stroomt ze door mijn aderen.
Ze heeft mij ontruimt van mijzelf,
Mij vervuld van de Beminde.
De Beminde heeft elk deeltje van mijn wezen ingepalmd.
Er blijft van mij slechts een naam over.
Al het andere is Hij
. 1

Anderzijds beklemtoont Rumi sterk dat God alles in alles is. Geheel in lijn met de Koran drukt hij erop dat het niet de mens is die handelt, maar God in hem:

Wij zijn als een harp en u tokkelt op de snaren. Als de melodie een weeklacht is, komt dat dat niet door ons, maar door U. De ruïne is de mens die zich heeft ontdaan van alle uiterlijke schijn en in alle nederigheid beseft dat hij van God afhankelijk is. Wij zijn als een fluit, de muziek in ons binnenste is van U afkomstig. Wij zijn als de berg, de echo in ons binnenste is afkomstig van U. Wonderbaarlijke speler, zij zijn als schaakstukken die de overwinning behalen of verslagen worden. Of wij schaakmat zetten of schaakmat gezet worden, ligt in Uw hand. Wie zijn wij, van wie U de Ziel der zielen bent, dat we doorgaan te bestaan wanneer U onder ons bent? Wij en onze entiteit zijn in werkelijkheid geen entiteit. U bent het absolute wezen dat het vergankelijke tentoonspreidt. Wij zijn allen leeuwen, maar dan wel leeuwen geborduurd op banieren, die enkel aanvallen als de wind hen beroert. Zij vallen zichtbaar aan, maar de wind is onzichtbaar. Moge het ons nooit aan wat onzichtbaar is ontbreken. Onze adem en ons bestaan zijn Uw geschenk aan ons. Ons hele bestaan wordt door U tot bestaan gebracht. 2

Als God liefde is en als God het Al is, de Enige die is in ons (zie bovenstaand citaat), is zijn liefde dan ook de bezielende factor in het kwaad van de mens? Als alles liefde is, zijn de verschrikkelijke gebeurtenissen van de mensengeschiedenis dan ook liefde?

Zoiets wil Rumi natuurlijk niet beweren. En zo staan we hier voor een even onoplosbare als onontkoombare paradox: God is alles en God is het kwaad niét. De Liefde is alles en overal, en toch niet in het kwaad. Zij is de kracht die alles bezielt en aandrijft, ook de vrijheid van de mens — en toch is zij niet diens boze keuzes. Voor een westerse geest niet te behappen…

Een wijs antwoord dat we in alle religies terugvinden op deze aporie van de goede God/non-dualiteit van de liefde enerzijds en het kwaad anderzijds is de rechtvaardiging van God (‘theodicee’) om te zetten in rechtvaardiging van de mens (‘antropodicee’): wat doe ik eraan? Waar ben ik, als het over het mysterie van het kwaad gaat? Dan knopen we terug bij Rumi aan die oproept om het Licht te laten overwinnen in ons hart, om de duisternis te laten transformeren in het Licht. Karen Armstrong heeft het over ‘het geheugen van compassie’ in ons, dat we kunnen de overhand laten krijgen in ons denken en doen. Etty Hillesum schrijft heel mooi over het luisteren naar de zwakke Stem van God in haar, over het meewerken met God, zodat God niet verkommert in haar (en in de andere harten).

Dat Alles Liefde is, is misschien een struikelblok voor ons verstand, maar mag geen struikblok wezen voor ons hart.


1 Rumi, kwatrijn 325, in Leili Anvar, Rumi. De religie van de liefde, Carmelitana, Gent, p. 1.

2 Masnavi I:598vv in Sipko den Boer, Daglicht, Servire, Utrecht/Antwerpen, 2000.

Islamofascisme

Ongeveer 200 leden van een plaatselijke extreemrechtse groep protesteerden luidruchtig buiten de basiliek (nvdr: na de terreurdaad in Nice, 29 oktober 2020) en zongen het volkslied, La Marseillaise. In de menigte stond Abdelkader Sadouni, de imam tegen wie de vrouw op haar balkon had geschreeuwd. “Onze religie is lichtjaren verwijderd van dit – er is geen enkele manier waarop een moslim dit zou goedkeuren,” zei hij. Maar hij maakte zich hardop zorgen dat terroristische aanslagen een angst voor de islam in de nationale psyche hadden bijgebracht. De heer Sadouni zei dat terroristen “deze nationale unie waarnaar we streven, breken”. “Het baart me zorgen, dat is waar ze naar op zoek zijn, en het lukt ze”, zei hij.

