Een volmaakt afgestemd oor — Confucius

Confucius of Kong Zi (‘meester Kong’, 551-479 v.C.) was een politicus-filosoof die als rondtrekkend privé-leraar veel leerlingen had, maar helaas op politiek vlak pas gehoor vond na zijn dood.

In een kleine tekst vinden we zowat alle kernpunten van zijn visie en leer samengevat:

Toen ik vijftien jaar was, besloot ik om te leren. Toen ik dertig jaar was, stond ik rechtop in de Weg. Toen ik veertig was onderging ik geen enkele twijfel meer. Toen ik vijftig was kende ik het Bevel van de Hemel. Toen ik zestig werd had ik een volmaakt afgestemd oor. Toen ik zeventig werd kon ik leven volgens de verlangens van mijn hart zonder nog maar één regel te overtreden. 1

Deze tekst van Confucius is heel bekend, en terecht, want wié kan zo spreken?

Het confucianisme ziet het leven als een levenslang leren om een authentieke, ontplooide mens te worden, die zijn unieke bijdrage kan leveren aan de samenleving. Ook Confucius ziet het leven als een luisteren naar en ingaan op ‘de Weg’, maar anders dan de taoïsten ziet hij deze ‘Weg’ minder als het kosmische proces en meer als de juiste manier van intermenselijk samenleven.

Door dit leerproces van luisteren naar/ingaan op de juiste zijnswijze komen we vrij en zelfstandig te stààn in het leven en kennen we uiteindelijk geen twijfel meer over onszelf en het leven. Geleidelijk aan krijgen we helemaal oor voor het ‘Bevel van de Hemel’ — dit is een ander kernpunt van de visie van Confucius. Zijn opvatting van het Ultieme lijkt iets meer te neigen naar het persoonlijke dan naar het onpersoonlijke, al is het niet altijd duidelijk wat hij met ‘de Hemel’ bedoelt; maar de essentie is dat die numineuze Werkelijkheid voor elke mens een unieke taak heeft bedoeld, die overeenkomt met zijn eigen diepste wezen. Mens zijn is voor Confucius gehoorzamen aan dat innerlijke Bevel en er dus ook aandachtig op zoek naar gaan, ernaar luisteren, tot men een ‘volmaakt afgestemd oor’ krijgt. Ook in de Bijbel is geloven een zaak van luisteren…

Uiteindelijk geraakt de mens dan jenseits von Gut und Böse (Nietzsche), d.w.z. zo doordrongen van een ethische levensinstelling dat de uiterlijke moraal van verboden en geboden overbodig is geworden, niet langer oriënterend. Bemin en doe dan wat je wil, Augustinus.

De ethische mensvisie en religiositeit van het confucianisme wordt hier heel duidelijk. Dit geloof in de morele natuur van de mens zullen Mengzi, de voornaamste leerling van Confucius, en het latere neo-confucianisme verder uitwerken. Het is een belangrijke boodschap van het Chinese denken aan het Westen: de diepste natuur van de mens is liefde en medemenselijkheid. Helaas vervormen onze genetische erfenis en/of de feitelijke opvoeding die we gekregen hebben onze morele natuur; zolang blijven de wetten nodig.


1 Anne Cheng, Histoire de la pensée chinoise, Seuil, Paris, 1997, p. 64.

Kringen naar het centrum halen — Hierocles

De Stoa of de stoïcijnen worden verkeerd voorgesteld als ongevoelige asceten. In feite huldigen zij een wereldbeeld waaruit een ethiek van tedere liefde voor de mens voortvloeit.

Voor hen net als voor de Chinezen is alles wat bestaat een of andere, intensere vorm van materie/energie. De mens heeft daarop dezelfde natuur als de kosmos; de eerste is de microkosmos, de tweede is de macrokosmos. Dat brengt een heel intieme eenheid tot stand tussen al wat is, over de grote ‘keten van het zijn’, van de nederigste materie tot de mysterieuze scheppende intelligentie die het al bestuurt, de Rede, de Natuur, of ook wel God. Deze Natuur is pure wording en verandering; het is aan ons om goed te vinden wat zij goed vindt (en ongetwijfeld te veranderen wat wij kunnen: ook wij zijn die Natuur). Het zorgt volgens de stoïcijnen voor een ‘kosmische sympathie’ tussen al wat bestaat.

