‘Alleen als zanger nader ik U’ — Rabindranath Tagore

Rabindranath Tagore (1861-1941) had een grote invloed op de Indiase literatuur en kunsten in de vroege 20ste eeuw. Hij wordt wel eens de ‘bard van Bengalen’ genoemd. De Gitanjali vormen onderdeel van de Collectie van Representatieve Werken van de UNESCO. Het zijn 103 proza-gedichten die het klassieke hindoeïsme op een verrassend ontroerende en poëtische wijze verwoorden.

In hun Engelse (eigenhandige) vertaling als Song Offering leverden ze Tagore — als eerste niet-Europeaan — in 1913 maar liefst de Nobelprijs voor Literatuur op. Romain Rolland verzorgde een Franse vertaling die de lof van Tagore zelf oogstte.

Centraal in het tweede gedicht van de bundel staat het lied, dat zowel symbool staat voor de kunst als voor de houding van aanbidding van de mens:

Als Gij mij zegt te zingen, dan is het of mijn hart zal breken van trots: ik zie U in het gelaat en tranen komen in mijn ogen. / Al wat ruw en wanluidend is in mijn leven versmelt tot één zoete harmonie — en mijn aanbidding spreidt vleugelen als een blijde vogel, die vlucht neemt over de zee./ Ik weet dat mijn zang U behaagt. 1

De mens weet zich uitgenodigd om te zingen: kunst en aanbidding zijn de hoogste profane en sacrale roeping van de mens — maar eigenlijk vervalt dit onderscheid in de uitoefening ervan; alle ware kunst is sacraal en alle mystiek is poëtisch. Kunst verheft de mens boven zichzelf en doet hem reiken naar het Ultieme en het aanraken. Ook aanbidding is die religieuze houding die de mens toelaat om boven denken en voelen uit te stijgen en zich een te maken met het onkenbare en onvoelbare Ene:

Ik weet dat ik alleen als een zanger tot Uw aanwezigheid nader./ Met de rand van de wijd spreidende wiek van mijn gezang raak ik Uw voeten, — tot waar ik mij nooit te reiken zou wagen./ Dronken van het geluk van het zingen vergeet ik mezelf en noem U vriend, die toch mijn Heer bent. 2

In deze kunst-aanbidding worden de onvolmaaktheden van de mens getransformeerd tot elementen die het gezang verdiepen en veredelen. Onze ‘zonden’ en ‘wonden’ dragen ons dan tot bij het Goddelijke. De door het lot verpletterde mens staat rechtop en kan het hart laten verwijden tot het gehele universum. Deze houding en handeling breekt het ego zacht open zodat het één kan worden met het Mysterie, hier uitgedrukt in de liefdesrelatie van vriend tot Vriend. Mystiek hindoeïsme ten top.


1,2 Frederik Van Eeden, Rabindranath Tagore. Wij-zangen. Gitanjali, Kluwer, Deventer, 1962, p. 1-2, lichtjes gemoderniseerd.