Uit de New York Times, 30/10/2020

De Islam is een religie in problemen, zei de Franse president. De Franse premier sprak dan weer van ‘islamofascisme’. Dat zijn bijzonder ongelukkige uitdrukkingen, die een religie als dusdanig, de islam als geheel stigmatiseren. Het is toch duidelijk dat het niet de Islam is die in problemen is, maar mensen binnen de Islam; dat niet de Islam tot fascisme leidt, maar de geest van mensen binnen de Islam. Was het soms het christendom dat vrouwen op de brandstapel plaatste en voor godsdienstoorlogen in het Westen zorgde?

In feite trappen deze beleidsmensen in de val die extremisten binnen de Islam voor hen uitzetten. Bovenstaande uitspraak van de lokale imam is exact: de extremisten slagen in hun opzet het Westen en de Islam uit elkaar te drijven, met alle gevolgen van dien. Seculiere en religieuze westerlingen voeden een steeds dieper anti-Islam sentiment, en moslims zetten zich steeds meer af tegen westerlingen en hun cultuur.

Vrede wordt in de Koran geassocieerd met God, waardoor het het bepalende kenmerk is van het leven dat bedoeld is voor de mensheid, om uiteindelijk volledig gerealiseerd te worden in het volgende leven. De islam erkent corruptie als endemisch voor de mensheid en de noodzaak van geweld om politieke en sociale vrede te handhaven, binnen en tussen samenlevingen. Vroege biografieën van de profeet Mohammed suggereren dat terwijl hij oorlog voerde, hij altijd naar een rechtvaardige vrede streefde – soms tegen de protesten van zijn metgezellen in. Er is aanzienlijke verwarring verbonden met het concept van jihad, dat kan worden vertaald als spirituele of gewapende strijd. Tijdens de eerste eeuwen van de islam hebben geleerden ethische grenzen gesteld aan het voeren van oorlog. Bedoelingen moesten puur zijn, en niet alleen eigenbelang, en het gebruik van geweld moest absoluut noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld om de religieuze gemeenschap te beschermen, gerechtigheid te behouden of territorium te verdedigen. Daarom werd de jihad om de verblijfplaats van de islam uit te breiden meer gedreven door imperiale dan door religieuze overwegingen. De Koran verbiedt dwang in religieuze aangelegenheden: “Er is geen dwang in religie.” (Koran 2: 256) en het doden van een leven zonder oorzaak staat gelijk aan “het doden van het hele menselijke ras” (Koran 5:32). Moderne oproepen tot heilige oorlog tegen de ongelovigen, verwoord door Osama bin Laden en anderen, staan ​​op gespannen voet met de islamitische traditie en worden ronduit aan de kaak gesteld door vooraanstaande moslimgeleerden. De islam is ook de thuisbasis van een pacifistische stroming, het meest rijk ontwikkeld binnen het soefisme.

Aldus het Berkeley Centre for Religion, Peace & World Affairs:

https://berkleycenter.georgetown.edu/essays/islam-on-peace-and-violence

Als een dwaas — Attar

Het menselijke leven kent zijn ups en zijn downs, daar is natuurlijk geen ontkomen aan. We schrijven het toe aan de condition humaine. We geloven graag dat de beste mensen hieraan ontsnappen — dat houdt de belofte in dat we misschien zelf ooit ook zullen kunnen ontsnappen aan deze wetmatigheid. Maar helaas is ook de spirituele weg en zelfs de bloei ervan in het mystieke leven wellicht géén vlekkeloze verworvenheid, zonder ooit nog momenten van gemoedschommeling te kennen.

