In hem zijn we omsloten en Hij in ons — Julian of Norwich

Julian of Norwich is lang geen onbekende meer. Haar boodschap dat ‘alles goed komt’ sluit blijkbaar aan op een diep verlangen van gelovigen, ja allicht elke mens. Inderdaad zijn die gekende woorden ‘all shall be well’ geen geïsoleerde passage van de geschriften van de Engelse mystica, maar een rode draad en basisintuïtie. Maar Julian is ondertussen ontdekt als een belangrijke vrouwelijke theologe die nog méér pijlen op haar boog heeft. De heilsboodschap van de Engelse mystica blijkt ondermeer te steunen op een uitdrukkelijk christelijk non-dualisme, d.w.z. het geloof en de beleving dat God en de mens dieper één zijn dan dat zij onderscheiden zijn.

Julian leefde van 1343 tot 1416 in de Oost-Engelse stad Norwich, die toen één van de belangrijkste steden van Groot-Brittannië was, ook op religieus vlak. Zij leefde daar het grootste deel van haar leven als kluizenares bij een kerk. In 1373 werd zij stervensziek en ontving zij een reeks visioenen. De rest van haar leven bestond uit het doordenken van deze visioenen die zij ook neerschreef, eerst in een korte versie en dan in een langere versie: de Revelations of Divine Love.

Haar voornaamste intuïtie is dat de geopenbaarde eigenschappen van God eerder moederlijk zijn dan vaderlijk, dat alle aspecten en handelingen van de openbaring en heilsgeschiedenis berusten op moederlijke liefde. Ook Christus en de verlossing zijn door en door moederlijk, wat tot andere conclusies over verlossing en heil leidt dan gebruikelijk. Voor Julian bestaat de diepste natuur van de mens uit de aanwezigheid van God, van scheppende, verlossende en verbindende liefde (naar de klassieke Drie-eenheid):

Hoewel een man de littekens heeft van genezen wonden, wanneer hij voor God verschijnt, schaden ze hem niet maar veredelen ze hem. … Hier kunnen we zien dat Hij zelf liefde is, en Hij behandelt ons zoals Hij wil dat we anderen behandelen, want Hij wil dat we zoals Hij zijn in de volledigheid van oneindige liefde, voor onszelf en onze medechristenen. Net zoals zijn liefde voor ons niet aflaat vanwege onze zonde, wil Hij niet dat onze liefde voor onszelf en onze medechristenen aflaat; we moeten naakte haat voelen voor zonde en oneindige liefde voor de ziel, zoals God haar liefheeft. Dan zullen we de zonde haten zoals God haar haat en de ziel liefhebben zoals God haar liefheeft; want deze bewering van God is een eindeloze hulp en troost: ‘Ik houd je heel veilig.’

Wat zou me mijn medechristenen meer kunnen doen liefhebben dan door in God te zien dat Hij iedereen liefheeft die behouden zal worden alsof ze één ziel zijn? Want in elke ziel die zal worden gered, is er een goddelijke wil die nooit heeft ingestemd met de zonde en dat ook nooit zal doen; net zoals er een dierlijke wil is in onze lagere natuur die geen goede impulsen kan hebben, is er een goddelijke wil in onze hogere natuur die zo goed is dat hij nooit kwaad kan willen maar alleen goed; en daarom houdt God van ons en daarom doen we wat hem altijd behaagt. En dit is wat onze Heer liet zien in de volledigheid van de liefde waarin Hij ons omhelst: ja, dat Hij nu zoveel van ons houdt terwijl we hier zijn, zoals Hij zal doen als we daar zijn in zijn gezegende aanwezigheid. Het falen van liefde van onze kant is de enige oorzaak van al ons lijden. 1

Deze natuur is geen ding, maar onze wil om het goede te doen, onze liefde. Daarnaast hebben wij ook een veel oppervlakkiger sensuele wil om onszelf genot te verschaffen; maar ook deze sensuele wil is door Christus van binnenuit verlost, principieel door zijn liefde en feitelijk wanneer wij ons in blind vertrouwen aan haar overgeven.

En zo is de geschapen natuur terecht verenigd met de Schepper, die de essentiële ongeschapen natuur is, dat wil zeggen God. En daarom kan en zal er helemaal niets zijn tussen God en de ziel van de mens. En in deze eeuwige liefde wordt de ziel van de mens heel gehouden, zoals de inhoud van de openbaringen laat kennen en zien; en in deze eeuwige liefde worden we geleid en beschermd door God en zullen we nooit verloren gaan; want Hij wil dat we weten dat onze ziel een levend wezen is, dat door zijn goedheid en genade voor altijd in de hemel zal blijven, hem liefhebbend, hem dankend en hem prijzend. En net zoals we eeuwig zullen zijn, werden we reeds gekoesterd en geborgen in God, gekend en geliefd sinds de tijd begon.

En ik zag geen verschil tussen God en ons wezen, het leek allemaal God te zijn, en toch ging ik ervan uit dat ons wezen in God is: dat wil zeggen dat God God is, en ons wezen is een schepping in God; want de almachtige waarheid van de Drie-eenheid is onze vader, Hij die ons heeft gemaakt en ons in hem houdt; en de diepe wijsheid van de Drie-eenheid is onze moeder, waarin we allemaal zijn besloten; en de grote goedheid van de Drie-eenheid is onze heer en in hem zijn we omsloten en Hij in ons. 2

Door deze eenheid van alle schepselen in de moederlijke liefde van God in ons — ‘Hij is het centrum van alles en Hij doet alles’ (Lange versie, h. 11) –, zijn wij ook volkomen één met elkaar. Niet de geringste minachting voor het menselijke bij haar, integendeel vertedering voor de oneindige kleinheid van het menszijn, dat zij, in een visioen, als een hazelnoot in haar hand ziet (Lange versie, h. 5). Een oproep om elkaar moederlijk lief te hebben dus.


1,2 Julian of Norwich, Revelations of Divine Love, transl. Elizabeth Spearing, Penguin, London, 1998, pp. 37.39.40.53.54.