Het Goddelijke — Aurobindo

Sri Aurobindo (1872-1950) is één van de meest bekende neo-hindoeïstische mystici van de twintigste eeuw. Veel westerlingen kennen en lezen zijn geschriften, of die van zijn levensgezellin, Mirra Alfassa, ‘de Moeder’. In 1926 vormden ze samen een ashram in Pondicherry, die later zou uitgroeien tot een alternatieve stad, Auroville.

Aurobindo is bijzonder als filosoof omdat hij het Westerse vooruitgangsdenken combineert met het hindoeïstische non-dualiteitsdenken. Hij studeerde in Cambridge, maar terug in India raakte hij gearresteerd wegens verzet tegen de Engelsen. In de gevangenis voltrok zich een spirituele omwenteling. Na die tijd trok hij naar Pondicherry waar hij zijn ‘Integrale Yoga’ ontwikkelde.

Met ‘integrale yoga’ bedoelt Aurobindo dat het hele menselijke organisme en de hele mensheid opgenomen is in een proces van progressieve vergoddelijking. Hier zien we de invloed van het Westerse vooruitgangsdenken (niet in de trant van Auguste Comte maar in die van Bergson en Teilhard de Chardin).

De menselijke reis met het werk van alle werken, en het aanvaardbare offer vormt de weg naar het goddelijk leven. Dit alleen is de ware opgave van de mens in de wereld en het is de rechtvaardiging van zijn bestaan. Zonder dat zou hij slechts een insect zijn dat samen met andere nietige insecten op een hoopje modder en water kruipt en kans zag zich te vormen in de bedreigende oneindigheid van het fysieke universum. 1

Aurobindo ziet twee bewegingen aan het werk in de geschiedenis: een constante Opstijging van het kosmische tot het uiteindelijk het Goddelijke zal bereiken, en een constante Neerdaling van het Goddelijke in de kosmos, net om die Opstijging te veroorzaken.

Het hele organisme is dus opgenomen in die vergoddelijking of vergeestelijking van de kosmos. Daarin sluit Aurobindo aan bij de Bhagavad Gita en drukt hij erop dat én het lichaam én het hart én het denken én het handelen betrokken worden in dit transformatieproces: ‘integrale yoga’ betekent ‘vereniging’ die de vier klassieke vormen van ‘yoga’ integreert: hathayoga, bhaktiyoga, jnanayoga en karmayoga. Aurobindo voegt daar de tantrische yoga aan toe. Elk individu moet op die wijze tot persoonlijke integratie en volkomenheid groeien — te vergelijken met het individuatieproces bij C.G. Jung –, en gedragen door alle individuen moet de mensheid als geheel naar die vergoddelijking toe gaan.

Een dergelijk visie op de collectieve bewustzijnsverdieping van de mensheid vinden we ook wel in het Westen terug in de twintigste eeuw, maar bij Aurobindo zit onder deze filosofische vlag de grote rijkdom van de hindoe-mystiek. Hij deelt ook het geloof van bv. een Teilhard de Chardin, dat dit proces niet te stoppen is: het Goddelijke dáált neer, of we dat willen of niet.

In tijden dat het met ons persoonlijk of met de cultuur of de samenleving om ons heen niet goed gaat, kan dit vertrouwen een steun betekenen:

Het geestelijke leven te leren kennen, betekent een duik in het Goddelijke te nemen, net of je in de zee zou springen. En dat is niet het einde, maar het begin, want nadat je de sprong hebt gewaagd, moet je leren leven in het Goddelijke. Dat is de sprong die je moet nemen, en tenzij je dat doet, kan je yoga gedurende jaren beoefenen en toch niets weten over een waarlijk geestelijk leven. Yoga betekent één worden met het Goddelijke, en de verbintenis is gebaseerd op het offeren van jezelf aan het Goddelijke. Als je beslissing genomen is, dat je gehele leven aan het Goddelijke gewijd zal worden, moet je er toch nog elk moment aan denken en het tijdens je leven uitdragen. In het begin van de yogabeoefening ben je geneigd om het Goddelijke vaak te vergeten. Maar door constante gerichtheid versterk je je concentratie erop en word je minder afgeleid. Maar dit zou niet beoefend moeten worden als een godsdienstige discipline of een plicht; het moet voortkomen uit liefde en vreugde.


1,2 Sri Aurobindo,The Divine Life I, 42v en A Practical Guide to Integral Yoga, 66v, in Georg Feuerstein, Yoga Leringen, East-West Publications, Den Haag, 2000, pp. 17 en 102.