Eén van de meest persoonlijke en eerlijke mystici is de soefi Attar. In een tekst uit een minder bekend werk heeft hij het over zichzelf in termen die je misschien niet zou verwachten bij een groot mysticus — en dat was Attar nochtans, zelfs één der grootsten uit de soefi-mystiek, unaniem bemind en geprezen door soortgenoten als Rumi. Nu heeft deze tekst het juist over heel sterke gemoedschommelingen en schommelingen in zijn religieuze ijver!

Ik heb vaak gezegd dat ik behoor tot de mensen van “de binnenkant”. Maar als een idioot sta ik nog steeds buiten vóór de deur … We hebben met elke vleugel gevlogen waarmee een mens kan vliegen, we hebben gelopen op elke soort pad waarop een mens kan lopen. Het ene moment waren we in het wijnhuis met de drinker (rind), het volgende moment plaatsten we onze wang tegen de deur van de tempel van de afgod. Het ene moment omgordden we ons met de gordel van de christenen, het andere moment zaten we in de kloostergang van de magiërs … Soms waren we dronken, soms nuchter … de ene keer leunden we met ons hoofd tegen onze knie (mediterend), de volgende keer maakten we lawaai met volledige overgave… Soms bestonden we, soms niet. Soms zaaiden we, soms oogstten we “niets” … 1

Nu eens meent hij een volwaardige soefi te zijn, maar dan weer ervaart hij zichzelf als slechts een arme dwaas. Het ene moment lijkt hij hoge toppen te scheren, het andere is hij net als eenderwelke zwerver. Nu eens is hij in de tempel te vinden, dan weer in het café… Meestal bedoelt de soefi met ‘dronken’ dat hij extatische vreugde ervaart en met ‘sober’ dat zijn godservaring heel fundamenteel is, maar hier bedoelt Attar waarschijnlijk dat hij soms diepe religieuze gevoelens heeft en op andere momenten helemaal niéts van dat alles gewaar wordt in zichzelf. Soms mediteert hij, maar op andere momenten betrapt hij er zich op enkel maar lawaai te produceren (praten? muziek maken?). Ook ‘niet-bestaan’ en ‘niets’ zijn mystieke termen, maar een Attar-kenner als Helmutt Ritter denkt dat het hier toch om inauthentiek leven gaat. Het gevolg is de bittere ervaring van hopeloosheid:

Nu zijn we zonder hoop teruggekeerd…. We kregen nogal wat klappen van maanden en dagen, en dronken vele volle bekers met gif. We hebben veel gepraat, maar ons hart vond geen vrede. We reisden heinde en verre, maar er was geen einde aan de weg. Maar nu we genoeg over onszelf hebben gesproken, hebben we actie verwaarloosd. 2

De dichter breekt zijn woorden af: hij heeft genoeg over zichzelf gesproken, en veel te weinig gedààn…

Zo blijken mystici toch dichter bij gewone (religieuze) stervelingen te staan dan we soms denken. De nederige bekentenis van de grote mysticus Attar kan ons weer moed schenken als ook wij eens in de moeilijker periode zitten…


1,2 Asrarnama 13,9, geciteerd in Helmutt Ritter, The Ocean of the Soul. Man, the World and God in the Stories of Farid ud-din Attar, Brill, Leiden-Boston, 2003, p. 115.

Aandacht — Rumi

De tekst van Rumi over ‘de herberg van het hart’ is ondertussen welbekend: elke dag, elke gebeurtenis is als een gast die even om onderdak vraagt in je hart:

Voor- en tegenspoed zijn in je hart te gast. Zij gaan als een ster van huis tot huis. Neem hem als hij zijn intrek bij je neemt zoals het komt en voeg je naar hem als zijn ascendant tot hij opgaat in de maan en zich bij de sultan van het hart dankbaar over jou uitlaat. Komt er weer een gedachte in je hart op, treed deze dan vriendelijk lachend tegemoet met de woorden: ‘Mijn schepper, behoed mij voor het kwade en laat mij deel hebben aan het goede dat deze gedachte brengt!’ Mijn Heer, laat me dankbaar zijn voor wat ik krijg en laat me geen spijt hebben als het weer verdwijnt. En ook al reikt hij je geen parel aan of is hij niet rijk, stel je dan toch niet minder hoffelijk op. 1

