Liefde die God waardig is — Rabi’ā

Rabi’ā al-Adawiyya (ca. 717-801) is één van de vele vrouwelijke soefi’s uit de islam. Een soefi is iemand die God zoekt en Hem soms heel intens ervaart, en dat was bij deze vrouw uit Basra in het huidige Irak zeker het geval. De latere soefi Fariduddin Attar schreef in zijn Memoriaal van de godsvrienden prachtige zaken over haar, onder andere dat de Profeet aan haar verschenen is. Voorwaar geen vrouwvijandigheid alhier dus! In vele verhalen treedt ze als leraar op en overklast ze mannelijke tegenhangers.

Typerend voor de vroege versies van het soefisme, de mystieke stroming binnen de Islam, is het accent op het sterven aan zichzelf (fanā, tgo. het heropstaan in God, baqā). Dit vinden we ook nog terug bij Rabi’ā, maar toch is zij één van de allereersten bij wie het soefisme vooral een liefdesmystiek wordt.

Twee teksten van haar behoren tot de mooiste van het soefisme omdat de gratuïteit van de liefde voor God zo sterk verwoord wordt. De eerste gaat over een ‘baatzuchtige’ en een onbaatzuchtige liefde:

Ik heb Je lief met twee liefdes: een liefde die voor mijn eigen geluk is, en een liefde die Jou echt waardig is. Wat de liefde betreft die voor mijn geluk is: deze bestaat erin enkel aan Jou te denken en aan niemand anders. Wat de liefde betreft die Jou waardig is, die bestaat erin dat de sluiers afvallen en ik Jou zie. Geen eer voor mij, noch in het ene noch in het andere, maar eer zij aan Jou, zowel voor de ene als voor de andere. 1

Deze gratuite liefde voor het Ultieme is niet uit schrik voor de ‘hel’ of uit verlangen naar de ‘hemel’, dus niet om tegenspoed te kunnen ontlopen en enkel voorspoed te genieten, maar uit pure liefde voor de of het goddelijke Ander(e):

O mijn God, alles wat Je voor mij bestemd hebt aan aardse zaken, geef ze aan Jouw vijanden; en alles wat Je voor mij bestemd hebt in de komende wereld, geef ze aan Jouw vrienden; want ik heb genoeg aan Jou. O mijn God, als ik Je aanbid uit vrees voor de hel, verbrand mij dan in de hel; en als ik Je aanbid in de hoop op het paradijs, sluit mij dan buiten uit het paradijs; maar als ik Je enkel maar aanbid omwille van Jezelf, onthou me dan niet Jouw eeuwige schoonheid. O mijn God, mijn enige bezigheid en geheel mijn verlangen in deze wereld en temidden van de geschapen zaken bestaan erin me Jou te herinneren; en in de komende wereld en temidden van alle komende zaken, Jou te ontmoeten. Wat mij betreft zit het zo in mekaar; maar Jij, doe met mij wat Je wil. 2

Een variant van bovenstaande tekst zegt dat zij eens gezien werd, rondlopend door de straten van Basra met vuur in één emmer en water in een andere: ‘Ik wil het vuur van de hel doven en het paradijs in brand zetten, omdat zij de weg naar God blokkeren.’

Het brengt ons bij de kern van alle mystiek: de gratuïteit en de gratuite liefde, zowel voor het Godsmysterie als voor elkaar. De beweging van de mystieke transformatie wil enkel maar hier uitmonden. Vandaar dat mystiek slechts de ontplooiing van het menszijn is, en dat mensen die zo leerden liefhebben, zelfs al vallen ze buiten elke religieuze traditie, de clandestiene broers en zussen van de grootste mystici zijn. Religie draait om liefde; waar geen liefde is, is geen echte religie.


1,2 Eva de Vitray-Meyerovitch, Anthologie du soufisme, Albin Michel, Paris, 1995, p. 154 en La prière en Islam, Albin Michel, Paris, 2003, p. 136. Wie het Frans machtig is, vindt misschien geen betere gids over het soefisme dan deze grote dame: Eva de Vitray-Meyerovitch, en geen betere bloemlezing uit het soefisme dan de hare.