Bij de stoïcijn Hierocles (tweede eeuw n.C.) vinden we dan ook (als heel mooie tegenhanger van het boeddhistische tonglen) een meditatiemethode waarbij men de eigen kring steeds verder uitbreidt tot uiteindelijk het heelal opgenomen wordt in de binnenste kern van het eigen hart:

Ieder van ons is als het ware geheel omgeven door vele kringen, sommige kleiner, sommige groter, waarbij de laatsten de eersten omsluiten, op grond van hun verschillende en ongelijkwaardige instellingen ten opzichte van elkaar. De eerste en meest nabije kring is die welke een persoon getrokken heeft rond het centrum van zijn eigen hart. Deze kring omvat het lichaam en al wat wordt tot zich genomen terwille van het lichaam; het is een cirkel met de virtueel allerkleinste straal, bijna niet veel groter dan het middelpunt zelf. Vervolgens, de tweede kring, verder verwijderd van het centrum, maar de eerste kring in zich omsluitend; deze kring omvat ouders, familieleden, vrouw en kinderen. … De buitenste en grootste kring, die al de rest omvat, is die van het hele menselijke geslacht. 1

Leven is dus medemenselijkheid inoefenen, steeds inniger mensen naar zich toehalend, steeds verder zijn liefdesfeer laten uitdeinen over de mensheid:

Het is de taak van de goed ingestelde persoon om in het juist behandelen van elke groep de kringen op één of andere manier samen naar het centrum te halen, en om vol ijver te proberen wie zich in omsluitende kringen bevinden te verplaatsen naar ingesloten kringen. 2


1,2 Hierocles, ap. Stobaeus 4.671, 7, in A. Long – D. Sedley, The Hellenistic Philosophers, Cambridge University Press, Cambridge, 1986, 57G., p. 349.

‘Alle mensen zijn mijn broers en zussen’ — Zhang Zai

Omdat vooral het christendom God als vader ziet en daarom de mensen als broers en zussen ligt het voor de hand ‘zusterlijkheid’ vooral in christelijke bronnen te zoeken. Maar ook in andere religies en met name in het confucianisme leeft deze gedachte heel sterk:

Hemel is mijn vader en Aarde mijn moeder, en zelfs zo’n klein schepsel als ik vindt een intieme plek tussen hen in. Daarom, datgene wat het universum vult, beschouw ik als mijn lichaam en datgene dat het universum bestuurt, beschouw ik als mijn natuur. Alle mensen zijn mijn broers en zusters, en alle dingen zijn mijn metgezellen. De grote heerser [de keizer] is de oudste zoon van mijn ouders [Hemel en Aarde] en de grote ministers zijn zijn rentmeesters. Respecteer de ouderen – dit is de manier om hen te behandelen zoals ouderen behandeld moeten worden. Betoon naastenliefde aan de wezen en de zwakken – dit is de manier om hen te behandelen zoals de jongeren moeten behandeld worden. 1

Deze Chinese, ethische religie (sic!) ziet de individuele mens als een knooppunt in een web van relaties en het doel van het bestaan in de medemenselijkheid. De neo-confucianistische Zhang Zai (1020-1078) is een goed leerling van Confucius en anderen als Mencius: hij ziet de menselijke natuur als wezenlijk goed, maar toch bedreigd door erfelijkheid en opvoeding. Daarom moeten mensen elkaar steeds aanstuwen om de broederlijk-zusterlijke genegenheid te voeden: ‘zelfcultivering’ heten ze dit. Deze ecologie van de medemenselijkheid omvat echter ook alle wezens in de kosmos.

In deze tijd klinkt de oproep om de ouderen en zwakkeren in onze samenleving liefdevol te omzorgen zoals ‘Hemel en Aarde’ ons omzorgen wel héél actueel. En bedenk: dit komt van Chinese bodem…

Zelfs zij die moe en krachteloos, kreupel en ziek zijn, zij die geen broers of zusters, vrouwen of echtgenoten hebben, zijn allen mijn broers die in nood zijn en niemand hebben tot wie ze zich kunnen wenden. 2


1,2 Zhang Zai, Westelijke inscriptie, in Karen Armstrong, De verloren kunst van de heilige geschriften, De Bezige Bij, Amsterdam, 2019; aangepast.