Maar het is wellicht minder bekend dat de mystiek van Rumi helemaal om deze ‘mindfulness’ gaat, om de ingesteldheid van aandacht voor al wat gebeurt in je leven als was het een uitnodiging tot transformatie en ontmoeting met het Ultieme, d.w.z. dat waar het ultiem om gaat. Voor Rumi is religie bewust leven in de zin van de ogen geopend houden voor de aanwezigheid van het Goddelijke in je leven en naar deze ervaring handelen.

Het maakt een groot verschil uit voor ons denken, voelen en doen of we de werkelijkheid alleen maar als toeval of tegenslag ervaren dan wel als een gelegenheid om onze ikkigheid te laten openbreken en te leren liefhebben, het verschil nl. tussen bekrompenheid en ruimhartigheid:

Kortzichtige mensen geven in hun gedrag blijk van honderden tekens, maar die zien ze zelf niet. Hun hart wordt niet verlicht door de stralen van de zon van de goddelijke luister. Dat hart is even nauw en donker als de ziel van iemand die de werkelijkheid ontkent. Daar wordt niet de smaak geproefd van de liefhebbende vorst, daar wordt niet de gloed gekend van de zon die in het hart schijnt en daarin bevindt zich ook geen open deur en innerlijke ruimte. Je bent beter af met een graf dan met zo’n hart. Kom, sta nu op uit de graftombe van je hart! 2

Het is een vorm van slapen als we alleen maar de dagelijkse oppervlakte waarnemen en niet het Wat of Wie die daarachter of daaronder schuilt, en alles aanstuurt of begeleidt met liefde. Religieuze teksten en figuren proberen ons wakker te schudden:

Dag en nacht is er beweging van schuim op de Zee. Je ziet het schuim, maar niet de Zee. Opmerkelijk! Als boten botsen en klotsen we tegen elkaar: onze ogen zijn verduisterd, ook al bevinden we ons in klaar water. O jij, die bent ingeslapen op de boot van het lichaam, jij hebt het water wel gezien, maar kijk nu eens naar het Water van het water. Het water heeft een Water waardoor het wordt gestuwd; de geest heeft een Geest waardoor hij wordt geroepen. 3

Rumi heeft een tekst waarin hij gebed/meditatie en aandacht met elkaar verbindt. Bidden of mediteren is elke gebeurtenis of medemens leren duiden als de aanwezigheid van het Ultieme. In de monotheïstische minnemystiek van Rumi wordt dat uiteraard ‘de Geliefde’.

Zo legt één van de verrukkelijkste teksten van Rumi uit dat de ware minnaar zoals Zuleika is, die haar geliefde Jozef (het gaat om de vrouw van de Farao die verliefd is op de aartsvader Jozef, cf. Genesis 39,7) ziet in alles wat haar omgeeft, en om die ervaring van aanwezigheid bij te houden hem altijd noemt in de dingen. Een parfum dat wordt waargenomen: het verwijst naar Hem/Haar/Het. Een persoon die je tegenkomt op straat: idem. Een stormwind die op je huis beukt: idem. Zo gaat Rumi met duidelijk welgevallen een hele bladzijde door:

Zuleika gaf alles de naam Jozef, van selderiezaad tot aloëhout. Ze hield zo veel van hem, zo veel, zij verborg zijn naam in vele verschillende frasen, de innerlijke betekenis kende zij alleen. Wanneer zij zei: De was wordt zacht bij het vuur, bedoelde zij; Mijn liefde wil mij. Of als zij zei: Kijk, de maan is opgekomen, of De wilg heeft nieuwe bladeren, of De takken trillen, of Het korianderzaad vat brand, of De rozen gaan open, of De koning is in goede stemming vandaag, of Is dat niet geluk hebben, of het meubilair moet gestoft worden, of De waterdrager is hier, of Het is bijna licht, of Deze groenten zijn perfect, of er moet meer zout in het brood, of het lijkt wel of de wolken tegen de wind ingaan, of Mijn hoofd barst, of Mijn hoofdpijn is beter, met alles wat zij prees, bedoelde zij de aanraking van Jozef, iedere klacht geldt zijn afwezigheid. Wanneer zij honger heeft, is het naar hem. Dorst, zijn naam is als een sorbet. Koud, hij is het bont. Dit is wat de Vriend kan doen als je zo zeer verliefd bent. Sensuele mensen gebruiken vaak heilige namen, maar zij werken niet. 4

