In deze kleine bloemlezing uit de eerste twee hoofdstukken van Teresa van Avila’s meesterwerk, de Innerlijke burcht, komt de metafoor van de burcht goed naar voren:
Beschouwen we onze ziel als een burcht, helemaal gemaakt uit slechts één diamant of uit een heel helder kristal. Ze omvat veel vertrekken, net zoals er veel woningen zijn in de hemel (Johannes 12,2). Want, wel overwogen, zusters, de ziel van een rechtvaardige is niets anders dan een paradijs, waar Hij, naar zijn woord, behagen in schept (Spreuken 8,31). … Ik zie niets waarmee de grote schoonheid en de ruime ontvankelijkheid van de ziel zich laat vergelijken. … Zelf zegt Hij dat Hij ons schiep naar zijn beeld en gelijkenis (Genesis 1,26). … Bedenken we dat er in de burcht van onze ziel een groot aantal verblijven zijn, boven, beneden, en ter zijde. In het centrum, te midden van alle, bevindt zich het voornaamste. Daar voltrekken zich de meest geheime dingen tussen God en de ziel. … Zien hoe het mogelijk is dat zo’n grote God zich in dit ballingsoord meedeelt aan onwelriekende aardwormen, en houden van zo’n grote goedheid en grenzeloze barmhartigheid, kan ons geenszins schaden. Wie er schade van ondervindt dat God hier in onze ballingschap deze gunsten kan verlenen, bezit weinig nederigheid en naastenliefde. … Waarom niet met vreugde zien hoe Zijne Majesteit in om het even wie zijn grootheden openbaart? … Het gebed en de overweging zijn de toegangspoort tot de burcht. Ik bedoel dan evenzeer het inwendig gebed als het mondgebed, want wil er van bidden sprake zijn dan moet er ook overwogen worden. Bedenkt men niet tot Wie men spreekt, wat men vraagt, wie het is die vraagt en aan Wie men vraagt, dan noem ik dat … geen bidden. … Wil oog hebben voor wat je kunt ervaren bij het zien van die schitterende mooie burcht, die oosterse parel, die boom van leven, geplant aan de stromende wateren van het Leven zelf dat God is, wanneer de ziel in doodzonde valt. … De zon die haar zoveel luister en schoonheid gaf, bevindt zich nog in het centrum van de ziel, maar is er schijnbaar niet. Zij heeft geen deel aan Hem. Ze is nochtans evengoed in staat Zijne Majesteit te genieten als een kristal in staat is de zon te weerkaatsen. … De ziel is bij de bron van leven geplant als een boom. … De bron verliest, net als de schitterende zon in het centrum van de ziel, nimmer haar glans en haar schoonheid, want ze is altijd in haar. Niets kan haar pracht ontnemen. Maar werp je op een kristal in de zon een geheel zwarte doek, dan is het duidelijk dat, ook al schijnt de zon, haar stralen geen enkele uitwerking hebben op het kristal. … Twee dingen putte ik uit de genade die de Heer me schonk. Ten eerste, een onnoemelijke vrees Hem te beledigen. … Ten tweede, een spiegel van nederigheid, doordat ze inzag dat alle goeds waartoe we in staat zijn niet bij ons begint, maar bij de bron waar de boom van onze ziel geplant staat, bij de zon die onze werken tot leven wekt. … Keren we terug naar onze burcht met zijn vele verblijven. Stel je niet het ene verblijf achter het andere voor, als op een rij, maar richt je blik op het centrum. Daar is de plaats, het paleis, waar de koning zich bevindt. … Talrijke zalen liggen rond en boven die ene. De dingen van de ziel kunnen altijd ruim, wijd en groots beschouwd worden, zonder gevaar voor overdrijving. De ziel is tot veel meer in staat dan wij kunnen denken en de zon binnen het paleis straalt tot in alle verblijven door. 1
Het is nu voldoende aangetoond dat het beeld van de burcht naar alle waarschijnlijkheid een overname is uit het soefisme, waar mystici dit beeld éérder dan Teresa gebruikten, met name Spaanse soefi’s.
Dit brengt ons bij een heel interessant gegeven: de karmelitaanse mystiek blijkt in meerdere opzichten sterk beïnvloed te zijn door de mystiek van de Islam, vooral in het gebruik van beelden voor de mystieke ervaring. Religies hebben elkaar onderling bestoven (cross-fertilization) in de loop van hun geschiedenis; hoeveel zin heeft religieuze intolerantie dan? Religieuze figuren gebruiken courant dezelfde beelden om hun mystieke ervaring uit te drukken; hoe sterk kan hun mystieke ervaring zelf dan onderling verschillen? Als de mystiek zo gelijklopend is in de verschillende religies (het is alleen in de academische wereld dat de verschillen groter geacht worden dan de gelijkenissen…), hoe kan het Ultieme dan zo anders zijn van religie tot religie? Is de mystiek geen bevestiging van wat het gezond verstand ons zegt: dat er maar één ‘God’ is voor alle mensen, één Mysterie dat enkel ‘verschillende Namen kreeg’?
Typisch voor de Karmel is de inkeermystiek, zegt men; maar uiteraard keert dit gegeven in àlle mystiek terug: het Ultieme is het allerdiepste in de mens, bij iedereen principieel gegeven, aanwezig, genereuze liefde.
Mooi is de intuïtie van Teresa dat dit kristal altijd schittert, tenzij we er een zwart doek over werpen natuurlijk. ‘Zonde’, dat beladen woord, betekent bij Teresa de weigering om lief te hebben. Alleen de weigering van de liefde kan de Liefde bedekken met een zwart doek. Enorme verantwoordelijkheid van de menselijke vrijheid, of misschien méér van de godsvoorstelling die mensen bij elkaar ophangen…
Teresa spreekt herhaaldelijk over de grote ruimte en diepe ontvankelijkheid in het centrum van de ziel. Dáár zijn wij openheid, meent zij. Wanneer we die openheid niet bereiken, kan de diamant niet schitteren. Wanneer we niet liefhebben, kan de Liefde zich niet manifesteren. De goddelijke Aanwezigheid is de liefde zélf, die volledige openheid geworden is. In het gebed en de meditatie deze openheid laten groeien en in de omgang met elkaar deze openheid aanmoedigen lijkt onze levensopdracht.
1 Teresa van Jezus, Innerlijke burcht en Gewetensbrieven, Eerste verblijf, Carmelitana, Gent, 2007, h. 1-2.