De mantra van de naam van de geliefde wordt hier dus niet gebruikt om zich af te sluiten van de omringende werkelijkheid, van de mensen vooral, maar om deze te zien als de epifanie van het Ultieme. Heel veel keren in de Masnavi noemt Rumi de wereld de ‘Vorm’ en het Godsmysterie de ‘Inhoud’.

Zo is Rumi een heel welluidend voorbeeld van het centreren van religie in het fenomeen van aandacht, ‘mindfulness’, dat terecht zo actueel is, maar helaas vaak een beetje te licht opgevat wordt.


1 Rumi, Masnavi, boek V, vv. 3644-368, in Sipko den Boer, Juwelen. Een dagboek van 365 fragmenten van wijsheid, Milinda, 2018.

2 Rumi, Masnavi, boek II, vv. 3128-3132, in Sipko den Boer, Daglicht. Een dagboek van spirituele leiding, Milinda, 2003.

3 Rumi, Masnavi, boek III, vv. 1271-1274, in Sipko den Boer, Juwelen. Een dagboek van 365 fragmenten van wijsheid, Milinda, 20018.

4 Rumi, Masnavi, boek VI, vv. 4021 e.v., in Sipko den Boer, Juwelen. Een dagboek van 365 fragmenten van wijsheid, Milinda, 20018.

God zien als de essentie van alles — Ibn Arabi

De moeilijke teksten van de grote soefi mysticus Ibn Arabi zijn toch wel de inspanning waard. In het vierentwintigste hoofdstuk van zijn ‘Ringvattingen (d.i. waar een edelsteen kan op geplaatst worden) van Wijsheid’ heeft hij het over de relatie tussen Aaron de priester en Mozes de profeet.

We proberen zijn gedachtengang te volgen die tot een belangrijke conclusie leidt inzake de verhouding tussen mystiek en institutionele religie:

De wetende is hij die God in alles ziet, ja, die hem ziet als de essentie van alles. Zijn aanbidding van God wordt aangedreven door hartstocht, want had hij geen hartstocht voor de goddelijke heiligheid — wat de wil om lief te hebben is —, dan zou hij (nvdv: deze bepaalde voorstelling van) God niet aanbidden of boven een ander verkiezen. Hetzelfde geldt voor ieder die een of andere kosmische vorm aanbidt en dit aanneemt als god: het is enkel door hartstocht dat hij het zo en niet anders kan zien. Elke (nvdv: gewone) aanbidder dient dus enkel zijn eigen hartstocht, die hem tot aanbidding drijft alleen, of die nu conform is met de heilige Wet of niet. De volmaakte wetende is hij die élk voorwerp van aanbidding aanziet als een manifestatie van God waarin deze wordt aanbeden. Zij noemen het een god, al zou zijn juiste naam misschien steen, hout, dier, mens, ster of engel kunnen zijn. Ook al kan dat zijn particuliere naam zijn, het Goddelijke presenteert een werkelijkheidsniveau dat de aanbidder zich doet inbeelden dat dit het voorwerp van zijn aanbidding is. In werkelijkheid is dit niveau de manifestatie van God aan het (nvdv: beperkte) bewustzijn van deze (nvdv: concrete) aanbidder van het voorwerp, in deze particuliere modus van manifestatie. 1

Voor Ibn Arabi is het in een patriarchale context evident dat de mannelijke Geest domineert over de vrouwelijke Natuur, dus dat de scheppende Werkelijkheid (= God) domineert over de geschapen werkelijkheid (= de kosmos). Het maakt God verantwoordelijk voor zijn schepsel en daardoor toch onderworpen aan diens particuliere behoeftigheid of hartstocht. Er is ook een passie in God, volgens Ibn Arabi: de passie van het Geheel om zijn delen tot integratie te brengen, en van de delen om op te gaan in het Geheel. Dit verlangen leidt tot de eenheid-van-het-zijn (wahdat al wujud, de soefi uitdrukking voor en versie van non-dualiteit). Het verlangen van de mens om één te worden met zijn particuliere Godsvoorstelling is een spiegeling van het verlangen van God om zichzelf te kennen in al zijn aspecten. God stort zich uit in de mens en de mens stort zich uit in God. Daarom — en dit is de eerste belangrijke conclusie — is God objectief wel in alle vormen aanwezig, maar lijkt hij voor de trouwe aanhanger van een religie alleen in dié bepaalde vorm te zijn.

Aan het eind van deze bespiegelingen zegt Ibn Arabi dat de ware godsminnaar nochtans diegene is die dus in álle vormen van de wereld een openbaring van God ziet, en daarom zijn religiositeit niet kan beperken tot één bepaalde religieuze traditie, maar zich heel vrij opstelt. De Waarheid is in alle dingen aanwezig. De dwaze, ‘fundamentalistische’ aanbidding van één enkel zaligmakend aspect is daarom niet aan hem besteed. Dit moet hij evenwel verbergen naar buiten toe, en wel in zijn uiterlijke trouw aan de religie waar hij toevallig toe behoort. De alomtegenwoordigheid van de waarheid betekent gelukkig dat ze ook aanwezig is in de eigen religieuze traditie! Dit leidt tot een spanning tussen universalisme en particularisme dat in de persoon moet uitgehouden worden in een delicaat evenwicht. De mysticus weet zich tegelijk vrij van zijn traditie en gebonden door zijn traditie, elk op een verschillend niveau. Ibn Arabi spreekt daarom van het ‘verbergen’ van deze innerlijke vrijheid in het uiterlijke maar tegelijk oprechte respect voor de bestaande religieuze omgangsvormen, om niet ten prooi te vallen aan al te vurige aanhangers van een bepaalde voorstelling — die hij hier met een ferme steek de eigenlijke ‘(gods)verwerpers’ noemt:

Wat de wetenden betreft, die de dingen kennen zoals zij in werkelijkheid zijn, zij vertonen (nvdr uiterlijk) een houding van afwijzing jegens de aanbidding van dergelijke vormen omdat hun graad van kennis hen er bewust van maakt dat zij, op grond van het gezag van de Gezondene waarin zij geloven en door wie zij gelovigen genoemd worden, onderworpen zijn aan de regel van de tijdsbestel. Zodus, niettegenstaande hun bewustzijn dat de polytheïsten niet de vormen zelf aanbidden maar alleen God in hen, vanwege de dominantie van de goddelijke Zelfmanifestatie daarin, zijn zij toch dienaren van hun tijdsbestel. De verwerper, die er geen besef van heeft hoe Hij zichzelf manifesteert, is geheel onwetend hiervan (nvdr van de innerlijke vrijheid van de mysticus), gezien de ware wetende dit alles verbergt voor de Profeet, de Gezondene en hun volgers. 2

Dit geeft dus een fijn antwoord op de relatie tussen mystiek en institutie: de innerlijke vrijheid ‘verbergen’ in uiterlijke en toch oprechte trouw aan de institutie. De gedachten zijn vrij. Het is vooral een pleidooi om nooit ofte nooit in naam van religie en door religie gevoede overtuigingen inzichten op te dringen, met of zonder geweld.


1,2 R. W. J. Austin, Ibn Arabi. The Bezels of Wisdom, Paulist Press, Mahwah, 1980, pp. 241-248; Caner K. Dagli, Ibn Al-Arabi. The Ringstones of Wisdom, Kazi Publications, Chicago, 2004, nrs. 1-2.3.5.